Van Gogh à Gogo!

Van Gogh à Gogo!

vrijdag 13 januari 2012 22:57
Spread the love

Dit verhaal is gebaseerd op ware feiten en opgedragen aan Ludo Van Campenhout.  Elke vergelijking met bestaande personen moet als louter toeval worden beschouwd.”

VIVE AUVERS! VIVE ANVERS! VIVE LA BELGIQUE! VIVE LA FRANCE!
 

Zo gaf “Monsieur de le Maire”, de burgemeester van Auvers-sur-Oise, op 31 mei 1984, het startsein voor de eerste Van Gogh-fietsroute naar Antwerpen.

Auvers, het plaatsje in Picardië waar Vincent Van Gogh en zijn broer Theo liggen begraven, werd die laatste donderdagnacht van mei 1984 opgeschrikt zoals nooit eerder. Al zijn ze er wel wat gewoon in Auvers. Ooit was het stadje een trefpunt voor impressionisten als Manet, Cézanne, Renoir, Pissaro en Vincent Van Gogh. Niet direct gemakkelijke buren dus. Maar wat de inwoners van Auvers nu te zien kregen kent zijn gelijke in de geschiedenis van het cyclisme niet. De jongens uit Antwerpen wisten wel dat het cyclisme in Frankrijk als een edele sport wordt beschouwd. Maar het ging om het droeve verhaal van Vincent Van Gogh. En zo werd er die dagen een stukje Antwerpse geschiedenis geschreven dat nog niet in de boeken staat.

Kortgebroekt

Het waren hallucinante, bijna surrealistische taferelen in en om het “Hotel de Ville” van Auvers. Kortgebroekte, behaarde schilders, dichters, schrijvers, journalisten en beeldhouwers uit Antwerpen, drongen zich nerveus op aan de startmeet, terwijl de personaliteiten stram stonden op de klanken van de Brabançonne en de Marseillaise. Rond deze bonte meute wielertoeristen, waarvan er bijna geen enkele ooit op een fiets had gezeten – laat staan een koersfiets – verzamelde zich een indrukwekkende karavaan bezemwagens, sattelietwagens van de televisie, krantenjournalisten, fotografen, radiomensen en een schare geslepen, maar niet uitgeslapen, vrouwelijke fans. Allen waren ze van Antwerpen naar Auvers afgezakt om drie zwaar gesponsorde ploegen een hart onder de riem te steken. Niemand kon geloven dat deze veertigers de 550 kilometer van Auvers naar de Antwerpse Academie voor Schone Kunsten zouden uitzingen. Ze kwamen natuurlijk vooral voor Fred Bervoets: ‘Doet ie het? Of doet ie het niet?’

”We gaan nieuws maken,” zei een opgeblazen Manu Janssen, de regisseur van Boeketje Vlaanderen, bij de start. We halen zeer zeker het TV-journaal. Deze mensen gaan vallen!”

Helaas voor Janssen en het journaal viel er niemand. Want God straft de hoogmoedigen onmiddellijk! En als er iemand tijdens deze waanzinnige trip gevallen is, dan is het de stoel Van Vincent Van Gogh en die van ‘Janssens’: – een naam die toen in Antwerpen nog niets betekende.

Fredje Bervoets deed het natuurlijk: “Ik was verkenner in het leger hé, ik was de vijand altijd voor!”

En zo kwam het, dat voor de verbijsterde blikken van de toeschouwers bij het startschot, nog rapper dan de duiven en met Fred Bervoets op kop: – Het Elfde Gebod, De Zwarte Panter en De Volle Maan – in razend tempo naar Noyon vlogen. Getooid in koerstruitjes naar ontwerpen van Roger Van Akelijen en onder het motto: “Ze gaan ons hier niet belachelijk maken!”, waren ze met z’n twaalven twee uur te vroeg op de voorziene receptie na de eerste etappe. De blauwe versnelling van Camille Paulus kon niets anders doen dan een extra tandje bijsteken. “Dit is waanzin!”, vloekte de toekomstige gouverneur van Antwerpen, knarsetandend weg. “Wat een gedrevenheid. Ik wist niet dat kunstenaars konden koersen. Dit is niet menselijk meer maar pure zelfmoord!”
 

