Nieuws, Economie, Samenleving, België, Arbeidsmarkt, Onderwijs, VDAB, Werken - Fons Leroy

Open brief aan Jan Blommaert

Vanwege Fons Leroy - gedelegeerd bestuurder VDAB - als antwoord op de open brief aan hem door Jan Blommaert, een open brief met als titel: 'Studeren voor de kenniseconomie'

vrijdag 20 april 2012 08:49
Spread the love

Ik heb uw open brief met veel aandacht gelezen. Tot mijn spijt moet ik vaststellen dat u geen regelmatige lezer van mijn blogs bent noch mijn boek “Bloggen over de Arbeidsmarkt” hebt gelezen. Daarin kan u in een inleidend artikel mijn opvatting over het arbeidsmarktbeleid lezen. In essentie is mijn visie gestoeld op de theorie van de transitionele arbeidsmarkt van arbeidsmarktdeskundige Gunther Schmid en de “Capabilities Approach” van Nobelprijswinnaar en welzijnseconoom Amartya Sen. Vanuit deze visie benader ik het onderwijs, de snijvlakthematiek “aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt” en “de arbeidsmarkt”. Uitgangspunt voor het arbeidsmarktbeleid is dat we “met méér mensen langer maar ook anders moeten werken”. In die benadering koppel ik werkzaamheid aan werkbaarheid, employability aan enjoyability, variatie aan participatie… en belicht ik ondermeer de noodzaak van “lang leuker leren”, een innovatieve arbeidsorganisatie, diversiteit op de arbeidsmarkt en een talent- en competentiegedreven visie op onderwijs en arbeidsmarkt…. In de lijn van de “Capabilities Approach” is het mijn stelligste overtuiging en wens dat mensen zowel binnen onderwijs als binnen werk meer op hun compententies zouden worden aangesproken. Beide systemen zijn nog teveel gebouwd op confrontaties met persoonlijke zwaktes en onvoldoende op aanspreken van talenten.

U zal ook merken dat ik alle arbeidsmarktactoren in dat kader voor hun verantwoordelijkheden stel: overheid, werkgevers, werknemers… Het geeft weer dat we een veel bredere opvatting hebben over arbeidsmarktbeleid dan het eenvoudige “werk, werk, werk”-discours. Het geeft ook weer hoe ik over onderwijs en de relatie onderwijs-arbeidsmarkt denk. Utilitarisch of niet… dat laat ik aan de kritische lezer over.

Indien u mij een opvatting toebedeelt die gesteund is op de titels van enkele kranteninterviews dan kan ik uw kritiek enigszins begrijpen. Maar ik voel me niet verantwoordelijk voor de titels van deze interviews, wel voor de inhoud. Wie meer dan alleen de titels heeft gelezen, kan enkel maar gezien hebben dat ik nadrukkelijk pleit voor een vrije studiekeuze. Ik heb dat ook al ettelijke keren op diverse publieke en sociale mediafora gesteld.

Dus nog eens ten overvloede: ik ben een voorstander van de vrije studiekeuze. Laat daar geen twijfel over bestaan. Jongeren moeten kunnen kiezen voor hun eigen ambities, dromen en idealen, zoals u terecht stelt. Een vrije studiekeuze betekent echter ook dat je daarbij over alle informatie beschikt die met die keuze verband houdt. Het aspect arbeidsmarkt is er daar een van, weliswaar niet het enige. Maar ik betwijfel dat kennis over de arbeidsmarkt en jobmogelijkheden voldoende gekend zijn bij wie voor die keuze staat. Laat staan dat jongeren altijd goed kunnen weten wat hen ligt, waar ze plezier en voldoening uit zouden halen als ze later aan de slag zijn.

Veel jongeren maken een keuze op basis van de informatie en overtuigingen die ze hebben, logisch. Zo blijft studeren in ASO-richtingen vaak (mede door de overtuiging van ouders) aangeschreven als een ‘hoger goed’ en beschouwen ze een keuze voor technische richtingen of beroepsonderwijs als een stap terug. Al te vaak houden jongeren en hun ouders deze deur liefst zo lang mogelijk gesloten. We vergeten echter al snel dat je bijvoorbeeld na technisch secundair onderwijs ook verder kan studeren. De overtuiging van ‘een stap terug’ en de zogenaamde ‘watervalgedachte’ betreur ik ten zeerste, want ook in deze richtingen kunnen jongeren zich ontplooien, hun talenten (wél) ontwikkelen én van een algemene vorming genieten. Onderwijs gaat immers niet alleen om voorbereiden op de arbeidsmarkt die later volgt. Het gaat ook om een brede vorming tot ‘mens-in-de-wereld’. Daarom wil ik het belang van algemene vorming ook in technisch of beroepsonderwijs nadrukkelijk onderstrepen.

