Jozef Deleu
Nieuws, België, Column, Joris Note -

Ten strijde met Jozef de leeuw

We leven in een onnoemelijk conformistisch maatschappelijk klimaat, maar desondanks (of juist daardoor?) presenteren keurige mensen zich soms graag als rebellen. We kennen dat ook uit de reclame: wees uniek, niet zoals de rest! Misschien wordt het fenomeen nog bevorderd door het optreden van indignados, occupiers enzomeer.

vrijdag 27 april 2012 10:40
Spread the love

Onlangs verscheen een nieuw nummer van Het Liegend Konijn, het poëzietijdschrift dat geleid wordt door Jozef Deleu, de stichter en voormalige hoofdredacteur van Ons Erfdeel. Bij die gelegenheid hield Deleu een toespraak, die gedeeltelijk verscheen op Knack.be. ‘Poëzie is een daad van verzet’, luidt de titel. Dat is een forse stelling, en ik vroeg me af of de spreker haar kon waarmaken.

Retraitepaters

Na enige snoeverij (waarover straks) krijgen we een beknopte uiteenzetting over poëzie. Ik moet uitgebreid citeren:

‘Uit de verzen van de dichters kunnen we aflezen hoe zij in het leven staan en in welke mate hun condition humaine wordt gedetermineerd door hoop en vertwijfeling, liefde en vereenzaming. […] de grote thema’s blijven de grondstof van hun creativiteit. […] De dichters van nu zijn ongeremder dan vroeger, misschien ook eenzelviger, doordat de maatschappij […] zo dwingend neigt naar oppervlakkigheid en stuitend consumentisme. […] In een wereld die wordt gedomineerd door reclame en commercie, beschouw ik het bestaan zelf van ‘Het Liegend Konijn’ als een subversieve daad. Het blad komt op voor aandacht voor het weerloze. Bij poëzie gaat het om het wezenlijke, om aandacht voor het onuitspreekbare. Poëzie verwijst naar de diepere realiteit van het bestaan, naar de gelaagdheid van de dingen. […] De jonge Nederlandse dichter Jeroen Mettes, die uit het leven stapte, noteerde ongemeen lucide: “Wat is een gedicht anders dan een weigering mee te draaien, voor heel even, in de carrousel die grote mensen de wereld noemen.” Poëzie is meer dan een banaal consumptieartikel. Ze is een daad van verzet, zoals het lezen van poëzie dat ook is, namelijk dieper ingaan op het bestaan via het onvolmaakte maar unieke medium taal.’

Doet het gegalm geen pijn aan uw oren? In feite is dit een héél brave zienswijze: condition humaine, grote gevoelens, grote thema’s, diepere realiteit… Het is een dikke-woorden-opvatting die ik decennia geleden in het college leerde kennen, een opvatting die (waarschijnlijk onbedoeld) zwaar getekend is door godsdienstige voorstellingen over het onzegbare. Neenee, geen misverstand: die opvatting herinnert me niet aan mijn lieve leraars van destijds, maar aan de retraitepaters die jaarlijks een week lang onze oppervlakkigheid mochten verwensen en ons met bevende stem oproepen tot bezinning op, pats, het wezenlijke.

‘De gelaagdheid van de dingen’: wat zou dat zijn? En o, het onuitspreekbare! – dat steeds weer wordt opgevoerd door mensen die zich alleen in clichés kunnen uitspreken.

En waarom zou poëzie schrijven of lezen ‘een daad van verzet’ zijn? Omdat poëzie dieper graaft en niet snel consumeerbaar is? Wat een onzin. Er is genoeg poëzie die oppervlakkig is en zich snel laat weglezen, er is genoeg poëzie die grossiert in oerconventionele ideeën en emoties. En: wat is oppervlakte, wat is diepte? En is het niet megagemakkelijk dat je bij het lezen van een gedicht al mag denken dat je in het verzet bent? En behoort het wel tot de taken en mogelijkheden van literatuur om verzet te plegen?

Merk ook op dat Deleu zijn tijdschrift stilzwijgend identificeert met ‘de poëzie’: het bestaan zelf van dat tijdschrift is ‘een subversieve daad’! (Hoezo, een ‘bestaan’ dat een ‘daad’ is? En wie stelde dan de daad? O ja, juist…) En merk op dat dit tijdschrift verschijnt bij Van Halewyck, een uitgeverij die zich al jaren overgeeft aan het platste commercialisme; Deleu en zijn Konijn dienen daar als (versleten) vijgenblad.

Unieke mix

Het is zo flets. Waarom er woorden aan verspillen, waarom een oude paus storen in zijn niet al te schadelijke zelfgenoegzaamheid? Wat mij boos maakt is de verwijzing naar ‘de jonge Nederlandse dichter Jeroen Mettes, die uit het leven stapte’.