En wat dus een rustig toeristisch fietstochtje ter ere Van Vincent Van Gogh moest worden, werd een ‘Pétit tour de France’, waarover ze in het Antwerpse kunstenaarsmilieu nog steeds niet zijn uitgepraat. Werd er doping gebruikt? Wat zat er precies in de drinkbussen? Is het waar dat Roger Van Akelijen na de koers in de zoölogie van Antwerpen een vogel uit de lucht heeft geplukt? Was de voormalige apotheker van Rik Van Looy nu wel of niet bij het komplot betrokken? En is de verdwaalde coureur van het Elfde Gebod écht in een korenveld gevallen?

Een korenveld in juni? “‘t Was in ieder geval nat gras mijnheer!”

De bedoeling van de onderneming – wat men er ook over zegt – was in ieder geval nobel.

Korenveld

Vincent Van Gogh werd in 1885 door de Antwerpse Academie voor Schone Kunsten na drie maanden studeren met een onvoldoende wandelen gestuurd. Van Gogh verliet toen het kille noorden om er nooit meer weer te keren. Zijn zoektocht naar het licht was een tocht die na amper vijf jaar op 27 juli 1890 dramatisch werd afgebroken in een korenveld te Auvers-sur-Oise.

Het was André Goezu, initiatiefnemer van de Van Gogh Route, opgevallen dat de Academie zich officieel nooit had uitgesproken over de ware toedracht van dit schandelijk feit. Hij meende dat de tijd gekomen was om één en ander te forceren. Door samen met Camille Paulus een fietstocht te organiseren van het graf van Vincent Van Gogh, via de Borinage, naar de Antwerpse Academie; wou hij deze academische flater in de aandacht plaatsen en de directie van de Academie verplichten zich nu eens eindelijk openlijk te verontschuldigen. Enfin, om toch minstens publiekelijk wat spijt te betonen. Het is hem gelukt!

Toen de karavaan wielertoeristen, nog steeds met Fred Bervoets op kop en de voltallige Vlaamse media in het kielzog, de binnenkoer van de Academie bezette, werd op zaterdag 2 juni 1984, Antwerpen voorgoed van de schande gezuiverd.

Niet zonder moeite. Want om de eer van Vincent Van Gogh te redden is er zwaar afgezien.

Hier moet je wel zelfmoord plegen…
 

We schrijven de vooravond van 30 mei 1984:

“De delegatie arriveert in Auvers-sur-Oise, een dorpje dat blijkbaar niet ligt te wachten op het eerherstel van de beroemde schilder, integendeel: het slaapt. Het 11de eeuwse kerkje staat daar nog de prachtige vallei van de Oise te domineren zoals Van Gogh het heeft geschilderd: één met de grond waaruit het lijkt gegroeid, in harmonie met de lucht. Op het met wingerd overwoekerde kerkhofje heerst een onwezenlijke stilte. De grafzerk van Vincent is wat afgezwakt, die van zijn broer Theo niet. Maar ondertussen staat in het centrum van het dorpje een tiental Vlaamse artiesten aan allerlei luiken te rukken en te trekken. De besproken hotels blijken potdicht. Een gemeenteambtenaar die in zijn televisierust wordt verstoord begrijpt al die opwinding niet.”(Paul Koeck in het Koekoeksnest, Humo, juni 1984)
 

“Deze vreemde gabbers, die misschien wat teveel gedronken hadden, wisten goed dat hun dure Eddy Merckx-fietsen de koers niet gingen maken. Het ging over Van Gogh! Over Vincent Van Gogh, notabene. En over Rubens en Van Dijck! Wat zou Antwerpen groot zijn geweest als Vincent was gebleven.” (Frans Verleyen in Knack, juni 1984)
 

