Literatuur vs. Wetenschap? Een zinloze kampstrijd

zondag 8 januari 2012 21:17
Spread the love

Joël De Ceulaer, huisjournalist van De Standaard, heeft een nieuwe schietschijf gevonden: de literatuur. Met zijn essay Kijk mama, zonder inhoud! (de weekendkrant, 7 dec) brengt hij opnieuw een treffende illustratie van steriel oppositiedenken (cf. DWM Hoed je voor de zelfverklaarde wetenschapsfilosoof) dat hij zijn leespubliek zo graag voorschotelt. Alles wat zich volgens hem aan de juiste kant van de wetenschappen situeert, is goed. Bij voorkeur populariserende wetenschapsfilosofie. Al de rest (continentale filosofie, psychoanalyse, literatuur, etc.) is misleidend en dus te mijden als je inzicht zoekt.

Zijn essay is tevens een treffend voorbeeld van wat Anton Froeyman omschreef in zijn recent DWM stuk (Twee wetenschapsfilosofieën twee wereldbeelden: een diagnose van een verziekte discussie): sommige wetenschapsfilosofen denken in totaliteiten terwijl anderen er voor pleiten om eerder geval per geval te bekijken. De Ceulaer neemt deze keer ‘de literatuur’ in zijn totaliteit als onderwerp om er dan botweg wat veralgemeende, tendentieuze uitspraken over te doen. Hij neemt de komst van een nieuw boekenprogramma op Canvas als aanleiding om aan te geven dat wij voor de waarheid steeds bij de wetenschappen moeten zijn (inclusief lichtzinnige praatjesmakers zoals de wetenschapsfilosoof Bas Haring die in zijn boek Plastic Panda’s pleit voor het opheffen van de natuur – De Ceulaer is lovend over Haring, het zijn maatjes). Schrijvers hebben aldus De Ceulaer hun impact op de maatschappelijke discussie verloren en dat vindt hij prima.

Eigenlijk heeft het weinig zin om op De Ceulaers essay te reageren. Onder de dekmantel van een plagerij lardeert hij zijn stuk met een reeks clichés die als provocatie bedoeld zijn, maar uiteindelijk heeft zijn essay niet meer te bieden dan flauwe stemmingmakerij. Iets dat desondanks toch zeker het vermelden waard is, is een literair experiment dat Johan Bosmans naar aanleiding van De Ceulaers essay op zijn blog plaatste en tevens als (voorlopig toch) laatste reactie toevoegde onderaan het stuk van Froeyman, en dus aan een debat over het doen en laten van wetenschapsfilosofen dat de laatste weken op DWM werd gevoerd.

In zijn experiment verwisselde Bosmans systematisch ‘literatuur’ en ‘wetenschap’. Deze spiegeling brengt de zinloosheid van het discours dat De Ceulaer wil voeren treffend in beeld: de dubbelgangers zijn elkaar waard inzake clichés, ze blazen allebei voortdurend warm en koud door elkaar, en heffen elkaar op. Met dit literair experiment pareert Bosmans bovendien de opinie van De Ceulaer omdat het aantoont dat het literaire op een heel eenvoudige manier veelzeggend en waarachtig kan zijn.

Niet onbelangrijk: het bekampen van de literatuur is alles behalve politiek onschuldig. Waar veel literatuur mogelijk is, heerst democratie. Literatuur brengt verhalen over sociale maakbaarheid, daagt ons uit te dromen over een andere mogelijke wereld, geeft zuurstof aan verbeelding, leert ons bij over hoe het er in andere tijden aan toe ging of zou gaan, biedt inzichten over levenskunst, stimuleert ons om zelf te denken wars van de monocultuur van consumentisme en het voorgekauwd aanbod aan entertainment, etc. Dat er een politieke ijsberg zit onder de zogenaamde onderzoeksjournalistiek van De Ceulaer hoeft weinig betoog als hij terloops het volgende opmerkt: In onze knusse en vrije consumptiemaatschappij tekeergaan tegen het neoliberalisme, is niet bepaald een heldendaad. En het getuigt niet noodzakelijk van een diep inzicht in de werkelijkheid. Soms dreigt dat verzet tegen de markt zelfs een oppervlakkig cliché te worden – een schrijver die de marktwerking vurig verdedigt, dáár zouden wij nog eens van opkijken. Over realiteitszin gesproken… kan iemand De Ceulaer even vertellen dat de profeten van de vrije markt en andere dwangmatige optimisten al een tijdje op de blaren zitten en zich bij een vurig pleidooi dus flink belachelijk zouden maken?

