Nederlandse militairen in Afghanistan (foto: ministerie van Defensie, Den Haag)

 

Nieuws, Wereld, Politiek, Ontwikkelingssamenwerking, Afghanistan, NAVO, OESO, NGO's, CIA, 9/11, Humanitaire militaire interventie, USAID, Analyse, International Security Assistance Force' (ISAF), Globale oorlog tegen het terrorisme, ODA, Maja De Belder, Veiligheidstechnologie, Verdachte terroristen, Terrorismebestrijding - Maja De Belder

Mondiale oorlog tegen de terreur ondermijnt ontwikkelingssamenwerking

De ‘mondiale oorlog tegen de terreur’ levert geen resultaten op. Waarom blijft al die onzin dan toch voortgaan? Vormt die oorlog dan geen bedreiging voor de toekomst van ontwikkelingssamenwerking?

vrijdag 25 november 2011 14:55
Spread the love

De ‘oorlog tegen de terreur’ boekt geen resultaten en ontwikkelingshulp realiseert geen ontwikkeling. Dit komt tot uiting in de complexe noodsituatie in Afghanistan. Ontwikkelingssamenwerking blijkt niet bedoeld om te ontwikkelen.

De ‘mondiale oorlog tegen de terreur’ is een doelloze tocht op zoek naar een concreet motief. Dit lijkt onzinnig veel leed voor weinig resultaat, tenzij er meer aan de hand is. Wat als blijkt dat er achter de oorlogsonzin een verontrustend systeem schuilgaat waarbij een kleine elite alle macht in handen heeft en de bevolkingen van Zuid én Noord de rekening betalen?

Ontwikkelingsbeleid zonder ontwikkeling?

Er is vandaag een groeiende internationale consensus dat ontwikkelingssamenwerking in zijn geheel faalt. Dit heeft niet enkel met de efficiëntie van de sector zelf te maken, maar ook omdat de sector onderdeel is geworden van een groter  internationaal systeem van dominantie waarbij de financiële en handelsinstituties het hoge woord voeren.

Wij in het Westen zijn soms geschokt dat ondanks onze gulle hand wij zo weinig vriendenhanden terug toegestoken krijgen. We blijken niet erg populair te zijn in het Zuiden. Maar zijn wij wel de gulle weldoeners waar wie wij ons voor uitgeven?

Weten wij wel hoe onze welstand verband houdt met de armoede van anderen? Denken wij echt dat met de wisseling van de vlag van het kolonialisme onze uitbuitende rol zomaar verdwenen is?

Zoals altijd begint alles, of het nu goddienstige opvattingen zijn of beleidsovertuigingen, op de schoolbanken. Eenzijdig denken in de ontwikkelingstheorie heeft zo zijn sporen nagelaten in de kamers van de macht. Het voornaamste credo is onbeperkte markttoegang en vrijhandel.

Deze dominante ideologie gaat de wereld rond als de ‘Washington Consensus’. Het heeft gestalte gegeven aan het harde beleidsrecept van de structurele aanpassing en het heeft geleid tot een massale toepassing van structureel geweld vanwege de Wereldbank en het IMF.

Hierdoor werden hele regio’s zoals Sub-Sahara Afrika of grote landen zoals Argentinië, Mexico en Rusland in een diepe crisis gestort. De administratie van de schuldcrisis is het instrument bij uitstek gebleken om landen in het gareel van de structurele aanpassing te laten lopen. Deze schuldadministratie is een pervers systeem omdat vandaag een verarmd continent zoals Afrika aan het Westen alleen al aan interesten reeds drie maal de som van de naoorlogse Amerikaanse Marshallhulp aan Europa heeft uitbetaald.

Het is pervers omdat de Afrikaanse schuld slechts 15 procent uitmaakt van de internationale bankportfolio. Het kan dus met wat exportverzekeringen links en rechts bij wijze van spreken moeiteloos geschrapt worden. Dat dit niet gebeurt, is om de eenvoudig reden dat schuldmanagement een politiek en geen economisch instrument is.

Het is een financiële constructie van politieke disciplinering en zelfs van regelrechte onderdrukking. Schuldadministratie is voor de mensen in het Zuiden het hardvochtige gezicht van het hedendaags ‘collectief kolonialisme’. “They want to milk the cow, even if the cow only can give blood” (Julius Nyerere).