“Alstublieft, hier is de sleutel van het hotel naast het gemeentehuis”. Zodat één derde van de Vlaamse delegatie onderdak had voor een nacht. Nog zes anderen kunnen terecht boven het restaurant in het naburige stadje Pontoise. De waard steekt speciaal voor de Vlamingen het vuur in zijn fornuis. Hij belt ook een kameraad op, eigenaar van een hotelletje naast de Oise. Daar kunnen nog tien mensen terecht. Achter de bar van dat rommelig en armtierig vierderangshotel staat het murw geslagen hoofd van een gewezen bokser. Met een schaapachtige glimlach bekijkt hij van uit de hoogte de artistieke invasie. Hij ontkurkt wijnflessen, hij schenkt ‘wittekes’, hij vraagt om vooraf te betalen, want morgen zal hij er niet zijn en of de heren zo goed willen zijn bij het verlaten van het pand de deur goed dicht te trekken. En dan verschijnt uit het niets Fred Bervoets en zijn kompanen.
 

“Ik begrijp Van Gogh nu ineens erg goed. Hebben ze hier wittekes? ‘t Is hier zo doods. Kijk maar eens goed naar die kop achter de bar hier. Hier kan je niet anders dan zelfmoord plegen. Ik stond voor dat kerkje en dat dééd me echt iets, ik begréép wat er in de ziel van Van Gogh moet zijn omgegaan;. Hij wou in feite trouwen met de dochter van de dokter, maar die wist dat Van Gogh syfilis had. Enfin, als ik hier in die tijd geweest was, ik zou het kerkje toch anders hebben geschilderd. Nog een witteke?”
 

Frans Van Praet en de apotheker van Rik Van Looy
 

De ploegleiders, die op hun schamele hotelkamers de vrouwelijke fans voorzien van een seksuele versnapering, worden om zes uur ‘s morgens toch wat ongerust. “Waar zitten die kerels nu? Ze zijn niet op hun kamer? Ze zullen toch al niet vertrokken zijn? Neen hoor. De meeste coureurs zitten om zes uur ‘s morgens op het graf van Vincent Van Gogh de koers te bespreken. Vanaf het graf kan je de startstreep goed zien… ‘t Is nu toch het toch te laat om te gaan slapen.” En als om zeven uur de laatste fles jenever in de kelen is verdwenen komt voor het eerst het woordje ‘moe’ ten berde. ‘Moe’ zal uiteindelijk de koers gaan bepalen.
 

Frans Van Praet, een streber uit de Kempen die niemand toen echt kende, was de eerste wakkere knaap die ten tonele verscheen. Hij had niet zo’n beste nacht gehad omdat hij het lief van Jef De Loodgieter niet had kunnen krijgen. “Ik wist het. Ge hebt u allen bezat. Gelukkig ken ik de voormalige apotheker van Rik Van Looy. Ik ben eigenlijk van Dessel, maar dat is niet ver van Herentals. Heeft er iemand water? Ge moet geen schrik hebben van deze produkten hoor, coureurs zoals Rik Van Looy en Rik Van Steenbergen hebben met dit spul ‘bergen verzet’ en zelfs koersen kunnen winnen. Ge moet alleen maar niet vergeten het stopje van het flesje bij te houden, want daar zit een middel in om af te kicken. Als je dat vergeet kan je hartproblemen krijgen.’
 

En inderdaad. Zowat twee uur later was de paniek algemeen. Waar is mijn fiets? “Als ze niet onmiddellijk zorgen dat mijne velo hier staat snij ik de Rubbens zijn oren eraf!” Geen nood, geen nood. André Rubbens, de bekende Antwerpse reclameschilder en ploegleider van Galerij De Zwarte Panter, had fietsen geleend bij een bevriende coureur. Het schijnt dat hij aan Eddy Merckx zijn villa in Brasschaat heeft moeten beloven als hij die peperdure fietsen na de koers niet tijdig in Meise zou terug bezorgen. Bernard Mondelaers, eigenaar van Het Vermoeide Model, had zelfs een contract getekend bij een bedenkelijke verzekeringsmaatschappij in De Lange Koepoortstraat, zodat de fietsen van Eddy Merckx min of meer behoorlijk verzekerd waren. Bernard had graag een eigen ploeg gehad, maar niemand wou voor ‘Het Vermoeide Model’ rijden. “Als we niet kunnen volgen gaan die jongens van de gazet daar misbruik van maken. Ge moet dat begrijpen hé, Bernard.”