In volgorde hieronder het stuk van Joël De Ceulaer, daarna de inversie ervan gecreëerd door Johan Bosmans.

Kijk mama, zonder inhoud!
In zijn kerstessay voor deze krant betreurde Marc Reugebrink het dat schrijvers niet meer in het centrum van het maatschappelijk debat staan, zoals vroeger. Uit het vorige week weer opflakkerende verlangen naar een boekenprogramma op Canvas spreekt dezelfde heimwee naar het tijdperk van de volksverheffing. Maar kúnnen schrijvers dat wel, het volk verheffen?
Intellectueel Vlaanderen mag de champagne alvast koud zetten, want een van hun vroomste wensen gaat weldra in vervulling. Mark Coenen had het eerder al beloofd en heeft het vorige week nog eens bevestigd in een interview met De Morgen: er komt weer een boekenprogramma op Canvas. Een boeiend boekenprogramma zelfs, maakt de netmanager zich sterk. ‘We gaan daar zeker iets voor ontwikkelen, en het mag voor mijn part lachen met boeken zijn’, zei hij. ‘Je mag alleen geen gesprekken doen met auteurs die reclame komen maken voor hun nieuwe boek. Je moet mensen goesting geven om te lezen.’

Daarmee komt de Canvasbaas tenminste een beetje tegemoet aan het ongenoegen dat al jaren knaagt bij Vlaamse schrijvers en uitgevers: sinds Koning Kijkcijfer regeert bij de openbare omroep, worden programma’s zoals Wie schrijft die blijft niet meer gemaakt, zelfs niet voor de meerwaardezoeker, zelfs niet in de late uurtjes. Als het nog geen honderdduizend kijkers haalt, zo luidt de redenering, is het onverantwoord om er belastinggeld in te pompen.

Daar valt iets voor te zeggen. De openbare omroep maakt evenmin gespecialiseerde programma’s voor vinkenzetters, kaatsfanaten of bloemschikinstructrices, nochtans ook drie doelgroepen met hun eigen verzuchtingen en hun eigen plek in deze samenleving. Al heeft de literator natuurlijk wel het voordeel dat hij aan volksverheffing doet.

Toch is dat voor de sector niet het belangrijkste argument. Als Coenen zegt dat hij méér wil dan een programma als reclameplatform voor auteurs die een boek te verkopen hebben, raakt hij een gevoelige zenuw: om die propaganda is het schrijvers en uitgevers immers te doen. Daar maken ze ook geen geheim van: een boekenprogramma, klinkt het geregeld, kan boeken doen verkopen, kan de boekenmarkt aanzwengelen. Volksverheffing? Mja. Maar toch vooral: volksomzet, volkswinst, volksgeld.

En dat is vreemd. Als er moet worden gefulmineerd tegen de markt, tegen de winst, tegen dat vermaledijde neoliberalisme, dan staan schrijvers altijd op de eerste rij. Laatst deed Marc Reugebrink het nog, in zijn kerstessay in deze krant. De markt, schreef hij, heeft zelfs de letteren gekaapt: ‘Literatuur maakt hoogstens nog deel uit van marktgedreven amusementsindustrie en is alleen van belang voor zover men binnen die industrie bereid is haar amusant te vinden.’ Reugebrink heeft heimwee naar de tijd dat literatuur nog een rol speelde bij ‘de totstandkoming van de politieke en culturele synthese binnen een samenleving’, naar de tijd dat literatuur nog ‘een humaniseringsmedium’ was. ‘Een schrijver kan bijna alles zeggen wat hij wil’, schreef hij. ‘Er is alleen niemand meer die er nog naar luistert.’

Luister naar Reugebrink, want hij heeft gelijk. De schrijver bevindt zich niet langer in het centrum van het maatschappelijke debat. De vraag luidt nu: is dat erg? Het korte antwoord: nee.

Het zesde zintuig

Laten wij eerst een mogelijk misverstand de nek omwringen: er is niets mis met literatuur. Wel zeer integendeel: leve de schone letteren en haar immer sympathieke vervaardigers! Alleen berust zowel het verlangen naar een boekenprogramma op Canvas als dat heimwee van Marc Reugebrink óók op een misverstand. Het misverstand dat schrijvers een soort visionaire lieden zijn, die over een bevoorrechte kennis van de werkelijkheid beschikken.

