Eind vorige eeuw was de Duitse economie op de sukkel. Het land zocht en vond een uitweg om vanaf de nieuwe eeuw de bedrijvigheid en vooral de exportmotor opnieuw in vuur en vlam te steken. De concurrentiekracht van de bedrijven werd hersteld en voortgeduwd door stevig in de loonkosten te hakken. Vooral de starterslonen van de al minder betaalde jobs waren merkelijk lager.
Het resultaat was een groeiend onevenwicht tussen Duitsland en de andere Europese landen. Want de verhouding in de arbeidsproductiviteit tussen deze beide bleef min of meer gelijk terwijl de Duitse lonen er in vergelijking met de andere Europese landen relatief sterk op achteruitgingen.
Dat tastte in Duitsland de consumptiebestedingen aan en vergrootte de inkomensongelijkheid sneller dan zelfs in de tijd van de hereniging van Oost- en West-Duitsland.
Erger nog was dat het leidde tot economische malaise in de rest van Europa. Want met die verhoudingsgewijs sterk gedaalde loonkost groeide de concurrentiekracht van de Duitse exportbedrijven explosief en net daardoor geraakten de economieën van de andere Europese landen in de problemen. Hun groei stokte onder de Duitse druk. Als gevolg daarvan kwamen ook hun overheidsfinanciën zwaar in de rode cijfers terecht.
Voor de IAO hoeven we wellicht niet verder te zoeken. Het staat meer en meer vast dat die groeiende Duitse concurrentiekracht – op basis van effectief dalende lonen – de structurele oorzaak is van de huidige economische crisis in euroland.