Rubbens , die de ‘jenevertrip’ niet had zien aankomen en slecht had geslapen: – ‘nen bezemwagen is geen mobilhome’-, bekeek de bende met verdwaasde bik. “Rubbens! Ge hebt ne smoel om warm schéten op te laten! Staan er op die fietsen versnellingen?”

Vincent Van Gogh was een Hollander.

Yolande Bélleville, de mooie journaliste van de Franse televisiezender Antenne 2, had de nacht doorgebracht met Willem Houbrechts, de radioman van Radio 2, Omroep Antwerpen. Ze waren per abuis in de enige op tijd geboekte hotelkamer in het dorp verzeild, die voorzien was voor Jan De Beenhouwer, de ploegleider van Het Elfde Gebod. Die had de nacht doorgebracht met mecanicien Fik Van De Leest, zestig kilometers verder in een vrij duur hotel. “Dit is de laatste keer dat ik nog een ploeg sponser!”, aldus en wel erg boze Jan. Maar hij had tenminste koffie voor de daklozen bij. “Ze moeten niet zeveren dat we een paar flessen jenever hebben gedronken. Ge kunt die wijven toch niet op straat laten slapen. Ge moet dat begrijpen, hé Jan.”

“Aan de gevel van het gemeentehuis, dat ook al door Van Gogh vereeuwigd werd, hangen luidsprekers. Ze strooien fanfaremuziek over het dorpsplein. Fik Van De Leest legt uit dat het zadel zo hoog moet staan dat je nog net met de tenen van je beide voeten de grond kunt raken. “Hoeveel tanden heb je gestoken?” En, o ja, er werden bloemen gelegd voor het monument van Vincent dat door Zadkine werd gebeeldhouwd.” (De Standaard, 2 juni 1984)
 

Een halfuurtje voor het startschot wil Antenne 2 nog vlug enkele interviews maken.” Spreekt hier nu echt niemand een beetje Frans? Jullie zijn toch Belgen!.” “Zie je nu hoe eenzaam Van Gogh moet zijn geweest,” zegt Fredje Bervoets, nog:: “Voor Van Gogh was het nog moeilijker, dat was nen Hollander hé. Die moest wel schilderen, die sprak geen Frans hé, die heeft hier nooit zijn gedacht kunnen zeggen.” De hoofdredacteur van Knack, Frans Verleyen, de enige bij het gezelschap die wat Frans kon spreken, probeerde nog de communautaire problemen van België voor de camera van de Franse televisie te resumeren. En toen een hopeloos vermoeide Yolande Bélleville even overwoog om zelf zelfmoord te plegen, zaten de coureurs, 150 kilometer verder, op een terras in Noyon de volgende etappe te bespreken. “Als hoofdredacteur van een politiek tijdschrift kon ik er mij toch niet met een kwinkslag vanaf maken!” “Allez zeg, straffe kost. Hebben zie hier wittekens?” “Geef maar een fles, die duivenmelkers, ge moogt dat allemaal niet onderschatten, op de vroegmarkt in Brussel hebben ze ook altijd jenever. Dat is Vlaanderen hé. Waar zijn we nu eigenlijk?”

Daarna heeft niemand Frans en Yollande nog gezien. Enfin, toch niet in Frankrijk.

Cuesmes, Senlis en de vloek van Vincent
 

– “Fietsende kunstenaars in razend tempo naar Noyon.”(De Standaard,) “Van Gogh-rijders vallen de Borinage aan!”(De Morgen), ”Van Gogh à Gogo” (Het Laatste Nieuws),”Incroyable: Les Flandriens des Art”.(Le Monde)…

Enfin: krantenkoppen waren er voldoende. De kinderkopjes moesten nog komen.De tweede etappe, een monsterrit van 85 kilometer langs slechts licht glooiende Picardische wegen – “Licht glooiend? Nou Moe!”, van Noyon naar Mons, naar het industriële noorden, – de desolate streek waar Vincent Van Gogh predikant was en in de steenkoolmijnen moest werken – omdat schilderen en preken niets opbrengt -; bracht de deelnemers in een vreemd en onafwendbaar religieus gemoed. Geen enkele apotheker, – ook die van Rik Van Looy niet – had een kruid dat opgewassen was tegen de pijn van wat zich heeft afgespeeld in het hart van één der grootste kunstenaars aller tijden.