Dat denken veel mensen dus. Soms denken die schrijvers dat zélf. Dat zij hun volk kunnen gidsen en leiden en verheffen. Dat zij zich mede in het centrum van het maatschappelijk debat moeten bevinden. En elke week op de kijkpijp (copyright: Jeroen Brouwers) moeten verschijnen in een boekenprogramma. Omdat ze ons kunnen waarschuwen voor de gebreken van onze tijd, voor de dreigingen van morgen. Omdat ze gevoeliger zijn, omdat ze dieper en verder zien dan ons, gewone stervelingen. Omdat ze een zesde zintuig hebben voor wat echt belangrijk is. Welnu, ook dat misverstand moet dringend de nek worden omgewrongen.

Ja, soms verheffen schrijvers hun volk. De geschiedenis leert ons dat ze er vaak staan als het erop aankomt: Vaclav Havel, Ken Saro-Wiwa, Aleksandr Solzjenitsyn, de namen zijn talrijk. Maar hún daden hebben meer met moed te maken dan met inzicht. En wie niet in een dictatuur leeft of anderszins wordt verknecht, heeft geen moed nodig. In onze knusse en vrije consumptiemaatschappij tekeergaan tegen het neoliberalisme, is niet bepaald een heldendaad. En het getuigt niet noodzakelijk van een diep inzicht in de werkelijkheid. Soms dreigt dat verzet tegen de markt zelfs een oppervlakkig cliché te worden – een schrijver die de marktwerking vurig verdedigt, dáár zouden wij nog eens van opkijken.

Nee, als wij hunkeren naar een dieper inzicht in de werkelijkheid, naar de waarheid over deze wereld, dan is de schrijver wel de laatste medemens bij wie wij moeten aankloppen. En als we dat toch doen, zal hij vriendelijk opendoen en zeggen: ‘De waarheid bestaat niet.’ Nog zo’n dooddoener waar men nauwelijks voor moet hebben doorgeleerd.

Boeken lezen, dat moet men wél doen om de wereld te leren doorgronden. Uiteraard. Maar of dat literatuur moet zijn? De kunst kan de wereld niet doorgronden, laat staan redden. De kunst is daar niet voor gemaakt. De kunst doet iets met het onzegbare, dat wel. Een beetje zoals religie dat doet. Kunst helpt ons omgaan met het mysterie van het bestaan, met de steken en de stoten van het lot. Fictie kan emoties fiksen.

Maar inzicht? Daarvoor moeten wij ons wenden tot de non-fictie, tot de wetenschap. Wetenschap maakt het complexe eenvoudig. Kunst maakt het eenvoudige complex. Madame Bovary en Anna Karenina zijn twee totaal verschillende romans, maar qua ondergrondse verklaring snel samengevat: getormenteerde vrouw pleegt eerst overspel en daarna zelfmoord.

In de kunst primeert de vorm, in de kennis primeert de inhoud.

De twee culturen

Het zal u al opgevallen zijn dat wij geen namen noemen. Dat hoeft ook helemaal niet. Dit stuk gaat niet over deze of gene schrijver, dit stuk gaat zelfs niet in de eerste plaats over schrijvers, maar over de literaire cultuur, over het soort van intellectuelen dat zich vooral laat voorstaan op fanatiek museumbezoek en literaire belezenheid. In dat universum doet men niet in de eerste plaats aan kennisvergaring. Men pronkt er soms zelfs met onwetendheid.

Een prachtige anekdote die ons werd verteld door de Nederlandse natuurkundige Robbert Dijkgraaf: de Nederlandse minister van Onderwijs opende ooit de Nationale Wetenschapsweek met een speech waarin ze toegaf dat wiskunde nooit haar sterke punt was geweest, en dat ze voor wetenschappen meestal zelfs gezakt was – niemand die zich eraan stoorde, aan die speech. Stel u voor, zei Dijkgraaf, dat een minister de Nationale Literatuurweek zou openen met een speech waarin hij toegeeft dat spelling nooit zijn sterke punt is geweest, en dat hij eigenlijk helemaal niet zo graag leest – ‘s lands intellectuelen zouden met hun verontwaardiging geen blijf weten. In Vlaanderen weet Joke Schauvliege daarvan mee te spreken.