We zien ook dat studiekeuzes mee vorm krijgen door andere elementen, media bijvoorbeeld. Getuige daarvan is de massale toestroom in de hotelscholen sinds een rist tv-programma’s op verschillende zenders het beroep breed op de kaart zet. Idem in de dierenverzorging. Zowel in het BSO als in de bachelorsopleiding steeg het aantal instromers. Niet uitsluitend te verklaren door media-aandacht, maar deels beslist wel. Ook opvoeding, culturele patronen geven mee richting. We zien onder andere bij migrantenjongeren een vrij stereotype keuze voor zogenaamde typische jongens- of meisjesrichtingen. De socio-economische status van ouders bepaalt ook voor een groot stuk de studiekeuze van kinderen.

De vraag is dus wanneer we echt van een vrije keuze kunnen spreken? Een keuze die is ingegeven door bijvoorbeeld kennis van de studie-inhoud, soms ‘gestuurd’ door de omgeving en eigen of andermans overtuigingen of ook door informatie zoals een brede kijk op je eigen talent en interesse en juiste en brede informatie over jobkansen? Jongeren zijn in volle ontwikkeling, moeten veel kunnen ontdekken, ook over zichzelf, ook hun talentontwikkeling zit in volle beweging. Maar klopt het dan dat je in een richting stapt waarin je talenten die je wél al kent, weinig tot niet aan bod kunnen komen ter wille van andere ‘betere’, hoger aangeschreven richtingen? Wie goed durft en kan kijken naar talent, komt gegarandeerd terecht in een richting die hem of haar ook goed ligt. En ja, daar wordt de arbeidsmarkt ook beter van.

Ik beschouw het niet als de taak van arbeidsmarktactoren om mensen te dwingen om zogeheten ‘arbeidsmarktgerichte’ studierichtingen te volgen, wel om de jongeren én hun ouders duidelijk te informeren over welke mensen de arbeidsmarkt nodig heeft en hoe de jobkansen zullen liggen zodat ze een bewuste keuze kunnen maken. Dat is wel de taak van de VDAB. Het onderscheid tussen zogeheten ‘nuttige’ en ‘nutteloze’ opleidingen is inderdaad belachelijk en heb ik niet willen maken, noch gemaakt.

Wie aanspraak wil maken op het stelsel van werkloosheid, heeft automatisch een aantal rechten en plichten. Aanvaard je die plichten niet, dan is dat een zaak van vrijwillige werkloosheid. Wie goed ingelicht was en een grondige, weloverwogen keuze heeft kunnen maken, moet aanvaarden dat wanneer hier is gekozen voor een job waarvan je op voorhand weet dat er weinig of geen jobaanbiedingen zijn, de samenleving niet eindeloos deze keuze financieel mee kan ‘dragen’. Concreet betekent het niét dat we van jongeren vragen om een bepaalde jobambitie op te geven, integendeel. Wel vragen we om de scope van de zoektocht te verruimen en niet alles in te zetten op onmiddellijk in die ene droomjob aan de slag te kunnen als die zeer zeldzaam is. We vragen hun jobdoelwit te verruimen. Zomaar ‘in het wild’ een totaal ander beroep gaan zoeken nadat je je studies toegewijd en met passie en ambitie hebt afgerond, is ook niet de bedoeling. We gaan daarbij omzichtig te werk en zoeken naar jobmogelijkheden die goed aansluiten bij wat je al kan, wat je interesseert. We vragen ook niet om bepaalde competenties overboord te gooien en op te geven. Neen, we zoeken naar jobdoelwitten waarmee men competentiegewijze al voeling heeft. In die gevallen willen we jongeren dus vlug én slim oriënteren naar een job met reële perspectieven. Het is in mijn ogen dan ook onverantwoord om deze jongeren “werkloos” te houden en de kosten hiervan op de samenleving af te wentelen. Dat komt noch de jongeren, noch de arbeidsmarkt noch de samenleving ten goede.

Ik stel dus absoluut niet in vraag dat mensen op kosten van de samenleving van goed onderwijs genieten. Wel integendeel. De consequentie is echter wel dat je je -na dit onderwijs doorlopen te hebben- bij de zoektocht naar een job van op dag 1 breder heroriënteert als er in deze richting geen aanbiedingen blijken te zijn. Dat mag de samenleving wél van je vragen. De zoektocht naar de droomjob gaat dan ook verder terwijl je in een eerste job aan de slag bent. In het kader van het loopbaanbeleid is het zelfs de opdracht van de VDAB om deze loopbaankeuzes te ondersteunen en te faciliteren.