Volgens hun eigen evaluatie (SAPRI, april 2002) is het economisch beleid van de Bretton Woodsinstellingen mislukt op zowat al zijn doelstellingen. De nagestreefde vrijhandel heeft de binnenlandse KMO’s failliet geconcurreerd en de multinationals begunstigd. De hervorming van de nationale banksector heeft enkel de rijkere steden bediend en het platteland financieel droog gelegd.

De hervorming van de arbeidsmarkt heeft ervoor gezorgd dat arbeiders niet genoeg meer verdienen om te overleven. De privatisering van de openbare diensten zoals water en elektriciteit hebben de armsten afgesloten en enkele corrupte individuen onvoorstelbaar rijk gemaakt. Vandaag betaalt een arme inwoner van de Haïtiaanse hoofdstad Port-au-Prince 1000 maal meer voor een liter water dan een bewoner van de Louizalaan in Brussel.

Het vrijmaken van alle financiële kanalen is verantwoordelijk voor de kapitaalvlucht van corrupte regimes. Zonder deze kapitaalvlucht zouden sommige landen vandaag gewoonweg geen schuld hebben. Geen controle van de staat op geldtransfers betekent ook een vrijgeleide voor belastingontduiking door grote internationale firma’s.

De lijst is niet compleet, maar de graad van falen is zo groot dat ze in feite onmeetbaar geworden is. Om iets meetbaar te maken, moet je het met iets kunnen vergelijken. In dit geval is dat niet meer mogelijk. Zoals de antropoloog Foster Carter ooit gepast opmerkte “bad theory, like bad medicine, can kill”.

Wat heeft deze instellingen, die toch een aura van gerenommeerde denktanken met zich meedragen, ertoe gebracht zulke catastrofale mislukkingen te produceren en zo lang te doen volharden in de onwetendheid? Om Hamlet te citeren: “yet there maybe madness there is always a system in it”. De schuldeiser gebruikt de schuldadministratie om zijn handelsvoorwaarden op te leggen aan de schuldenaar, en wordt rijker van beiden.

Als de mist van misleiding optrekt dan blijkt ontwikkelingshulp: (I) een instrument van buitenlandse politiek te zijn; (II) een vehikel voor marktfundamentalisme; (III) een motor voor democratisch deficit; (IV) een onderdeel van een nieuw machtscomplex waar financiën, handel, investeringen en veiligheid de toon aangeven; (V) een strategische buffer voor het behoud van het status quo door de behoeften van de arme massa’s ‘te verlichten, maar ze wijselijk niet weg te nemen’ zoals een 18de eeuwse aristocraat het ooit met veel tactisch vernuft stelde.

Oorlog tegen de terreur in Afghanistan: grafschrift van ontwikkelingssamenwerking

In opdracht van de OESO en uitgevoerd door de denktank ALNAP brachten ‘Geleerde Lessen’ uit de Rwandese crisis en uit de eerste jaren van de complexe noodsituatie in Afghanistan, in 2001 de volgende sleutelcondities op.

We toetsten deze met de feiten anno 2011. Dit geeft de gevolgen weer van het voeren van de ‘oorlog tegen de terreur’ met de ontwikkelingssector in de frontlijn.

‘Ontwikkel een coherent beleidskader’. De Amerikaanse regering is er nooit uitgeraakt of er nu aan natievorming moest worden gedaan en dus wederopbouw moest worden aangevat, of dat de totale militaire overwinning op het slagveld voldoende zou zijn. President Bush was de ene keer tegen natievorming en de andere keer er weer voor. Kansen van vredesbestanden, herintegratie van de Taliban en bijgevolg fragmentering van de verzetsgroeperingen via de politieke weg werden hierdoor gemist. “We hadden honderdvijftig kapiteins op het schip” (Amerikaanse ex-ambassadeur Robert Finn).

Het is opvallend hoe onopvallend het Belgische beleid laveert tussen de wisselende stromingen van het bijsturen van troepen, om dan vervolgens terugtrekking aan te kondigen. Het is niet toevallig dat dit steeds samenvalt met beslissingen van zowel de Nederlandse regering als de Amerikaanse.