Over die kloof tussen de veeleer literaire en de veeleer wetenschappelijk georiënteerde intellectuelen heeft een Britse schrijver-wetenschapper, wijlen C.P. Snow, in 1959 een legendarische lezing gegeven met als titel: ‘The two cultures’. In grote trekken is een van de centrale klachten van Snow vandaag nog altijd geldig: literaire intellectuelen zijn doorgaans te slecht geïnformeerd om het maatschappelijk debat te mogen domineren. Omdat ze onvoldoende inzicht hebben in wetenschap, markt en industrie is hun blik op de wereld te troebel om ons op een ordentelijke en onderbouwde manier naar de toekomst te gidsen.

De leukste tip uit ‘The two cultures’ is genoegzaam bekend: vraag eens op een literair feestje wie de tweede wet van de thermodynamica kan uitleggen. Een loden stilte zal uw deel zijn. Terwijl die vraag zowat het wetenschappelijke equivalent is van de vraag of iemand ooit iets heeft gelezen van ene William Shakespeare.

Snow hield zijn lezing precies honderd jaar na de publicatie van On the origin of species. Hij had evengoed Darwin kunnen vergelijken met Shakespeare. Wie mens en wereld echt wil leren doorgronden, verdiept zich beter in de evolutietheorie dan in Hamlet of Macbeth. Wijlen José Saramago, de Portugese Nobelprijswinnaar voor de Literatuur, bekende ooit in een interview dat één groot mysterie voor hem altijd onopgehelderd zou blijven: waarom mensen toch zo wreed kunnen zijn voor mekaar. Het is tragisch dat Saramago daar zo mee worstelde. Wie die vraag stelt aan de eerste de beste bioloog, krijgt in vijf minuten tijd een helder antwoord.

Wetenschappers of wetenschapsfilosofen, zo hoort men weleens beweren, denken veel te snel dat wetenschap zaligmakend is, dat alleen de wetenschap de waarheid in pacht heeft – en wie dat denkt, lijdt aan sciëntisme. Misschien moet men er in artistieke kringen ook eens rekening mee houden dat een te eenzijdig vertrouwen in de kunst al even ongezond is – wie dat heeft, lijdt aan, hoe zullen we dat eens noemen, artritis. Intellectuele artritis.

Dus ja, waarom niet: kome er een boekenprogramma op Canvas! Maar als het volk moet verheven of de waarheid moet gezocht worden, dan niet alleen aandacht voor literatuur, maar graag ook voor boeken met inhoud. (Teken hier zelf uw knipoog-smiley.)

 

Kijk mama, zonder inhoud! (the double…)
In een reactie op het kerstessay voor de krant betreurde Joël De Ceulaer het dat wetenschappers niet meer in het centrum van het maatschappelijk debat staan, zoals vroeger. Uit het vorige week weer opflakkerende verlangen naar een wetenschap programma op Canvas spreekt dezelfde heimwee naar het tijdperk van de volksverheffing. Maar kúnnen wetenschappers dat wel, het volk verheffen?
Intellectueel Vlaanderen mag de champagne alvast koud zetten, want een van hun vroomste wensen gaat weldra in vervulling. Mark Coenen had het eerder al beloofd en heeft het vorige week nog eens bevestigd in een interview met De Morgen: er komt weer een wetenschap programma op Canvas. Een boeiend wetenschappelijk programma zelfs, maakt de netmanager zich sterk. ‘We gaan daar zeker iets voor ontwikkelen, en het mag voor mijn part lachen met wetenschap zijn’, zei hij. ‘Je mag alleen geen gesprekken doen met wetenschappers die reclame komen maken voor hun nieuwe onderzoek. Je moet mensen goesting geven om te leren.’

Daarmee komt de Canvasbaas tenminste een beetje tegemoet aan het ongenoegen dat al jaren knaagt bij Vlaamse wetenschappers: sinds Koning Kijkcijfer regeert bij de openbare omroep, worden programma’s zoals Hoe? Zo! niet meer gemaakt, zelfs niet voor de meerwaardezoeker, zelfs niet in de late uurtjes. Als het nog geen honderdduizend kijkers haalt, zo luidt de redenering, is het onverantwoord om er belastinggeld in te pompen.

Daar valt iets voor te zeggen. De openbare omroep maakt evenmin gespecialiseerde programma’s voor vinkenzetters, kaatsfanaten of bloemschikinstructrices, nochtans ook drie doelgroepen met hun eigen verzuchtingen en hun eigen plek in deze samenleving. Al heeft de wetenschapper natuurlijk wel het voordeel dat hij aan volksverheffing doet.