Alles bij elkaar genomen, maak ik me niet veel zorgen over de mogelijkheden op de arbeidsmarkt voor wie hogere studies afrondt. Die studenten hebben een uitermate brede vorming gekregen, hebben heel wat bagage die hen in staat stelt om het stuur van hun loopbaan in eigen handen te nemen. Ze ontdekken welke jobmogelijkheden er bestaan, wat hen ligt en hoe ze hun loopbaan vorm kunnen geven. Er zijn gelukkig dankzij ambitie en idealen ook heel wat mensen aan de slag in jobs die op het eerste gezicht niet bijdragen aan zuivere economische groei, maar die wel mee vorm geven aan een waardevolle samenleving, op welke schaal dan ook.

Onze jaarlijkse studie naar schoolverlaters toont telkens weer dat de overgrote meerderheid van wie hogere studies afrondt –ook uit de zogenaamde ‘niet-arbeidsmarktgerichte’ studies- uiteindelijk voet aan de grond krijgt op de arbeidsmarkt, ook al vraagt dit voor sommigen flexibiliteit om hun plannen bij te sturen, om een algemeen vormende studie aansluiting te laten vinden bij een concrete job.

Mijn zorg gaat vooral uit naar jongeren uit het secundair onderwijs.
Daar ligt de ongekwalificeerde uitstroom nog veel te hoog. Deze jongeren krijgen al op veel te jonge leeftijd een enorm zwaar juk om de rest van hun loopbaan in deze zeer diplomagerichte samenleving mee te dragen. Niet alleen het diploma speelt een rol, het is vooral zaak dat deze jongeren blijven geloven in hun kunnen en hun talenten verder kunnen ontdekken, kunnen geloven in hun kwaliteiten en wat ze nog kunnen leren. Daarom is technisch of beroepsonderwijs mijns inziens in deze niet alleen een zaak van het ontwikkelen van technische vaardigheden, maar moet het jongeren ook een algemene vorming bieden, hen ook leren ‘verder-leren’, ‘leergoesting’ geven, hen maximaal loopbaancompetenties bijbrengen,… Dit biedt inderdaad meer mogelijkheden om jobs in te vullen in de arbeidsmarkt, maar maakt de jongere ook sterker als ‘mens-in-de-wereld’. De aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt verloopt –ook voor wie de eindmeet haalt- soms dermate moeizaam, dat jongeren de grootste moeite hebben om hun weg naar betaalde arbeid te vinden. Een betere ‘fit’ tussen onderwijs en arbeidsmarkt helpt enerzijds om jobs in te vullen, maar helpt ook mensen om hun talenten te ontwikkelen en met de nodige jobsatisfactie in te zetten in een loopbaan.

Zoals u terecht stelt, heeft dit land nog altijd ‘minstens evenveel kappers als IT-managers nodig’. We hebben inderdaad nood aan de meest uiteenlopende mensen in de meest uiteenlopende beroepen, de wereld -en ook ons land- draait niet uitsluitend op kennis-jobs. Elke job heeft zijn waarde op de arbeidsmarkt. En het is dus zeker niet de taak van de arbeidsmarkt om te vragen om alleen tot deze kennis-jobs op te leiden. Dat doen we ook niet. Kijk naar ons opleidingsaanbod. Als u verder de knelpuntberoepen analyseert, stelt u trouwens vast dat het om veel meer gaat dan alleen deze jobs waarvoor hogere studies vereist zijn. Werkgevers schreeuwen om technische profielen in de breedste zin van het woord: lassers, elektriciens en onderhoudstechnici, om er maar een paar te noemen.

Toch zetten weinig jongeren de stap naar deze beroepen. Wat is er mis met techniek en technologie? Te vuil? Niet interessant? Niet sexy genoeg? Jongeren zijn er jammer genoeg te weinig door geprikkeld, terwijl er 35.000 vacatures in techniek open staan. Er spelen ongetwijfeld (achterhaalde) overtuigingen mee die gebaseerd zijn op stereotypes -onbekend is nog steeds onbemind, ook als het om beroepen gaat- en maatschappelijke waardering voor bepaalde beroepen (te betreuren opdelingen zoals ‘hogere’ vs. ‘lagere’ beroepen of arbeiders vs. bedienden). Techniek moet je daarom kunnen ontdekken en aan jezelf kunnen toetsen. Vandaar dat ik een voorstander ben van brede vorming in de eerste graad van het secundair onderwijs zoals voorzien in de onderwijshervorming van de Vlaamse minister van onderwijs. Het geeft jongeren de kans om breeduit verschillende disciplines te ontdekken. Ik weiger een opsplitsing in ‘hogere’ en ‘lagere’ beroepen te hanteren. Ook al verschillen verantwoordelijkheden of vereiste competenties, het maakt de ene job niet belangrijker dan de andere. De opdeling productieve versus niet-productieve beroepen gaat ook niet op.