De Belgische buitenlandpolitiek volgt slechts een Amerikaanse binnenlandse agenda die wordt bepaald door de presidentsverkiezingen in 2012. De Belgische regering wil vooral een oorlog in de luwte voeren zodat er geen tienduizenden betogers door Brussel marcheren, iets wat in elke andere hoofdstad in Europa wel het geval was.

‘Ontwikkel een langetermijnperspectief’. Grote donorconferenties in 2002 in Tokyo en in 2003 in Genève slaagden er niet in de behoeften van Afghanistan te identificeren. Er werd geen doelgericht budget gemaakt dat uitsplitste wat het aandeel was van de onmiddellijke noodhulp en wat voor de lange termijninvesteringen bestemd was.

Er is dus wel geld om de oorlog te voeren, maar niet om de vrede op te bouwen. Wegenaanleg of  investeringen in drinkbaar water en in elektriciteitsvoorziening zijn niet prioritair voor de westerse alliantie. Het Belgische langetermijnperspectief is zowat onbestaande wat betreft de civiele component van de Belgische aanwezigheid. De rol van de Belgische ontwikkelingshulp zit opgeborgen in een puur militaire agenda.

‘Ontwikkel een regionaal perspectief’. In alle complexe noodsituaties zoals Rwanda, Oost-Congo, Somalië en Afghanistan zijn de omliggende landen in het conflict betrokken geraakt. De Afghaanse ruimte wordt door zijn buurlanden reeds van oudsher gezien als een ‘strategische diepte’, wat betekent een leegte waarin gewapende buitenlandse groepen zich kunnen verschuilen.

Het is een ‘achtertuin’ waar buurlanden zonder veel risico hun regionale politiek kunnen voeren. Bijgevolg lost de heropbouw van enkel Afghanistan niets op indien de omringende destabiliserende regimes niet betrokken worden bij het proces. Er is geen enkel spoor van een Belgisch beleid ten opzichte van de regio. Totale afwezigheid maakt altijd pijnlijk aanwezig wat er ontbreekt. 

‘Coördinatie van de humanitaire interventies is noodzakelijk’. De verantwoordelijkheden van burgerlijke en militaire actoren zijn nooit duidelijk omschreven geweest waardoor op het terrein incoherentie en inconsistentie troef is. Het is nooit de bedoeling geweest van de machtige buitenlandse spelers in Afghanistan, zoals de CIA en het ministerie van Defensie, om hulpprogramma’s aan te wenden voor de wederopbouw.

Het ging er om de krijgsheren te versterken zodat Osama Bin Laden onschadelijk kon worden gemaakt. In Kaboel werd USAID buiten spel gezet en in Washington werd het ministerie van Buitenlandse Zaken alsook het parlement genegeerd.

De efficiëntie van de projecten is problematisch. Het Amerikaanse Rekenhof kwam na een evaluatie tot de conclusie dat deze projecten weinig bijdragen tot wederopbouw. De Belgische hulp bedraagt 15 miljoen euro per jaar. De militaire coöperatie zou 40 miljoen euro bedragen, maar volgens de oppositie moet dit meer dan 109 miljoen euro zijn. Niemand schijnt de juiste totale inspanning te weten.

Maar is dit bescheiden profileren geen sluwe misleiding? Het zou bijvoorbeeld misleidend zijn alleen maar de bilaterale geldstroom te volgen. Er bestaat immers de sluipweg van de ‘substitutiefinanciering’. Dit is een verdwijntruc door middel van de vervangbaarheid van geldstromen.

Hierdoor worden interventies, die ongemakkelijk liggen in de publieke opinie, zoals steun aan lokale dictators, verdoken subsidies aan het eigen bedrijfsleven of aan niet ODA-aanrekenbare (nvdr: ODA staat voor de officiële ontwikkelingssamenwerking zoals die door het DAC-comité van de OESO wordt omschreven) projecten zoals munitiefabrieken via kanalen zoals deze van de Wereldbank of het IMF doorgesluisd.

Sinds het aantreden van de ministers Pieter De Crem en Steven Vanackere (beiden CD&V) in 2008 is de Belgische bijdrage aan de meest actieve speler in de civiele sector van Afghanistan, namelijk de Wereldbankgroep, gestegen met respectievelijk 130 procent in 2008 ten opzichte van 2007. Over de periode 2008-2010 is deze bijdrage aangezwollen met een totaal van 210 procent zonder dat deze spectaculaire stijging ergens verantwoord wordt laat staan dat er ergens vragen worden gesteld.

