Wetenschap en maatschappij. De toekomst van een problematische relatie
Nieuws, Samenleving, Cultuur, Universiteit, Wetenschap, Samenleving en technologie - Johan Van de Kerckhove

Wetenschap en maatschappij. De toekomst van een problematische relatie

Volgende week maandag is er de eerste ONGEHOORD lezing over 'Hoe vrij is het wetenschappelijk onderzoek?' met rector Marc Waer van de KU Leuven en professor Erik Swyngedouw van de universiteit van Manchester. Professor Van de Kerckhove van de KU Leuven werpt alvast nu al zijn licht op de moeilijke relatie tussen de wetenschap en de maatschappij. Een stevige en doortimmerde bijdrage. (1)

donderdag 24 november 2011 21:09
Spread the love

Meer informatie over de ONGEHOORD lezing – klik hier

Een vanzelfsprekende relatie?

De discussie over de relatie tussen wetenschap en maatschappij heeft diepe wortels in onze geschiedenis, vooral in termen van technische vooruitgang en maatschappelijke ontwikkeling. Marlies ter Borg-Neervoort gaat in haar proefschrift in 1982 op zoek naar de achtergronden van deze discussie. Deze zijn vooral te vinden in het ‘vooruitgangsdenken’ van de achttiende en negentiende eeuw, met figuren als Turgot, Condorcet, Comte en Mill.

Ze onderlijnt dat deze discussies bij aanvang paradigmatisch waren, omdat er niet alleen cognitieve, maar ook normatieve elementen in het geding zijn. Het gaat dan vooral over een dieper liggend niveau van vooronderstellingen, houdingen en waarden, waarvan structuren en beleidsmaatregelen de manifestaties zijn.

Een schok van herkenning treedt op wanneer we de basisaxiomata van het vooruitgangsdenken op een rijtje zetten. Ondanks alle diepgaande veranderingen in onze maatschappij, is het oorspronkelijk geloof in wetenschap en techniek niet alleen duidelijk overeind gebleven, maar nog versterkt en verder geïnstitutionaliseerd. Ook vandaag zien we wetenschappelijke ontwikkelingen, vooral via toepassingen in technologie en economie, als de belangrijkste voorwaarden voor tewerkstelling, voor welvaart en uiteindelijk ook voor welzijn. Ook in onze hedendaagse samenleving zijn we bereid om aan wetenschap, techniek en economie de nodige autonomie toe te kennen, zodat ze hun dominante rol in de samenleving kunnen blijven spelen.

De wet van de vooruitgang is voor velen de hoogste wet geworden in onze westerse beschaving. Deze visie werd reeds bijzonder scherp uitgedrukt in de slogan van de wereldtentoonstelling in Chicago van 1933 toen twee eeuwen vooruitgang werden gevierd: Science finds, industry applies, man conforms.

Intussen is de wetenschaptoepassing in de exacte wetenschappen in die mate geïnstitutionaliseerd dat er specifieke faculteiten voor toegepaste wetenschappen werden opgericht, die op hun beurt steeds meer aanleiding geven tot het creëren van spin-offs. Ook de toegepaste economische wetenschappen zijn de laatste decennia volop ingeburgerd geraakt, terwijl toegepaste sociologie of toegepaste sociale wetenschappen duidelijk minder voor de hand liggen.

In het verdrag van Lissabon van maart 2000 heeft de Europese Unie de zogeheten Lissabon-strategie afgesproken. Hierdoor zou de Europese Unie tegen 2010 de meest competitieve en dynamische kenniseconomie ter wereld moeten worden. Specifieke aandacht gaat naar onderzoek en ontwikkeling, waaraan ieder land minimaal 3 procent van het Bruto Nationaal Product zou moeten besteden. Twee derde hiervan zou gefinancierd worden door de privésector en een derde door de overheid. Volgens de gegevens van de Vlaamse Regionale Indicatoren (VRIND) zou Vlaanderen in 2006 in totaal 2,15 procent halen. Mede vanuit de vrees dat we de gestelde norm niet halen wordt een hele dynamiek op gang gebracht. In deze optiek pleiten 26 ‘captains of industry’ er resoluut voor dat de Vlaamse universiteiten zich (verder) openstellen voor marktgerichte onderzoeksprojecten, zoals te lezen was in De Standaard van 29 maart 2007. Met dit laatste bedoelt men vooral nieuwe technologie en producten die onze handelspositie kunnen verbeteren.

In onze moderne welvaartsstaat wordt de oude droom van de vooruitgangsdenkers steeds verder gerealiseerd. Na de val van de Berlijnse muur lijkt de zegetocht van het nieuwe kapitalisme onstuitbaar en dreigen de verworvenheden van het sociale kapitalisme gaandeweg afgebroken te worden. Deze evolutie is mede de oorzaak van heel wat problemen en onzekerheden in onze welvaartstaat, aldus Sennet.

De maatschappelijke crisis daagt ons uit

Bovenvermelde optimistische visie op de relatie tussen wetenschap en samenleving is steeds onderwerp van maatschappelijke discussie geweest. Sinds de gouden jaren 1960 is die druk sterk toegenomen, mede onder invloed van auteurs als Jacques Ellul, Herbert Marcuse en Jürgen Habermas. In de jaren 1970 en 1980 verschenen heel wat studies over de grote maatschappelijke problemen van die tijd, evenals over de relatie wetenschap en samenleving, onder andere van Maxwell en Kunneman.