We zijn met de VDAB niet blind voor de kloof tussen onderwijs en arbeidsmarkt en hebben zelf ook een rol te vervullen om deze kloof te dichten, om brede opleidingen uit te werken. Daarom zijn we in verschillende samenwerkingsverbanden gestapt om buiten onze ‘traditionele’ beroepsopleidingen ook op andere manieren kansen te geven aan werkzoekenden om alsnog een diploma te behalen. Zo kan je bijvoorbeeld tijdens sommige beroepsopleidingen nog een diploma secundair onderwijs behalen (samenwerking in CC Heverlee met L4 Volwassenonderwijs Leuven). We werken ook met verschillende bedrijven mee aan diplomagerichte opleidingstrajecten die bv. leiden tot een diploma Hoger Beroepsonderwijs (operationeel distributiemanager of onderhoudstechnicus). Als werkzoekende kan je bijvoorbeeld ook nog steeds verpleegkunde gaan studeren met behoud van je uitkering. Een vernauwend of verbredend perspectief?

Leren is niet alleen een zaak van onderwijs. De arbeidsmarkt zélf moet ook een leeromgeving blijven. Arbeidsmarktactoren en bedrijven hebben een blijvende verantwoordelijkheid in levenslang leren. Als we onze inspanningen voor vorming en opleiding van werknemers bekijken in Europese context, stellen we vast dat de Vlaamse arbeidsmarkt hier tekort schiet. Daarom moeten we als VDAB ook meewerken aan LLL en permanente vorming.

Het is mijn overtuiging dat wie sterker staat als werknemer, ook sterker staat als mens in deze samenleving. Er ligt volgens mij geen tegenstelling tussen sterke burger zijn en sterke werknemer zijn. Wie de kans heeft gehad om bv. te leren om creatief te zijn, om te leren hoe je verbanden legt, enz. is én een sterkere werknemer én een sterkere burger. Daarom vind ik het -nogmaals- belangrijk dat het onderwijs aandacht heeft voor persoonlijke vorming en werkt aan generieke competenties zoals ‘leergoesting’, zin voor samenwerking, flexibiliteit, ondernemingszin, e.d.m.

Ik heb tot slot ook nooit willen stellen dat kleuters gescreend zouden worden op hun talenten om daarna -op basis van wat mogelijks een verkeerde of beperkte inschatting van hun kunnen zou zijn- in deze of gene richting ‘geduwd’ te worden. Dat wil ik hier expliciet rechtzetten. Dat zou immers haaks staan op mijn standpunt inzake de vrije onderwijskeuze. Ik ben zelf grootvader en wil niet liever dan dat mijn kleinkinderen zich kunnen ontplooien tot wie ze zijn en hun eigen pad kunnen uitstippelen. Ik vertrouw mijn kleinkinderen niet aan de VDAB toe, hoe graag ik deze organisatie ook zie, ik zie mijn kleinkinderen liever . Wat hun studies en werk betreft, hoop ik vooral dat ze kunnen terecht komen in wat ze graag doen. Daarom wil ik -en daar werkt het onderwijs vandaag ook al aan- dat ze goed en ruim de kans krijgen om écht en breeduit te ontdekken wat ze graag doen, waar ze wel of nog niet sterk in zijn. Dit zie ik niet in termen van beroepen, maar bijvoorbeeld in praktische taken of in persoonlijke competenties (ik kan misschien niet goed recht knippen, maar ik kan goed opruimen en maak wel snel nieuwe vriendjes). Ik hoop dat ze ontdekken wat ze kunnen en willen ontwikkelen en leren, en dat ze met leergoesting en zelfkennis op de arbeidsmarkt terecht komen waar ze als sterke werknemer ook sterke burger zijn. Dat soort kleuter- en basisonderwijs, staat mij voor ogen… een onderwijs dat zo rijk is dat het kinderen toelaat hun talenten te ontdekken.

Met vriendelijke groeten,

Fons Leroy

Fons Leroy is gedelegeerd bestuurder van de VDAB.

take down
the paywall
steun ons nu!