Mettes (1978-2006) was een ongelooflijk scherpzinnige en belezen literatuurwetenschapper, en ook de schrijver van een blog met Poëzienotities (2005-2006) en een lang prozagedicht; zijn Nagelaten werk werd vorig jaar uitgegeven in twee delen (Wereldbibliotheek), en is zopas genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs. De door Deleu aangehaalde zin komt uit de blogs, die in het eerste deel staan; hij is uit zijn onmiddellijke context gerukt en klinkt daardoor escapistischer dan hij is. Maar ook de context van het geheel heeft belang. Wat Mettes onderscheidt van de meeste andere critici is zijn politieke (antikapitalistische) positie en zijn strenge zoeken naar normen voor poëzie. En dus: de woorden die Deleu overschrijft golden volgens Mettes zeker niet voor álle poëzie. Zeer veel van de gedichten in Deleus Konijn zouden door Mettes krachtdadig zijn afgewezen.

Jamaar, zult u zeggen… Inderdaad, Deleu hoeft zich niet naar de (‘avant-gardistische’) criteria of voorkeuren van Mettes te plooien. Dat eiste Mettes ook niet van anderen. Maar hij eiste wél dat ze criteria en voorkeuren zouden hebben en ervoor zouden uitkomen, hij was radicaal tegen een ‘verdraagzame’ poëziebenadering. En daar wringt de schoen. Deleu snoeft over de hoeveelheid dichters die al aan zijn blad hebben meegewerkt (241!), en over hun verscheidenheid: ‘[…] niet alleen werk van gelijkgestemde dichters, maar […] van een bont gezelschap van jonge debutanten, rijpe poëten en oude meesters […]. Aandacht voor diversiteit en respect voor uiteenlopende poëtica’s liggen aan de basis van een unieke mix waardoor ieder nummer een waaier biedt van onze poëzie.’ Sjonge! Hoe verdienstelijk!

Supermarkt

In een scherpe polemiek tegen de dichteres Hagar Peeters (van wie werk verscheen in verschillende eerdere Konijnen) kant Mettes zich tegen die voor-elk-wat-wils-mentaliteit:

‘Alles is goed, als het maar mooi is. En “mooi” is een ander woord voor dat je geen smaak hebt. […] Ik meen dat “de kritiek” […] eigenlijk te weinig smaak heeft, dat ze te weinig bevooroordeeld, te tolerant is. Ja, misschien is dat wel het grote probleem met de Nederlandse poëzie en poëziekritiek: de tolerantie van de schoonheid. […] Criterium is niet langer het Schone, maar het Nieuwe en het Interessante. […] “Dit is een mooi gedicht…” Waarom kan het niet? Eenvoudig. In de premoderniteit verwees een dergelijk oordeel naar een idee over schoonheid, naar een poëtica. Nu verwijst het vooral naar affect en effect; eigenlijk staat er: “Dit is een prettig gedicht. Het raakt me. Het is lekker. Ik ben er blij mee.” Het gedicht als consumptieartikel. […] Ik geloof niet in de diversiteit van de supermarkt. En ik geloof niet in de “onbevangenheid” waarmee we een keuze maken in die supermarkt. […] zonder Wet is het oordeel volkomen arbitrair. […] Natuurlijk is een objectief oordeel over poëzie onmogelijk. Maar elk serieus oordeel beroept zich op een poëzieopvatting waarvan de criticus (bewust of onbewust) gelooft dat zij universeel geldig zou moeten zijn. Jawel. Leve de Wet! Geen tolerantie voor de vijanden van de poëzie!’

Het Konijn van Deleu is in deze visie essentieel een reeks tolerante, vrijblijvende, ruggengraatsloze poëziebloemlezingen – dus helemaal geen ‘verzet’ tegen ‘het consumentisme’, maar iets wat er uitstekend in past. Jamaar… Zou zo’n bloemlezing dan niet mogen? Natuurlijk wel. Maar je zou willen dat de rijpe respectvolle maker ervan niet naar Mettes verwees – en al helemaal niet met de irrelevante en enigszins degoutante vermelding dat hij ‘uit het leven stapte’.

En ik denk aan de blog van een andere uitstekende dichter en essayist, Marc Kregting. Hij schreef in een stuk over Mettes (januari) dat de site voor literaire kritiek De Reactor (waaraan ik meewerk) hem te veel deed denken aan Ons Erfdeel, en voegde daaraan toe: ‘Zou er iets bestaan wat nog minder in de geest van Mettes is?’ De nagel op de kop.

take down
the paywall
steun ons nu!