Het eindpunt van de tweede rit lag in Cuesmes bij Bergen, aan het Van Gogh-huis, de laatste verblijfplaats van de kunstenaar in de Borinage. Het is op deze plaats dat Van Gogh schetsen en tekeningen begon te maken, vooral naar werken van Millet. In het huis in de Borinage begon het artistieke leven van Vincent: “Ik hou zo van dat trieste landschap hier,” zou hij later schrijven, “ik zal de Borinage nooit vergeten.”

De coureurs ook niet. Terwijl de dag daarvoor de zon scheen en de rit van Auvers naar Noyon de hele tijd bergaf was, – (“Fietsende kunstenaars in razend tempo naar Noyon”?) -, kwam de karavaan zwaar in moeilijkheden. Onder een loodzware hemel, knetterende donderslagen, zeer gevaarlijke neergutsende regenvlagen, levensgevaarlijk vrachtverkeer, onleesbare wegwijzers en nog meer van dat, voelde iedereen zich wat onwezenlijk rillig. René Steylaerts, directeur van De Volle Maan, schreef later: “Die tweede dag liet Vincent voelen dat zijn eerherstel in Antwerpen niet mocht plaatsvinden zonder een dagje pijn. Vreemd toch dat de tweede etappe, tussen twee zonnige dagen, zo gruw, zo troosteloos en zo zwaar was. Alsof er een vloek was, een waarschuwing, of misschien een terechtwijzing, even maar, zo van, ik ben Vincent Van Gogh, ik ben geen grap.”

 

“Auvers-Anvers” lees je op de truitjes van drie Franse ploegen. De mensen langs de weg hebben meer aandacht voor de opvallende shirts van de Vlaamse renners: Een volle gele maan op een blauw veld, de renners van de Zwarte Panter rijden met een groene panter tussen twee rood-gele velden, het mocht geen zwarte zijn, want dan reden ze met de Belgische vlag rond. De kunstzinnige ploeg van Het Elfde Gebod had de mooiste truitjes: de stenen tafel van Mozes. Deze ploeg haalde de voorpagina’s omdat Elfde Gebod-rijder Leo De Ley die dag meer dan 100 kilometer naast de koers zat. Hij werd opgespoord door de Franse Gendarmerie, maar hij vond de weg op eigen kracht terug: te trots om in de bezemwagen te stappen zeker? “Bezemwagen, bezemwagen? Die waren er niet, ik was alleen in de wereld met Vincent van Gogh, ik heb zijn ziel gevoeld en hij heeft me de juiste weg getoond.”

 

Die dag reden er nog renners verloren. Nic Van Bruggen, Herman Selleslaghs, er ging zelfs een volledige Franse ploeg de mist in. En Fik Van Den Leest moest uit een korenveld worden opgehaald omdat de materiaalwagen vertrokken was terwijl de mecanicien van de koers een fiets aan het herstellen was. Gewoon vergeten. Die nacht werd er een stevige pint gedronken. Moeten jullie niet slapen? Rust Roest. Geef er nog ene!

De Eddy Merchx route
 

De derde dag werd de zwaarste rit, 110 kilometer gereden met vertrek aan de voet van de Leeuw van Waterloo, via de Alsemberg naar Antwerpen. Er werd een bezoek aan Eddy Merckx gebracht die al onmiddellijk een Elfde Gebod-truitje wou kopen. “Dat gaat niet hé, Eddy, dat gaat niet, de sponser gaat voor. Dat zou u toch moeten weten. Niet?”

De renners hadden weken voor de koers de Alsemberg al verkend en iedereen, maar dan ook iedereen reed gezwind de heuvel over. Zonder verdere bijzondere gebeurtenissen reed de hele meute dan uiteindelijk Antwerpen binnen.

