Cultuur, sta op.
Bert De Graeve heeft gelijk als hij stelt dat niemand schuld treft bij het ongelukkige ontslag van 609 werknemers in de West-Vlaamse – annex Chinese – staaldraadproducent Bekaert. Het klopt dat niet zozeer één maatschappelijke actor kan worden aangewezen voor het stilvallen van het innovatieve product in de zonne-energie sector, de zaagdraad. De unusual suspect is daarentegen onze innovatiecultuur zelf die op zoek moet naar een steviger fundament waarin maatschappelijke gebruikswaarde terug als criterium wordt gehanteerd. En het is nu juist in de hernieuwbare energie sector dat kansen liggen om innovatie met een fundament tot stand te brengen.
Schuld doorschuiven in een complexe wereldeconomie
De manager van het jaar beklemtoonde vorige week donderdag de onontkoombaarheid van het jobverlies. Het acute stilvallen van de markt voor zaagdraad is een weerbots van de complexe wereldmarkt, daarom kunnen we niemand betichten, was de achterliggende gedachte. De werknemers waren niet te duur, de ondernemers begrijpelijk enthousiast , overheden moesten inzetten op besparing en daarom subsidies terugschroeven, investeerders tja, die doen gewoon hun ding; vlug verkopen als het minder gaat. (Over dit laatste uiteraard, spreekt Bert De Graeve liever niet.)
Niet dat iemand de oproep van Bert De Graeve ter harte nam want de vertouwde regen van polemiek stortte zich al gauw weer uit over het Vlaamse medialandschap naar aanleiding van de Bijl van Beckaert. ‘Produceren is te duur in Vlaanderen’, gepareerd door ‘Ik ben het gezeur over de loonkosten moe.’ ‘De overheid geeft te gul subsidies’ versus ‘ Bekaert betaalt 0 euro belastingen en profiteert van innovatiesteun’. Ruben Mooijaart (DS redactie) slaagt er zelfs in de vertrouwde Vlaams-Federaal dichotomie er bij te halen. Het industrieel weefsel zou worden aangetast door de federale overheid – lees – opnieuw die loonkosten. Als je de geschreven pers gebruikt als leiddraad is Vlaanderen weer meester in het polemisch jargon.
Er bestaat trouwens een truc indien dit gehakketak u ooit zou overmannen door defaitisme . U kunt namelijk steeds wat polemisch materiaal recycleren uit een voorgaand maatschappelijk debat. Men neme dan een citaat uit het recente stakingsdebat, bijvoorbeeld eentje van Unizo:
“[D]oor het lamleggen van de economie zetten de vakbonden onze welvaart en de welvaart van de toekomstige generaties nog meer op het spel.”
Vervang vervolgens ‘economie’ door ‘sector’ en ‘vakbonden’ door ‘ Bekaert’.
Ondanks de altijd creatieve pennenstrijd, blijft het een feit dat het moeilijk is om iemand concreet te beschuldigen van het jobverlies juist omwille van een complexe geglobaliseerde wereldeconomie. Zoals Karel De Gucht het te strikt liberaal uitdrukte: “Je kunt de globalisering niet tegenhouden … Je hebt winnaars en verliezers van de globalisering. De arbeiders van Bekaert zijn nu helaas, de verliezers. “ (DS, 5-6 /02)
Voorstel is daarom om voor eens niet één maatschappelijke actor te zondebokken. Niet de ondernemingen niet de vakbonden, niet de overheid. Of in polemisch jargon: niet die stakende, kostenveroorzakende luiwammesen, niet die belastingsontduikende , dividend rondstrooiende winstjagers, niet de inefficiënte mooipraters met hun attributen van notionele interestaftrek en indexering (en voor dhr. Mooijman en de Standaard: niet de federale wallinganten ) Schuldige is , zowaar , een cultuur, onze innovatiecultuur.
Innovatie? Wel, nieuwe activiteiten en zo.
Het is opmerkelijk hoe experts allerhande zich tevredenstellen met een flagrant simplistische definitie van innovatie. Opnieuw Mooijman (toch hoofd redactie economie van de Standaard):
“Innovatie impliceert de ontwikkeling van nieuwe technologieën en nieuwe activiteiten. Als die succesvol zijn, kunnen ze oude technologieën en oude activiteiten vervangen. In dat proces is verschuiving van werkgelegenheid onvermijdelijk.”
Hier mogen we het mes van Ockham niet verwarren met al te bruut causaal snijwerk. Kunnen we zonder meer veronderstellen dat gewoon het vervangen van de ene technologische activiteit door de andere , alle andere dingen gelijk, innovatie met een maatschappelijk fundament zal opleveren?
