Wat doe ik in godsnaam in die gevangenis

Wat doe ik in godsnaam in die gevangenis

donderdag 16 februari 2012 16:55
Spread the love

Sinds januari 2005 ben ik voor één dag in de week aangesteld als protestantse aalmoezenier in de gevangenissen van Ieper en Brugge. Op de andere dagen ben ik predikant van de protestantse kerk van Ieper, hoewel het gevangeniswerk mij zeker meer dan een dag bezighoudt.

Aalmoezenier

Van Abel J. Herzberg heb ik de gedachte meegekregen dat ieder mens een ‘fragment van de Eeuwige’ is. Herzberg heeft de verschrikkingen van de nazikampen overleefd, of zoals Jorge Semprún ooit schreef: ‘ik heb de dood niet overleefd maar er doorheen geleefd, eraan voorbij’. Dus als deze Abel zulke motivatie kan volhouden, ook naar diegenen toe die zijn leven tot een verschrikking maakten, dan is hij voor mij wel een bijzondere getuige.

Hij weet maar al te goed hoe verziekt een mens kan zijn en wat het betekent, ‘van kwaad tot erger’, maar hij blijft geloven in dat fragment in ieder mens; misschien wel omdat hij wilde blijven geloven dat geen mens alleen maar slecht is. Zoals ik ook opgevangen heb uit zijn joodse traditie: een mens kan slechte dingen doen, maar achter elke hartverscheurende praktijk schuilt (!) nog steeds een mens. De mens is meer dan zijn (wan)daad. De kunst is om dat ‘fragment’ te blijven zoeken en hopelijk terug te vinden, misschien wel met terugwerkende kracht. Dat is wat ik zelf zou wensen als mijn leven ‘van kwaad tot erger’ was geworden.

Voor ik vanuit deze, voor mij belangrijke beweegreden, verder op zoek ga naar wat mij inspireert en/of op de been houdt in mijn gevangeniswerk, vertel ik eerst wat over mijn werk daar.

Mijn taak is om mensen te bezoeken, ‘op cel’ of als dat kan in een gemeenschapsruimte. Ik bezoek mensen van verschillende levensbeschouwingen, in goed overleg met mijn collega’s. Vaak ontstaat een persoonlijk contact gewoon op de gang of bij iemand anders op cel of in een eredienst. Elke donderdagavond is er eredienst, eerst voor ‘Mannen 2’ (kortgestraften en voorarresten), daarna voor ‘Mannen 1’ (gestraft langer dan 5 jaar). In een eigen kapel zitten we rond de tafel om de oude verhalen langszij te brengen: hoe heeft een bijbelwoord/verhaal zeggingskracht binnen deze context, misschien wel om de gevangenissituatie te spiegelen, te verruimen, te verademen.

Op een donderdag na Pasen lazen we samen het verhaal van Johannes 20, 19 vv. over de leerlingen die na de dood van Jezus bij elkaar zijn, bevangen door angst. Johannes’ geloofsverhaal gaat over hoe Jezus, dwars door die angstige muren heenbreekt en hen vrede toeroept en vervolgens hen aanblaast: zijn adem, zijn geestkracht als bevrijdende manier van leven. We hebben het samen in de kring in praktijk gebracht, hoe je elkaar kunt aanblazen: moed, hoop, troost, kracht, weerbaarheid, vertrouwen. We hadden er een lange adem voor over en deelden daarna matses en druiven, als teken van bevrijd leven, ook al bevind je je nog in de woestijn.

Bevrijding uit angstland

Voor mij is het een wezenlijk levensmodel: het verhaal van ‘Egypte’. Het is als een aanklacht tegen wat kwetsbaar leven onderdrukt, als een bemoediging voor mensen om eindelijk bevrijd te worden van angst en onrecht. Dat helpt mij om samen met gevangenen, mensen klaarheid te scheppen. Hoe heb je zelf angst aangejaagd? Wat betekent dat voor een slachtoffer en wat doet dat bij jouzelf, als je een ander bedreigt of nog erger. Daarop vraagt iemand in de kring: “Ik besef dat ik verkeerde dingen heb gedaan, maar daardoor ben ik toch nog geen slecht mens?” We zitten vaak midden in die vragen: als je wat er gebeurde, niet kunt goedmaken, wat betekent vergeving, nieuw begin van leven? Ik kom daar later op terug. Want eerst wil ik kwijt dat dit bevrijdingsmodel van Exodus voor mij ook een kritische spiegel is geworden naar het gevangenissysteem. Ik houd het daarbij bij mijn ervaringen in België, andere heb ik niet.