‘De rol van militairen en hulpverleners moet gescheiden zijn’. Noodhulp door militairen geleverd, geeft de lokale bevolking een verkeerd beeld van de oorlogsgebondenheid van alle hulp. De NAVO in Afghanistan heeft veel moeite om met haar heropbouwprojecten de ‘hearts and minds’ te winnen van de lokale mensen, terwijl zij elders scholen of dorpen bombarderen.

Voor de lokale bevolking is de westerse NGO-hulp dan evenzeer een NAVO-verbonden activiteit. Het is dan niet verwonderlijk dat hulpverlener zijn in Afghanistan, als één van de vijf gevaarlijkste beroepen ter wereld geldt.

‘Controle over de oorlogseconomie dient verworven te worden’. Beveiligingsfirma’s zoals Blackwater Dyncorp of USPI doen gouden zaken en vragen niet eens een werkvergunning aan om te mogen opereren. Zij rekruteren onder het afzwaaiende NAVO-personeel dat zijn wedde ziet verdrievoudigen tot circa 1000 dollar per dag.

Maar ook militieleden van lokale krijgsheren bieden hun diensten aan. De krijgsheren beschikken over grote milities van tienduizenden krijgers waarvan er minstens 45.000 rechtstreeks door de CIA worden betaald. Corrupt, roofzuchtig, meedogenloos wreed, onbetrouwbaar, koopbaar voor de meest biedende buitenlandse macht en terreurzaaiend onder de burgers, waarborgen deze  “interesting men with considerable depth” (dixit Donald Rumsfeld) een soort van vrede.

De Amerikaanse strategie is dus net als in Irak een krijgsherenstrategie. Deze wordt opgebouwd door een combinatie van een zo minimalistisch mogelijke militaire strategie met een non-beleid wat betreft wederopbouw en natievorming. De uitkomst is chaos en permanent geweld.

De Belgische strategische rol is groter dan zijn officieel toegegeven financiële inbreng laat vermoeden. De beveiliging van de nationale luchthaven in Kaboel is cruciaal voor het ISAF-leger. Dat is omdat het land geen zeehaven heeft, omdat transport via de weg gevaarlijk is en een spoorwegennet onbestaande.

De luchthaven van Kaboel is het ‘Antwerpen van Afghanistan’ waarlangs het gros van de bevoorradingen toekomt. Op het oorlogsterrein maken 6 Belgische F16’s één derde van de ISAF-vloot uit. Aanvallen vanuit de lucht worden door de burgerbevolking als de meest moorddadige manifestatie van de buitenlandse troepenmacht ervaren.

‘Gedurende de overgangsfase dient het gezag gedelegeerd te worden naar lokale instituties’. In zijn oorlogsgebieden in Irak en Afghanistan, heeft het Amerikaanse leger de rol van ontwikkelingssamenwerking overgenomen. Vandaag gaan Amerikaanse generaals langs de donoren om fondsen te werven.

In Afghanistan worden USAID, maar ook de lokale stamoversten door de CIA vlotweg opzijgeschoven. “We waren te tam (…). Dat de grootste Amerikaanse humanitaire inspanning sinds het Marshallplan simpelweg werd uitbesteed, ging voor velen van ons te ver” (dixit USAID-medewerker).

De leegloop van gefrustreerde USAID-medewerkers is intussen een feit. USAID is nu een ‘middelmatige bureaucratische instelling’ zonder enige onafhankelijkheid. “Het is een uitbestedingsbedrijf dat cheques uitschrijft voor de CIA, waarvan het geld via consultants terugvloeit naar de Verenigde Staten” (ex-ambassadeur Finn).

Het is niet alleen het grafschrift van USAID, maar ook het begin van het einde van ontwikkelingssamenwerking zoals wij die tot vandaag gekend hebben.

De ‘mondiale oorlog tegen de terreur’: een schaduwspel en het theater van het absurde?

Als ontwikkelingssamenwerking geen ontwikkeling genereert en de ‘mondiale oorlog tegen de terreur’ geen resultaten blijkt te boeken, waarom dan al die moeite? Waarom blijven de donorgelden dan massaal toestromen en de nationale parlementen stilzwijgend de Afghaanse oorlog goedkeuren?

