Vlaand’ren tussen Scheld’ en Noordzee,
Brabant, Henegouwen, Aartrijk,
volslanke maagd in Frankenland,
begeerd besprongen verwenst,
aan uw stuwende boezem laaft
Gent zich dronken van glorie,
door overvloed verwend.
Wever Kobe, strop en poorter,
dankt zijn welvaart aan ’t fijn gestreept
laken en de plaats van wieg en
water samenvloeiing van Lei’
en Scheld’, Gent tweestromenland.
Hij koopt beste wol in Eng’land,
verkoopt lakens in Rijnland,
op jaarmarkten van Champaan,
in Noord-Duitsland, Spanje,
Portugal, Gibraltar via
westvaart over Franse oceaan.
Kobe, strop en poorter, dankbaar
onderweg met paard en kar
pelgrimstocht naar Santiago
de Compostela. Broeierigheid
gaat over in regen, druppels
slaan fel uiteen tegen kar.
Boven heuvels donkert de lucht.
In de verte dreigt gerommel.
Kar hobbelt over karrensporen.
Kobe zalft zijn blauwe plekken.
Kobe, strop en poorter, op beevaart,
komt Italianen tegen,
Duitsers, Catalanen, paters
op sandalen, Tempelridders,
op Franse markten kermissen.
In zijn logboek lees ik nog:
“Dorpelingen op wegen
onderweg naar steden, waar zij
ambacht leren, kraampjes opslaan
in nauwe straatjes, winkeltje
spelen, bakker, slager, slotenmaker.”
Een nieuw’ mens priemt zich door
vruchtbare grond: de middenstander.