Regelmatig valt er ook in de media te lezen hoe dit systeem bepaald niet helpt om mensen vrij te maken van hun verleden, maar hen eerder vast blijft pinnen op dat verleden. Ik kom te vaak gevangenen tegen die, vaak tegen hun eigen klippen op, wel anders zouden willen leven, na wat zij hebben gedaan, maar noch die kans krijgen, noch enige begeleiding om dat waar te maken, noch een perspectief om naar een nieuw begin toe te werken. Het verschil tussen de intenties van de wetten van justitie en de praktijk is in mijn beleving erg groot. Het is mede omwille van de politieke winden die vooral het ‘harder straffen’ aanblazen en die andere manieren van denken over straf al lang niet politiek interessant vinden; dit blijft ondanks de kritische geluiden uit de eigen gelederen van de rechterlijke ‘macht’ en van de ‘gevangenbewaarders’.

Voor menig gedetineerde is de gevangenis een onderdrukkend angstland, waar bevrijding ver te zoeken is en waar het huidige systeem eerder onverschilligheid, verbittering, wanhoop en woede teweeg brengt Het brengt niks bij aan de exodus: een uitweg vinden en bevrijding van leven, een weg van misdadig naar weldadig.

De klank van Thora

In de basiswet lees ik (ontwerp 2004 ‘betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van gedetineerden’) in de basisbeginselen, artikel 5:
§ 1. De vrijheidsstraf of de vrijheidbenemende maatregel wordt ten uitvoer gebracht in psycho-sociale, fysieke en materiële omstandigheden die de waardigheid van de mens eerbiedigen, die het behoud of de groei van het zelfrespect van de gedetineerde mogelijk maken en die hem aanspreken op zijn individuele en sociale verantwoordelijkheid.
§ 2. Bij de uitvoering van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel, wordt er zorg voor gedragen dat de orde en veiligheid worden gevrijwaard.

Het gaat nu te ver om in te gaan op een gezonde verhouding tussen deze twee paragrafen, maar in onze samenleving komen we vaker tegen dat de roep om orde en veiligheid ten koste gaat van de beloofde (geloofde?) menswaardigheid.
In de Thora vind ik de ruimte voor goed leven in bijvoorbeeld de scheppingsverhalen: de geschonken levensruimte voor kwetsbaar en kostbaar leven. Als die levensruimte wordt verziekt door ‘slangenstemmen’ die ons aanpraten om onze grenzen niet meer te kennen (‘als god worden’), dan blijkt dàt de wortel van oeverloos geweld, met de ‘Abels’ (!) als slachtoffer.
Maar in dat alles ligt tegelijkertijd de roep om die oeverloosheid te doorbreken en niet te geloven in wraak op wraak, vergelding op vergelding.

In het licht van die verhalen zie ik regelmatig hoe daders zelf ook slachtoffer zijn geworden, zeker ook van dat stemmetje dat zich meester maakt van zwakke plekken in ieder mens: “Jij, je kunt als god worden, meer verdienen, grenzeloos machtig worden, als je maar…” Het is het uithangbord van het kapitalisme.

Des te meer besef ik hoe die stemmen zo ontzettend welkom zijn in deze neoliberale samenleving en dat veel daders die zich ‘als god gedragen’, zich vrij kunnen bewegen en zelfs vrijgesproken worden van bijvoorbeeld onverdiende bonussen. Ze kunnen zich ook op andere manieren mateloos verrijken, schaamteloos en straffeloos, of hun positie danig en ongegeneerd misbruiken.

Ik volg daarin graag de uitleg van mensen als Karel Eykman (10 geboden als leefregels), die duidelijk aangeven wat het betekent, ‘gij zult niet stelen’: er mee voor zorgen dat elk medemens krijgt waar hij of zij recht op heeft; of ‘je zult niet doodslaan’: er mee verantwoordelijk voor willen zijn dat geen mens hoeft te creperen van honger, onrecht, geweld, geldzucht enz.