Toch is dat voor de sector niet het belangrijkste argument. Als Coenen zegt dat hij méér wil dan een programma als reclameplatform voor wetenschappers die een onderzoek te promoten hebben, raakt hij een gevoelige zenuw: om die propaganda is het de wetenschappers immers te doen. Daar maken ze ook geen geheim van: een wetenschap programma, klinkt het geregeld, kan onderzoeken stimuleren, kan de beurzen aanzwengelen. Volksverheffing? Mja. Maar toch vooral: volksomzet, volkswinst, volksgeld.

En dat is vreemd. Als er moet worden gefulmineerd tegen de markt, tegen de winst, tegen dat vermaledijde neoliberalisme, dan staan wetenschappers altijd op de eerste rij. Laatst deed Joël De Ceulaer het nog, in een reactie op het kerstessay in deze krant. De markt, schreef hij, heeft zelfs de wetenschap gekaapt: ‘Wetenschap maakt hoogstens nog deel uit van marktgedreven industrie en is alleen van belang voor zover men binnen die industrie bereid is haar rendabel te vinden.’ De Ceulaer heeft heimwee naar de tijd dat wetenschap nog een rol speelde bij ‘de totstandkoming van de politieke en culturele synthese binnen een samenleving’, naar de tijd dat wetenschap nog ‘een humaniseringsmedium’ was. ‘Een wetenschapper kan bijna alles zeggen wat hij wil’, schreef hij. ‘Er is alleen niemand meer die er nog naar luistert.’

Luister naar De Ceulaer, want hij heeft gelijk. De wetenschapper bevindt zich niet langer in het centrum van het maatschappelijke debat. De vraag luidt nu: is dat erg? Het korte antwoord: nee.

Het zesde zintuig

Laten wij eerst een mogelijk misverstand de nek omwringen: er is niets mis met wetenschap. Wel zeer integendeel: leve de wetenschap en haar immer sympathieke vervaardigers! Alleen berust zowel het verlangen naar een wetenschap programma op Canvas als dat heimwee van Joël De Ceulaer óók op een misverstand. Het misverstand dat wetenschappers een soort visionaire lieden zijn, die over een bevoorrechte kennis van de werkelijkheid beschikken.

Dat denken veel mensen dus. Soms denken die wetenschappers dat zélf. Dat zij hun volk kunnen gidsen en leiden en verheffen. Dat zij zich mede in het centrum van het maatschappelijk debat moeten bevinden. En elke week op de kijkbuis (copyright: Hans Lippershey) moeten verschijnen in een wetenschap programma. Omdat ze ons kunnen waarschuwen voor de gebreken van onze tijd, voor de dreigingen van morgen. Omdat ze gevoeliger zijn, omdat ze dieper en verder zien dan ons, gewone stervelingen. Omdat ze een zesde zintuig hebben voor wat echt belangrijk is. Welnu, ook dat misverstand moet dringend de nek worden omgewrongen.

Ja, soms verheffen wetenschappers hun volk. De geschiedenis leert ons dat ze er vaak staan als het erop aankomt: Albert Einstein, Richard Feynman, Kurt Gödel, de namen zijn talrijk. Maar hún daden hebben meer met moed te maken dan met inzicht. En wie niet in een dictatuur leeft of anderszins wordt verknecht, heeft geen moed nodig. In onze knusse en vrije consumptiemaatschappij tekeergaan tegen het neoliberalisme, is niet bepaald een heldendaad. En het getuigt niet noodzakelijk van een diep inzicht in de werkelijkheid. Soms dreigt dat verzet tegen de markt zelfs een oppervlakkig cliché te worden – een wetenschapper die de marktwerking vurig verdedigt, dáár zouden wij nog eens van opkijken.

Nee, als wij hunkeren naar een dieper inzicht in de werkelijkheid, naar de waarheid over deze wereld, dan is de wetenschapper wel de laatste medemens bij wie wij moeten aankloppen. En als we dat toch doen, zal hij vriendelijk opendoen en zeggen: ‘De waarheid bestaat niet.’ Nog zo’n dooddoener waar men nauwelijks voor moet hebben doorgeleerd.

Boeken lezen, dat moet men wél doen om de wereld te leren doorgronden. Uiteraard. Maar of dat wetenschappelijke literatuur moet zijn? De wetenschap kan de wereld niet doorgronden, laat staan redden. De wetenschap is daar niet voor gemaakt. De wetenschap doet iets met het zegbare, dat wel. Een beetje zoals recht dat doet. Wetenschap helpt ons omgaan met de afspraken van het bestaan, met de dagelijkse beslomeringen van wie nu eerst de straat mag oversteken. Wetenschap kan verstand rationaliseren.