Het wereldtheater van het absurde

Rationeel gezien is de wereldwijde oorlog tegen de terreur een absurd gegeven. Een metafysische kruistocht voeren tegen een idee zoals ‘Het Kwaad’ en niet tegen mensen, impliceert dat aan zo’n oorlog nooit een einde kan komen. Een oorlog die niet tegen een concrete vijand wordt gevoerd, maar tegen een fenomeen, kan niet worden gewonnen.

Een dergelijke oorlog is onbeperkt in de tijd en onbeperkt in de ruimte. Je kan geen oorlog voeren tegen een denkbeeldige politieke oemma zonder dat die een bepaald territorium heeft en zonder dat er enige duidelijke vijand is. Bijgevolg is er ook geen bepaald moment waarop de overwinning kan worden uitgeroepen. Dit resulteert in een soort van permanente uitzonderingstoestand waarbij het aanwakkeren van angst voor de nodige brandstof moet zorgen. ‘Als we bang zijn, ritselt het immers overal’, zei Sophocles.

Wanneer we ontwikkelingssamenwerking bekijken vanuit het perspectief van doeltreffendheid en maatschappelijke impact, dan blijkt het dus allesbehalve ontwikkelen te zijn. Politieke status quo blijkt het hoofdmotief. Zelfs als daarvoor de hulpmachine in achteruitversnelling moet worden gezet. 

De één procent begunstigden van de bankencrisis blijkt dezelfde één procent multinationale CEO’s te zijn, die één procent blijken dezelfde één procent van het internationale donorestablishment te zijn. Steeds dezelfde kleine groep mensen lopen dus ongestoord door de ‘revolving doors’ van de Europese Commissie, Goldman Sachs, de Wereldbank, ‘Friends of the Earth’ en Harvard University. De elite globaliseert, de bevolking wordt geglobaliseerd.

Een schaduwspel in de coulissen?

Na 9/11 observeren we een aantal nieuwe ontwikkelingen in terrorismebestrijding. Veiligheidstechnologie is ‘booming business’ geworden. ‘Rasteropsporing van slapende terroristen’ is gericht tegen “onverdachte personen met bepaalde groepskenmerken”.

Biometrische gedragsanalyse pikt elke ‘rasterverdachte’ al van ver op in de aankomsthal van de luchthaven. De ‘Feel Europe’-apparatuur zal daarin helpen. De politie kan nakijken met een geurstaal of dit de gezochte persoon is wanneer hij zijn elektronisch paspoort toont. We kunnen nu de ‘verdachte’ volgen via miljoenen CCTV-camera’s. De Britten zijn de gelukkige bezitters van één camera per vijftien personen.

Dankzij sociale netwerksites is er reeds een profilering voorhanden van onze ‘verdachte’. Maar goed dat de CIA het beginkapitaal van Facebook heeft voorgeschoten. Als de ‘verdachte’ zijn reis voorzet, kan zijn doen en laten perfect gevolgd worden via de afluisterapparatuur van het Echelon-systeem, waar ook ter wereld.

Elke bezochte website of mail wordt bewaard in de ‘zwarte dozen’ van megadatabanken zoals het ‘Future Group Project’ van de EU. De Britse regering is ondertussen begonnen met het opslaan van miljoenen DNA-stalen. Via de ‘online-opsporingstechniek’ ziften zoekmachines elke verdachte term uit elke tekst in cyberspace, op zoek naar ‘islamistisch potentieel’.

In de Verenigde Staten laat de ‘Patriot Act’ toe om na te gaan welke verdachte boeken elk individu koopt in de boekenwinkel. Tot nu toe konden we onze ‘verdachte’ zien, ruiken, horen, in zijn lichaam en geest kijken en zijn stille vriend zijn in zijn virtuele kennissenkring. Als onze ‘verdachte’ op een ongelegen moment in beeld komt, zoals bij het zoveelste terreuralarm, dan moet hij opgepakt en verhoord worden. Maar het is niet zomaar verhoren.

Foltering is sinds 9/11 de facto toegestaan. Indien men meer informatie wil ontrekken, zijn er nog altijd maffiose bondgenoten zoals in Oezbekistan of Oekraïne, die op aanvraag en in alle discretie onze ‘verdachte’ voort ‘onder handen zullen nemen’. Het gaat hier immers om ‘levensreddende foltering’ van een ‘waarschijnlijke terrorist’.