Vanuit die dringende uitnodiging tot bevrijding kun je het niet meer maken om de kloof tussen arm en rijk als noodlot te verklaren, of de schuld te geven aan de verarmden. Het is grof onrecht en in strijd met de ‘wet en de profeten’.
Stel dat de gevangenissen overvol zouden raken door dergelijke wandaden, dan nog zou ik willen blijven uitgaan van het eerste deel van het eerder genoemde basisartikel: van ‘behoud en groei van zelfrespect’ (naast het leren respect hebben voor anderen!), van het hem of haar aanspreken op ‘individuele en sociale verantwoordelijkheid’, in de geest van, ‘zoek eerst het Koninkrijk en de gerechtigheid en dan komt de rest’. Moeder Maria zong al van ‘machtigen een toontje lager en eenvoudigen verheffen’. Met andere woorden: voor menig actief profiteur van de vrije markt verlang ik naar meer ‘gevangenis’ (om de hebzuchtige hersencellen schoon te wassen en onze samenleving te beschermen tegen dit getolereerde wangedrag); voor de huidige gedetineerden verlang ik meer naar de kans om menswaardig en sociaal te kunnen leven. Ze moeten worden opgenomen in een samenleving die mensen terecht wil brengen: een verlangen om én recht te zetten én terecht te brengen.

Vergeven?

Als ik in sommige kerkelijke kringen hoor praten over omgaan met seksueel misbruik en de levenslange gevolgen daarvan, word ik niet goed van het te snel praten over vergeven. Vergeven is dan als een doekje voor het bloeden; je wordt dan vergeven van het vergeven. Het Griekse bijbelwoord voor vergeven is ‘loskomen’: hoe kan iemand die slachtoffer is geworden van de gruwelijke ervaring van moord, ooit nog loskomen van de eerste gevoelens van haat, wraak, bitterheid. De oma van Luna (haar kleinkind, ooit neergeschoten door Hans Van Temsche) beschrijft haar gevecht (in haar boek ‘Hans, na de dodentocht van Van Temsche’) hoe ze haar leven niet verder wilde leven met wraak- en haatgevoelens. Daarmee maakt ze, wat gebeurde, niet mooier, integendeel, maar geeft een getuigenis van loskomen, met zelfs nog een begin van ruimte voor de mens achter de verschrikkelijke daad. Het is een moedige en bemoedigende zoektocht.

In de gevangenis bezoek ik allerhande mensen met hun verhaal. De verhalen gaan over drank- en drugsverslaving, agressie, fraude en diefstal, over verkrachting en kindermisbruik, over moord en doodslag. Vooral als je ook (andere) slachtoffers kent, hun gevecht om met hun ‘levenslang’ om te gaan, is het moeilijk om zulke verhalen te volgen, zeker als de neiging er is tot ‘goedpraten’. Het neemt niet weg dat ik in dat alles wil blijven zoeken naar dat ‘fragment van God’, om te kijken hoe leven weer goed gemaakt kan worden. Dat brengt je hoe dan ook bij de oorzaken om te verhelderen: hoe vaak denk ik niet, ‘als ik dit had meegemaakt’, niet om goed of weg te praten, maar om beter te verstaan; bij spiegels om boete te doen (waarbij ik niet beter ben dan die ander), bij de kans om op te biechten. Dat brengt je ook bij de vraag, tot zelfs in onherstelbare situaties: ‘kan deze mens er ooit een streep onder zetten (na al het vorige!) en weer bouwen aan leven, menswaardig én sociaal’?
Ook dat zie ik als een goede invulling van vergeven: loskomen van je verleden, dus ook van de oorzaken daarvan, de wortels van het kwaad, de zucht om er bij te horen en daar alles voor over te hebben, los ook van gebrek aan warmte en gezonde aandacht, los van een verleden dat bepaald geen leven was. Maar als ik zo denk over vergeven, dan zie ik weinig ruimte in de gevangenissen om ooit los te kunnen komen van een vaak verdoemd verleden.

Vernederen of verhogen

Maar al te vaak kom ik op cel en is de betrokkene in alle staten: woedend, bitter, verdrietig. Want zijn rapport is (opnieuw) negatief. Iemand loopt te fluiten om zichzelf nog wat opgewekt overeind te houden. Rapport: je bent vast iets aan het verbergen achter die vrolijkheid. Iemand is voorzichtig geworden voor sociale contacten binnen de gevangenis (uit ervaring). Rapport: hij is asociaal. Men schrijft niet meer: ‘hij gedraagt zich niet zo sociaal’, maar hij is asociaal, of narcistisch, manipulatief en ga zo maar door. Het ene rapport lijkt verdacht veel op het andere. Ik zie ook zeker de zorg van de behandelaars: het zal weer verkeerd gaan; maar die kans is best groot als er nauwelijks begeleiding bestaat om aan ‘ander leven’ te werken.

