De Belgische Investeringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden (BIO), opgericht in 2001, voorziet in de financiering van private ondernemingen in ontwikkelingslanden. Het startkapitaal van vijf miljoen euro bijeengebracht door de Belgische staat en de Belgische Maatschappij voor Internationale Investeringen (BMI) werd de voorbije tien jaar aangevuld met meer dan een half miljard euro overheidsgeld uit het budget voor ontwikkelingssamenwerking.
Met dat geld financiert BIO in ontwikkelingslanden via aandelen en leningen. Dat kan rechtstreeks en via intermediaire fondsen, de beleggingsfondsen.
De staat verwacht dat BIO een zeker rendement van vijf procent oplevert. BIO is actief in de minst ontwikkelde landen (MOL), de lageinkomenslanden en de middeninkomenslanden met een bijzondere focus op de partnerlanden van de Belgische bilaterale ontwikkelingssamenwerking.
11.11.11 maakte een evaluatie over de werking van BIO. In het rapport ‘Ondernemen tegen armoede’ berekende de koepel van de Vlaamse Noord-Zuidbeweging dat 111 miljoen euro van de investeringen van BIO via belastingparadijzen loopt.
BIO investeerde 36 procent van het totaal via intermediaire fondsen waarvan dus een groot deel via belastingparadijzen gaat. En dat heeft een groot gevolg voor de ontwikkelingslanden waarin Europese DFI’s investeren. Europese DFI’s zijn Europese financiële instellingen voor ontwikkeling waar BIO ook bijhoort. Volgens Eurodad (European Network on Debt and Development) zorgt dat voor een jaarlijks verlies aan belastinginkomsten van 430 miljoen euro.
11.11.11 stelt zich ook vragen bij de ontwikkelingsrelevantie. Bij slechts 30 procent van de BIO-investeringen zou het gaan om projecten met een ontwikkelingsrelevantie. Bij de beleidskeuzes die BIO maakt, ligt duidelijk het behalen van het gestelde rendementsdoel van vijf procent voorop. Zo wordt systematisch gekozen voor ‘veilige’ investeringen met een gegarandeerde opbrengst.
Daarnaast zet het evaluatiesysteem van de projecten niet genoeg in op ontwikkeling. Op basis van een puntensysteem raken projecten met een minimumscore voor ontwikkeling toch gefinancierd. De scores voor het financieel rendement geven de doorslag. Op die manier wordt er geïnvesteerd in landen en in projecten met een beperkte ontwikkelingswaarde.
Zo rijst de vraag waarom BIO investeert in een fitnesscentrum. Ook gaan de investeringen vaak gepaard met grote sociale en ecologische kosten. Bijvoorbeeld het planten van asperges in Peru. De kosten lopen hoog op om op de droge bodem asperges te kunnen kweken.
“Na tien jaar is meer dan duidelijk dat BIO op deze manier de ontwikkeling in het Zuiden niet ondersteunt”, zegt 11.11.11. Bovendien investeert BIO niet in duurzame projecten. Dat staat in schril contrast met haar opgelegde basisprincipes: ‘Duurzame ontwikkeling zorgt voor sociale en ecologische redabiliteit’. In de praktijk is het dus anders.
Bogdan Vanden Berghe, algemeen secretaris van de Vlaamse Noord-Zuidbeweging 11.11.11, wil met het rapport een hervorming van BIO bereiken. “Wij willen dat de organisatie voldoet aan de normen en standaarden die van andere vormen van ontwikkelingssamenwerking wordt geïst. En dat BIO zich ondubbelzinnig achter de doelstellingen van duurzame onwikkeling en armoedebestrijding schaart.”
“Het is bovendien de bedoeling om op basis van onze bevindingen met BIO en met de politici in dialoog te treden. Wij willen o.a. een herziening van het verwachte rendement, een structurele samenwerking met andere organisaties van de Belgische ontwikkelingssamenwerking en meer controle en transparantie in de dossiers.”
De betrokken minister, federaal minister van Ontwikkelingssamenwerking Paul Magnette (PS), reageerde ondertussen. Magnette is bereid om BIO te laten doorlichten en wil een verbod invoeren op het doorsluizen van ontwikkelingsgeld via belastingparadijzen.