Sommigen gaan een stap verder. Je leest nu vaker dat ook wij wel degelijk betrokken zijn in een soort oorlog, zij het zonder bommen op onze kop. Bijvoorbeeld: de Franse publicist en uitgever Éric Hazan (van de prachtuitgeverij La fabrique) heeft het al jaren over ‘la guerre civile mondiale’, Jan Blommaert schreef in september 2011 over ‘Het begin van de sociale oorlog’, en vorige maandag begon een bijdrage op deze site met de zin ‘Griekenland is in oorlog.’ De rijken tegen de armen, of de winnaars tegen de losers – om nog meer te winnen!
Voor ons, hier, blijft het natuurlijk een beeld, voorlopig, maar we leven niet los van de wereld, hier. Geen tijd voor vrijblijvende ironie.
Dichteres
Sta mij toe u een gedicht te presenteren (voor één keer, toe!), een Engels gedicht met de titel ‘Poem’. Het werd geschreven door Muriel Rukeyser (1913-1980), een Amerikaanse dichteres die beslist een buitenbeentje was. Joods, biseksueel, ongehuwde moeder, feministe. Een tijdje leerling-piloot, geïnteresseerd in wetenschap (en bevriend met Robert Oppenheimer). Tot 1956 communistisch sympathisante, en haar hele leven geëngageerd in linkse actie – met dus problemen in de McCarthy-tijd, en een fijn dossier bij het FBI. Haar politieke gezindheid klinkt door in haar poëzie en haar andere literaire werk.
‘I lived in the first century of world wars‘, zo luidt de eerste regel. Sommige interpretaties concentreren zich helemaal op de Vietnam-oorlog, omdat de tekst (uit een bundel van 1968) daar waarschijnlijk zijn aanleiding in vond. Maar dat is te beperkend. Rukeyser was geboren vlak voor 1914-1918, en ze had (van een afstand, maar heel bewust) ook ervaring met de Spaanse Burgeroorlog, de Tweede Wereldoorlog en de oorlog in Korea. Al die conflicten, én andere, zullen meegespeeld hebben in haar hoofd, en bovendien wist ze goed genoeg dat het economische systeem zelf berust op ‘perpetual warfare‘.
Poem
Het origineel is makkelijk te vinden, bijvoorbeeld hier. In het Nederlands:
Ik leefde in de eerste eeuw van de wereldoorlogen.
’s Ochtends was ik meestal min of meer krankzinnig,
De kranten kwamen met hun slordige verhalen,
Het nieuws stroomde uit diverse apparaten
Onderbroken door pogingen om producten te verkopen aan de
onzichtbaren.
Ik belde mijn vrienden via andere apparaten;
Zij waren min of meer dol om soortgelijke redenen.
Langzaam raakte ik bij pen en papier,
Maakte ik mijn verzen voor andere onzichtbaren en ongeborenen.
Overdag werd ik herinnerd aan die mannen en vrouwen
Die moedig signalen uitzetten over wijde afstanden,
Denkend aan een nog naamloze manier van leven, aan bijna
onvoorstelbare waarden.
Als het licht minderde, als de lichten van de nacht toenamen,
Trachtten wij ze ons voor te stellen, trachtten we elkaar te
vinden,
Vrede te construeren, de liefde te bedrijven,
Waken met slapen te verzoenen, onszelf met elkaar,
Onszelf met onszelf. We trachtten met alle middelen
De grenzen van onszelf te bereiken, voorbij onszelf te reiken,
De middelen los te laten, te ontwaken.
Ik leefde in de eerste eeuw van die oorlogen.
Deze vertaling heeft geen pretenties, corrigeer haar zoals u wilt. De algemene opbouw is eenvoudig: de openingsregel en de bijna gelijke slotregel, met daartussen de beschrijving van een gewone dag uit een leven in de eerste eeuw van de wereldoorlogen. Driedeling: ochtend, loop van de dag, avond en nacht.
Pogingen
Het eerste deel is het duidelijkst; tegenover nieuwsberichten en reclamespots staan de gesprekken met afwezige vrienden, en het schrijven van gedichten. Maar wie zijn, in het korte tweede deel, de moedigen die tekens geven? Andere dichters, schrijvers, vrienden? Iedereen die erin slaagt enigszins afwijkende boodschappen over te brengen – signalen of daden waar je niet insane of mad van wordt, tekens die verwijzen naar ongehoorde andere mogelijkheden. Het uitzetten van signalen doet denken aan oorlog, bezetting – en verzet.
In het derde deel (in de nacht die haar eigen licht heeft) trachten wij ‘ze ons voor te stellen’, ‘to imagine them‘; ‘ZE’ slaat misschien op de tekengevers, maar toch allereerst op die onvoorstelbare waarden. De volgende regels geven nog meer inhoud daaraan: pogingen tot vrede, liefde, verzoening van allerlei aard. Pogingen om boven en buiten het eigen ik te komen, om de anderen en het andere te vinden. ‘Met alle middelen’, maar daarna ook ‘To let go the means, to wake‘… Die laatste woorden lijken me te slaan op slaap en op ontwaken voor weer eenzelfde soort dag, maar tegelijk op de kortstondige ervaring van een nog naamloze levenswijze, van wakkerheid in een nieuwe werkelijkheid. Ik zeg het niet goed, en ik kan me vergissen.
In alle onderdelen van de beschrijving zit een element van inspanning, en ik denk dat ‘these wars’ in de slotregel ook daarnaar verwijst: naar het gevecht om de oorlog te ontwijken en te bestrijden. Het gedicht gaat vooral over het voortdurende zoeken naar tegen-communicatie: lastig in oorlogstijd! Het gaat over de pogingen van iemand die niet aan het front zit om stand te houden, en nog iets meer te doen dan standhouden.
Wie herkent niet de walging en het gevoel van onmacht die je overkomen bij de letterlijke of figuurlijke oorlogspropaganda van krant, radio en tv?
Iemand vraagt of ik dit een goed gedicht vind. Wel, het bleef me bij en het raakte me, al hou ik niet echt van de algemene en ‘humanistische’ woorden in pakweg de tweede helft. ‘More or less insane‘, daar hou ik van.
Zoek het verder zelf maar uit. We leven nu in de tweede eeuw.