Het akelige is dat we deze ‘verdachte’ zo goed kennen. Het zijn wij zelf. Voor de nationale veiligheidsdiensten zijn wij allemaal potentieel verdacht en dus is de staat gerechtigd om ons preventief in het oog te houden. Dus wil je niet zelf verdacht worden als ‘slapende terrorist’ dan is het best niet al te veel vragen te stellen. De ‘mondiale oorlog tegen de terreur’ heeft dus nog een ander gezicht dan tanks en troepen in vreemde landen, namelijk de geïnformatiseerde bewaking van de eigen burgers. Het gaat om controle als doel op zichzelf.

Wat zijn de uiteindelijke gevolgen van terrorismebestrijding? Grondrechten worden afgetakeld tot er geen bescherming meer over is voor de ‘terrorist’. De terreurverdachte heeft immers geen recht op mensenrechten vermits hij ze zelf aanvalt. De ‘terrorist’ zet zichzelf dus buiten de rechtstaat. Foltering is dan toegestaan.

Bijgevolg ondergraven we nu zelf de internationale regels van de Conventie van Genève. Hierdoor vernietigen we niet het terrorisme, maar onszelf als rechtstaat, wat nu net het doel is van het terrorisme. De terrorist krijgt noch een statuut als misdadiger noch als soldaat. Dit leidt ons naar uitzonderingsrechtspraak zoals in Guantànamo en Abu Ghraib en dus naar regelrechte barbarij.

Veiligheidsdiensten worden gericht op preventie en niet op vervolging. Maar het is niet moeilijk om in de toekomst iedereen verdacht te maken. Iedereen beveiligen, wil dus zeggen iedereen bang maken. Dat 3.000 Afrikaanse kinderen per dag aan malaria sterven, vinden we gewoon. Maar het nieuwsbericht van een bomauto en het zoveelste valse terreuralarm houdt ons wel bezig.

Volgens de staat blijkt ‘burgerzin’ niet meer dan kritiekloos aanvaarden, in de zin van ‘Wir haben das bewüsst nicht gewüsst’? “Gelukkige slaven zijn (immers) de meest verbitterde vijanden van de vrijheid” (Marie von Ebner-Eschenbach).

Wat zich nu ontvouwt als een ‘oorlog tegen de terreur’ is tevens een wereldwijde strijd om greep te krijgen op de grootste en nieuwste hulpbron van allemaal: informatie. Niet alleen kapitaal kent geen grenzen meer. Ook gewone burgers kunnen nu over de beperkingen van ruimte en tijd ageren als consumenten, maar ook als politieke activisten.

De wereld is onoverzichtelijk geworden en niemand van de klassieke elites heeft nog de macht om de hedendaagse mens op ‘het juiste pad’ te houden. Zulk een massaal controleverlies door de elites is nog nooit voorgekomen.

Een strategie zoals ‘de mondiale oorlog tegen de terreur’ kan bijgevolg zonder veel problemen ingezet worden tegen de eigen bevolking. De staat tracht de vroegere afgebrokkelde maatschappelijke controlemechanismen zoals de religieuze, familiale of ideologische banden nu te vervangen door technologische controle. Globalisering leert dat de staat zwakker is geworden tegen de sterken, maar sterker wil zijn tegen de zwakken.

Het gaat dus niet om de strijd tegen een voorbijgaand fenomeen, zoals het radicaal islamitisch terrorisme, maar om een veel dieperliggende paradigmawissel die de kern van de westerse samenleving raakt: de toekomst van het democratisch project in menselijke solidariteit dat eeuwen geleden begon. De ‘mondiale oorlog tegen de terreur’ leidt tot een oorlog die tegen onszelf wordt gevoerd.

Maja De Belder

Maja De Belder studeerde Politieke Wetenschappen aan de UGent. Voor de afstudeerrichting ‘Internationale Politiek’ schreef ze een wetenschappelijke verhandeling over dit thema. Dit artikel is een samenvatting van haar masterproef.

Samenvatting van de studie ‘Is de invloed van de ‘mondiale oorlog tegen de terreur’ een bedreiging voor het voortbestaan van ontwikkelingssamenwerking? Een politieke analyse met referentie naar de Belgische aanwezigheid in Afghanistan’.

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!