Maar ik ervaar ook een angst om te geloven in de goede kant van een mens. Zeker als sommigen daar hard aan werken (voorbeelden te over), krijgen ze meestal te horen: ‘je zult dit wel zo doen om te ontkomen aan erger’. Het is een steeds maar verdacht maken.

Op een dag is er uiteindelijk ‘einde straf’: een mens mag naar buiten, samenlevingsvreemd en vaak met bittere gevoelens.
In de hierboven geciteerde wet lees ik iets anders, iets dat een mens zou kunnen helpen om ‘verhoogd te worden’: niet meer aangedreven door die verduivelde stemmetjes om jezelf waar te maken, maar aangeblazen door stemmen die zoeken naar ‘ware gedaante’, zeg maar naar dat goede ‘fragment van de Eeuwige’. Het is op zoek gaan naar nabijheid en warmte, veiligheid en solidariteit, naar zelfvertrouwen en respect voor ander leven, naar vrede met wie je bent, in een stukje samenleving dat vrede zoekt. Mét recht.

Als ik af en toe, in de erediensten in Ieper, de namen noem van gedetineerden, in de intenties van de gebeden, dan heb ik dat voor ogen: samen ruimte scheppen voor mensen met hun verleden, om met recht naar perspectief te zoeken. Want zonder sociale omgeving kan dat niet (‘volk van mensen onderweg’). Het gaat ook niet zonder een samenleving die nieuwe ruimte schept en zich niet beter voordoet dan de rest. Ik hoop dus voortdurend op meer levensruimte (Genesis) en meer bevrijding uit angstland (Exodus) en meer verbondenheid in het werken aan gerechtheid (Thora): hoop die leven doet van ‘meer dan het gewone’, uitgewerkt in een indrukwekkende Bergrede (Matth.5-7).

Nooit vergeten.

Na dit artikel citeer ik een lied van Jan van Opbergen, met als uitvergrote regels:
‘dat wij U zien, zoals Gij zijt: leven aan leven toegewijd en niets mag dood verdwijnen’.
In verband met dit artikel, te beginnen bij minstens 1000 geïnterneerden, die tegen de verschillende openlijke aanklachten in, nog steeds ‘in de vergeetput zitten’ (onder andere te zien in de  Panorama-uitzending, ‘Te gek om los te lopen’), zien we mensen met psychische aandoeningen of een verstandelijke beperking, veroordeeld tot leven in een gevangenis. Profeten en andere zieners herinneren mij eraan om hun lot tegen het licht te blijven houden, bij het Europese Hof voor de Mensenrechten, bij de Liga voor de Mensenrechten, bij de Ombudsdienst voor Justitie en zeker bij de politiek verantwoordelijken.

Van Mozes heb ik geleerd dat hij niet alleen bezig was met zijn persoonlijk geloof, maar dat de stem van ‘Ik ben erbij’, hem bij de farao bracht om het onrecht van verdrukking aan te klagen en de bevrijding uit te roepen en als hij niet durfde, kreeg hij een metgezel, een bondgenoot. Die bondgenoot gaf het vertrouwen en de hoop: dat geen leven kan zonder perspectief, noch zonder bevrijding. Ik ben zo vrij om dat vol te willen houden.

Henk van Andel,

protestantse aalmoezenier

Ieper, augustus 2012

Lied van Jan van Opbergen

Kom in ons midden, Geest van God,
verbrandt de haat, verbreek het slot
op ieders eenzaam zorgen.
Open de deuren van ons hart,
ontdooi de angst die ons verwart,
gun ons weer zicht op morgen.
Geef mensen aan elkander weer,
leidt ons tot vrede, ommekeer,
zodat wij ongewapend
en vrij van weerwil, valse schijn,
weten van mensen die nog zijn
vergeten en gehavend.
Niemand ontkomt aan uw gezicht,
geen mens verbergt zich voor uw licht,
want, God, Jij leeft in mensen.
Gij roept om aandacht, recht en brood,
Jij zucht met ons in pijn en dood
en kunt alleen maar wensen,
dat wij U zien zoals Gij zijt:
Leven aan leven toegewijd,
en niets mag dood verdwijnen.
Zult Gij ons vinden mettertijd,
want Gij besteedt uw eeuwigheid
om levend te verschijnen.

Dit artikel verscheen in een themanummer over ‘Gevangenis’ in {KENTERINGen]digit, september 2011

take down
the paywall
steun ons nu!