De vraag stelt zich aan welk soort innovatie Bekaert eigenlijk heeft bijgedragen? Was dit innovatie met een maatschappelijk fundament?Ik stel voor – als die nog niet zou bestaan- de term ‘bubbelinnovatie’ hiervoor te introduceren. Wat bij Bekaert gebeurde heeft alles weg van een snelparcours bubbeleconomie. In een periode van minder dan 5 jaar evolueert hoogtechnologische zaagdraad van innovatief naar afgeschreven product. Hoe kan een duurzaam product tegelijk zo vlug onduurzaam zijn ? Alles heeft te maken met hoe onze innovatiecultuur uit de startblokken schiet vanuit een reeks criteria die eenzijdig worden ingevuld door een maatschappelijke alliantie rond de vervanging van oude technologieën en producten door nieuwe. Door het koppelen van het innovatief traject aan een fictieve vraag, het verbinden van tendentieuze discoursvorming rond groene energie aan selectieve innovatiesteun en dit in te bedden in een competitieve wereldmarkt kan een economische bubbel worden gecreëerd waarop een bepaalde groep mensen met succes – tijdelijk – op kan teren.
De bubbelinnovatie situeert zich strikt op productniveau. De hoogtechnologische ontwikkeling brengt een meer- en toegevoegde waarde als nieuwsoortige ontwikkeling die een productieproces meer efficiënt maakt. In dit geval it happens to be alternatieve energie, maar in de aardgastechnologie bestaat uiteraard ook innovatie. De vernieuwing zit hem in het product en hoe die daarom succesvol kan worden ingezet in een competitieve (productie)markt en sector. In goeie tijden is het product competitief , in moeilijke moet men desinvesteren en onttrekken. De bubbel barst.
Zonder cynisch noch fundamenteel marktkritisch te zijn stelt zich de vraag wat de maatschappelijke meer- en gebruikswaarde is van een dergelijke tijdelijke alliantie van ingenieurs, ceo’s, investeerders, werknemers, overheid(steun), gegoede burgers en ‘groene’ bedrijven rond één innovatief product . Leidt dit tot enige vorm van structurele verandering in de manier waarop we omgaan met ons energiesysteem? En vooral dan nu, nu de bubbel gebarsten is? De werknemers staan op straat en de lucky few hebben goedkoop een zonnepaneel ?Neen , ik weiger vandaag mee te doen aan dat polemisch Bargoens, dat alle in te goedkope tegenstellingen op vals scherp zet.
Discours
Veel heeft te maken met hoe het discours rond groene energie wordt gevoerd. Het idee achter de groenestroomcertificaten is om de subsidiesteun af te stemmen op de zogenaamde ‘onrendabele top’, het bedrag dat een technologie in theorie nodig heeft opdat ze aan een concurrentiële prijs op de markt kan worden verhandeld. Dit is echter een mechanisme dat ervan uitgaat dat enkel de huidige energieprijs mensen zal overtuigen om alternatieve energie massaal te aanvaarden.
Toch schuilt er een gevaar in deze strategie. Het is opnieuw een te eenzijdige visie op innovatie – het te concreet vertrouwen op de prijsvorming die via de leidende hand van de consument innovatie wel in de juiste richting zal sturen. Het is deze opvatting die vandaag een cultuur onderhoudt waarin burgers alternatieve energie enkel zien als een goedkopere factuur of datgene waarvoor een buurman nog juist subsidies kon krijgen. En laat dat laatste –de cultuur- nu juist net iets essentiëler zijn dan we graag willen geloven. De perceptie op alternatieve energie wordt – omwille van een steeds zelfversterkende eendimensionale invulling van innovatie – gevormd door het ‘prijstechnologisch’ denken waarop ze nu voortdrijft. Mensen verwarren vandaag hernieuwbare energie met energiefacturen en profitariaat. Een bloemlezing van de gefrustreerde burger over dit thema zou hier op zijn plaats zijn : ‘Groene diefstalcertificaten maken de kleine man nog armer’ (GVA, nieuwslezer), enzovoort, enzovoort .
Een innovatie is dus meer dan enkel een nieuwe technologische ontwikkeling maar bestaat ook uit een sociaal component. Wil innovatie een maatschappelijk fundament hebben dan moet het vernieuwingsproces zich ook afspelen op het niveau van maatschappelijke samenwerkingsverbanden en inter-sectorale relaties zelf. De gedeelde waarde die daar uit voortkomt kan dan worden aangewend om oplossingen voor maatschappelijke kwesties met minder kosten te bekomen.
De ingenieurs bij R & D Bekaert en bij de spin offs aan universiteiten zijn niet bezig met dit verdiepend sociale component van innovatie. Die zijn bezig met het ontwikkelen van een product, bijvoorbeeld staaldraad, en die staaldraad moet adequaat silicium kunnen snijden. De rest is instrumenteel. Nu de markt is uitgebubbeld moet een ander technologische uitdaging worden aangepakt. Alle menselijke energie die wordt gestoken in het steeds opnieuw in gang zetten hoogtechnologische productencycli wordt niet geïnvesteerd in het innovatief omvormen van sociale relaties, noch juridisch, inter-professioneel of inter-persoonlijk
Onze raad van wijzen is zelf niet echt innovatief
Ik hoor u denken, dit is begrijpelijk. Ingenieurs werken nu eenmaal op een dergelijke manier en dat heeft al behoorlijk wat innovatieve en maatschappelijk relevante resultaten opgeleverd. Akkoord ingenieurs zijn ingenieurs, die werken met producten. Maar is er dan niemand die zich bezig houdt met het sociale component, bijvoorbeeld in de zo noodzakelijk energietransitie? Er moet toch meer zijn dan enkel producten, er zijn ook mensen en relaties en die kunnen zich toch ook vernieuwen?