De Academie kon niet anders dan een receptie geven en een toespraak, toch ietwat tegen hun zin. Ook het stadsbestuur van Antwerpen deed niet echt wat Van Gogh verdiende. Schepen van Onderwijs, Julien De Meyer, opende de tentoonstelling rond Van Gogh in de Zwarte Panter. Bob Cools, die burgemeester én schepen van cultuur was, stuurde zijn kat.
 

Toch was de eer van Vincent gered. Er staat nu een gedenkplaat aan de Academie en het vervallen dorpje aan de Oise is nu een toeristische trekpleister. Zes jaar later, tijdens het Van Gogh-jaar werd iedereen op vraag van de burgemeester van Auvers terug op de fiets gezet en werd de waanzinnige rit nog eens over gedaan. Ditmaal van Zundert, de geboorteplaats van Vincent, naar Auvers.

En ja hoor. Toen Fred Bervoets en kompanen, ditmaal mét een ploeg van de Academie, gesponsord door verfhandelaar Tony Mertens het dorp binnen koersten, met dezelfde verbetenheid als zes jaar daarvoor, waren er hotels genoeg en had de volledige Parijse immobiliënmarkt zich op Van Gogh gestort. Het graf van Vincent lag niet meer scheef. Wel stond het er krom van de Japanners, je kent ze wel, met hun fototoestellen en dure camera’s.
 

En Fredje Bervoets, keek nog even naar het kerkje: “Toch zou ik het anders hebben geschilderd…”
 

Paul Koeck in Humo: “Maar je voelt je vergevensgezind met al die gabbers die op hun pijnlijke dijspieren vrijven en die grimassen wanneer hun billen een onzachte zitting raken. Ze gaven hun ziel en hun lijf bloot. Ze kunnen afzien, die artiesten.”
 

De koers blijft nog steeds het voornaamste gespreksonderwerp, een Van Gogh-coureur praat niet over kunst, maar over de Alsemberg, de korenvelden en de fietsjes van Eddy Merckx. “Wat zat er nu eigenlijk in de drinkbussen?”

Laat ons dat maar onder ons houden. Een beetje geheimzinnigheid is goed om de gesprekken levendig te houden.

Stadsmussen
 

Die zondagochtend op 3 juni 1984 om 9 uur ‘s morgens zaten een aantal verdwaasde Van Gogh-renners op een terras in de dierentuin van Antwerpen(?) “Ik heb pijn aan mijn arm en mijn hart klopt onregelmatig. Zou dat kwaad kunnen?”
 

Toen werd het even stil. “Heeft er iemand de stopjes van de flesjes bijgehouden? Wat zei Van Praet ook al weer?”
 

Er waren inderdaad afkickverschijnselen. Roger Van Akelijen, die het heel moeilijk had, wou een pint van een plateau pakken, maar had een vogel in zijn hand. “Dat kan ik ook”, zei Fred Bervoets, “ik kan zelfs vliegen pakken, dat is nog moeilijker, die zijn kleiner.”
 

Maar het liep uit de hand. Het terras van de cafetaria van de dierentuin ligt naast de volière, waar ze erg zeldzame vogels bewaren. Het duurde dan ook niet lang of de renners werden ervan verdacht een vogel te hebben gepikt. Wat kwamen die rare snuiters in koersbroek en met de vreemde truitjes hier anders doen?
 

Onder supervisie van enkele politieagenten werd in een bureautje Roger Van Akelijen verplicht zijn hand te openen om het beestje te laten keuren door een ornitholoog. Helaas, het beestje vloog naar het licht, tegen een raam en was op slag dood. De verantwoordelijke vloekte: “Miljairde! ‘t Is een stadsmus!”
 

De renners kregen hun inkomgelden terug en werden onder politiebegeleiding aan de deur gezet.
 

Later, in de Hoogstraat, werd de afkickprocedure verder gezet in café De Kleine Tunnel. Daar zorgde Charles de apotheker er uiteindelijk voor dat er niemand is doodgevallen.

 

 

 

 

take down
the paywall
steun ons nu!