Maar inzicht? Daarvoor moeten wij ons wenden tot de fictie, tot de literatuur. Literatuur maakt het complexe eenvoudig. Wetenschap maakt het eenvoudige complex. Relativiteitstheorie en de onvolledigheidsstellingen zijn twee totaal verschillende wetenschappelijke werken, maar qua ondergrondse verklaring snel samengevat: alles is relatief.
In de wetenschap primeert de vorm, in de literatuur primeert de inhoud.

De twee culturen

Het zal u al opgevallen zijn dat wij geen namen noemen. Dat hoeft ook helemaal niet. Dit stuk gaat niet over deze of gene wetenschapper, dit stuk gaat zelfs niet in de eerste plaats over wetenschappers, maar over de wetenschappelijke cultuur, over het soort van intellectuelen dat zich vooral laat voorstaan op fanatieke waarneming en wetenschappelijke belezenheid. In dat universum doet men niet in de eerste plaats aan onderzoek. Men pronkt er soms zelfs met de waarheid.

Een prachtige anekdote die ons werd verteld door de Nederlandse schrijver Jan Terlouw: de Nederlandse minister van cultuur opende ooit de Nationale dansweek met een speech waarin hij toegaf dat moderne dans nooit zijn sterke punt was geweest, en dat hij voor dans meestal zelfs gezakt was – niemand die zich eraan stoorde, aan die speech. Stel u voor, zei Terlouw, dat een minister de Nationale Wetenschapsweek zou openen met een speech waarin hij toegeeft dat tellen nooit zijn sterke punt is geweest, en dat hij eigenlijk helemaal niet zo graag weet – ‘s lands intellectuelen zouden met hun verontwaardiging geen blijf weten. In Vlaanderen weet Marcel Colla daarvan mee te spreken.

Over die kloof tussen de veeleer literaire en de veeleer wetenschappelijk georiënteerde intellectuelen heeft een Britse schrijver-wetenschapper, wijlen C.P. Snow, in 1959 een legendarische lezing gegeven met als titel: ‘The two cultures’. In grote trekken is een van de centrale klachten van Snow vandaag nog altijd geldig: wetenschappelijke intellectuelen zijn doorgaans te slecht geïnformeerd om het maatschappelijk debat te mogen domineren. Omdat ze onvoldoende inzicht hebben in literatuur, filosofie en kunst is hun blik op de wereld te troebel om ons op een ordentelijke en onderbouwde manier naar de toekomst te gidsen.

De leukste tip uit ‘The two cultures’ is genoegzaam bekend: vraag eens op een wetenschappelijk feestje wie de zin “To be or not to be, that’s the question” kan uitleggen. Een loden stilte zal uw deel zijn. Terwijl die vraag zowat het filosofisch equivalent is van de vraag “Hoeveel is één plus één”.

Snow hield zijn lezing precies honderd jaar na de publicatie van On the origin of species. Hij had evengoed Shakespeare kunnen vergelijken met Darwin. Wie mens en wereld echt wil leren doorgronden, verdiept zich beter in Hamlet of Macbeth dan in de evolutietheorie. Wijlen John Nash, de Amerikaanse Nobelprijswinnaar voor de Economie, bekende ooit in een interview dat één groot mysterie voor hem altijd onopgehelderd zou blijven: waarom mensen toch kunnen samenleven. Het is tragisch dat Nash daar zo mee worstelde. Wie die vraag stelt aan de eerste de beste schrijver, krijgt in vijf minuten tijd een helder antwoord.

Schrijvers, zo hoort men weleens beweren, denken veel te snel dat literatuur zaligmakend is, dat alleen de literatuur de waarheid in pacht heeft – en wie dat denkt, lijdt aan liturgisme. Misschien moet men er in wetenschappelijke kringen ook eens rekening mee houden dat een te eenzijdig vertrouwen in de wetenschap al even ongezond is – wie dat heeft, lijdt aan, hoe zullen we dat eens noemen, artritis. Intellectuele artritis.

Dus ja, waarom niet: kome er een wetenschap programma op Canvas! Maar als het volk moet verheven of de waarheid moet gezocht worden, dan niet alleen aandacht voor wetenschap, maar graag ook voor boeken met inhoud. (Teken hier zelf uw definitie van “inhoud”.)

take down
the paywall
steun ons nu!