Vlaanderen heeft een Innovatieraad. Misschien hebben zij een plan van aanpak? De Vlaamse raad voor Wetenschap en Innovatie en Wetenschap (VRWI) schrijft in een advies naar het kabinet Lieten het volgende over sociale innovatie:
VRWI stelt vast dat de opdeling tussen technologische/economische en maatschappelijke innovatie in realiteit/praktijk eigenlijk achterhaald is, net omdat veel technologische innovaties precies inspelen op het beantwoorden, oplossen en/of voldoen van een aantal maatschappelijke behoeften en noden.” Briefadvies (156).
Er bestaat dus zelfs niet een verschil tussen technologische en sociale innovatieve processen! Opnieuw dit vreemde simplisme. Het citaat getuigt van een paradox waarin innovatie gevangen zit, onze innovatiecultuur zelf is – met haar blindheid voor het sociale – onwrikbaarder dan de meest conventionele markt.
Terug naar Bekaert. Had het ook anders gekund? De ene technologie door de andere vervangen, tot zo ver geslaagd. Maar wat is bijvoorbeeld de innovatiewaarde in termen van het aanpakken van maatschappelijke uitdagingen rond de noodzakelijke veranderingen in ons energiesysteem? Innovatie naar een ander energiesysteem is meer dan technologie. Dat weten ze bij Bekaert ook.
Wakker worden en de kansen grijpen. Wij zijn geen passagiers.
De noodzakelijke condities voor een sociaal-technologische innovatie in het energiesysteem zijn er nochtans. De combinatie van technologische vorderingen in ICT en hernieuwbare energie maken het eerst mogelijk om op lokaal niveau energieonafhankelijkheid te creëren. Slimme meters, hernieuwbare energiesystemen op gelijkspanningsniveau en centrale afstemming van vraag en aanbod maken het mogelijk om lokaal energie te produceren en te verdelen. Het zijn de slimme netten waar zoveel rond gebeurt maar zo verdacht stilletjes wordt rond gezwegen. Door de mogelijkheid om hernieuwbare energie op wijkniveau te produceren – het opzetten van een zogenaamde virtuele power plant – kunnen particulieren zelf eigenaar worden van hun energieproductie.
Dit is een precies het type innovatie dat essentieel is voor de overgang naar een ander energiesysteem waarbij de Belgische (jawel Belgische!) economie haar assets en onafhankelijkheid bewaart, iets wat nu – zeker in de energiesector, sinds de liberalisering – niet het geval is. Het is een innovatie die op een veel sterker maatschappelijk fundament steunt: een zichtbare maatschappelijke gebruikswaarde en eigenaarschap waarin de transformatie niet enkel gebeurt in afhankelijkheid van buitenlandse investeringen, prijsschommelingen en productgevoeligheid, kortom bubbels.
Ook, als mensen zelf eigenaar worden van hun energieopwekking dan creëert dat engagement. Vergelijk een dergelijk innovatief traject naar lokale slimme energiegebieden met de bubbelinnovatie: waar de zaagdraad gemakkelijk bij het oud ijzer kan worden gezet omdat niemand behalve de siliciumsnijder er interesse in heeft, zal een innovatie die ons medeoprichters van een energieneutrale (en energiegoedkope!) stad maakt ons niet zo gauw doen switchen van de ene technologie naar de andere.
Een echt slimme aanpak voor Smart Grids of Green Energy Cities vereist dus alleen de ontwikkeling van ICT en energieopslag en de aanpassing van de bestaande, verouderde netinfrastructuur maar ook intelligentie in de relaties tussen energieproducent, consument en netbeheerder. Dit laatste – sociale – component klinkt zo evident , maar is het allesbehalve. Boekdelen van bewijzen hiervoor worden mooi metaforisch samengevat in één citaat van Ronny Belmans, KUL professor en trekker van het nieuwe kenniscentrum Energyville ; als antwoord op wat dé uitdaging is in de overschakeling naar een nieuw energiesysteem zegt hij:
“Vergelijk het hier mee: onze ingenieurs moeten een Boeiing 747 in volle vlucht ombouwen tot een supersonische jet, zonder dat de passagiers ook maar iets door hebben.” (Innovatie en Cleantech, p.49)
En vergis u niet. U en ikzelf, beste werknemers bij Bekaert , mevrouw Lieten: wij zijn de onwetende passagiers in dit gevaarlijke, onwrikbare luchtschip der innovatie.