In 1972 werden deze problemen geconcretiseerd in het eerste rapport van de Club van Rome. De toen aangekondigde wereldwijde milieuproblematiek werd echter pas in 2007 echt een maatschappelijk issue, vooral onder impuls van de voormalige Amerikaanse presidentskandidaat Al Gore. Het wordt nu algemeen aanvaard dat we ons de volgende vijftien jaar op een chaospunt bevinden in de milieuproblematiek. We blijken, aldus Laszlo, als wereldmaatschappij voor de keuze te staan tussen een ineenstortingscenario of een doorbraakscenario. Belangrijk hierbij is het groeiende inzicht dat deze crisis hoofdzakelijk het gevolg is van menselijke keuzes en acties uit het verleden, vooral in het technologisch ontwikkelde rijke Westen. De consequenties van de crisis zullen echter hoofdzakelijk worden gedragen door het arme Zuiden. Hierdoor wordt de milieucrisis ook een moreel vraagstuk. De meer voorkomende milieurampen worden vaker in relatie gezien met de verdergaande opwarming van de aarde, die op haar beurt grotendeels het gevolg zou zijn van onze hedendaagse leef- en productiewijze. Er zijn ook nog de dalende luchtkwaliteit, het groter wordend gebrek aan drinkbaar water en de enorme bevolkingsexplosie.

Terwijl we jaarlijks 150 dollar per hoofd uitgeven aan defensie, halen we heel waarschijnlijk de millenniumdoelstellingen van de Verenigde Naties voor 2015 niet, waarbij we onder meer de armoede in de wereld wilden halveren en basisonderwijs voorzien voor alle kinderen. Dit laatste wordt geschat op een uitgave van 30 dollar per hoofd. We slagen er zelfs niet in om de afgesproken 0,7 procent van het BNP opzij te zetten voor ontwikkelingshulp in een wereld waar zowat 500 miljardairs 50 procent van de bezittingen in handen zouden hebben. Er zijn dan ook vele redenen waarom onze politieke systemen regelmatig aan geloofwaardigheid moeten inboeten.

Ook ons financieel-economisch systeem roept vragen op met zijn grote onevenwichten op de handelsbalansen: enorme tekorten in de Verenigde Staten enerzijds en grote overschotten in China en de opkomende Aziatische landen anderzijds. Ook bij ons blijft de armoede en de ongelijkheid onrechtvaardig hoog en de werkloosheidsproblematiek een heet hangijzer. Bij diegenen die wel werk hebben, wordt de kwaliteit van de arbeid steeds duidelijker een pijnpunt. De cijfers die het Europees Agentschap in Bilbao regelmatig publiceert over stress zijn alarmerend. De Wereldgezondheidsorganisatie spreekt zelfs van een wereldwijde epidemie. In het statistisch jaarboek voor Vlaanderen van 2007 kunnen we lezen dat de Vlamingen een gelukkig en tevreden volk zijn, dat wel bang is voor de toekomst. Het belangrijkste probleem dat angst inboezemt, is het wegvallen van normen en waarden. Daarna komen druggebruik bij jongeren, pensioens(on)zekerheid, oorlog en etnische conflicten.

Onze welvaartsstaat herbergt dus vele manifeste, maar misschien nog meer latente problemen die aanleiding geven tot onzekerheid, machteloosheid en wanhoop. Het is dan ook niet verwonderlijk dat dit zich vertaalt in hoge zelfmoordcijfers, waarbij Vlaanderen tot de wereldtop behoort. In 2003 werden in Vlaanderen 18,4 zelfdodingen genoteerd per 100.000 inwoners. Dit is ongeveer vier zelfdodingen per dag.

Het geloof in de vooruitgang en het daarmee gepaard gaande mechanistisch wereldbeeld heeft ons geen windeieren gelegd wat betreft onze welvaart en de technologische beheersing van ons universum. We worden steeds duidelijker geconfronteerd met vragen over de toekomst van onze blauwe planeet en de kwaliteit van onze leef- en werkomgeving. Een bijproduct van ons geloof in de vooruitgang blijkt het enorme gebrek aan waarachtige kennis over de meest essentiële vraagstukken en uitdagingen van deze tijd en een pijnlijke verwaarlozing van de echte levensvragen over de diepere zin en betekenis van ons aardse bestaan.

Een problematische relatie?

De problemen waarmee onze maatschappij wordt geconfronteerd, dagen de sociale wetenschappen uit om op hun beurt – en op hun manier – een bijdrage te leveren aan de maatschappelijke vooruitgang en het menselijke welzijn. In de filosofie van de profeten van de Verlichting en van de vooruitgang hadden ze de locomotief moeten zijn die via sociaal-wetenschappelijke analyses en rationalisering van de besluitvorming de trein van de vooruitgang in de juiste richting hadden moeten trekken. Zij zouden niet alleen de richting en de doelen moeten aangeven, maar ook de meest rationele en efficiënte strategieën en middelen omschrijven.

Talloze redenen verklaren waarom de sociale wetenschappen deze uitdaging niet succesvol hebben kunnen realiseren. Er is de stiefmoederlijke behandeling van deze wetenschapsrichtingen, die zich vertaalt in de subsidiërende geldstromen. Dit is mede een gevolg van de kritische houding van beleidsinstanties naar de effectiviteit van deze actiewetenschappen in het kader van de sociaal-economische vooruitgang. Vaak worden de inzichten en het cijfermateriaal uit deze hoek zelfs als al te maatschappijkritisch en contraproductief ervaren.

Ook is er de specifieke situatie van de sociale wetenschappers. Hoezeer bepaalde sociologen en andere sociale wetenschappers het voorbeeld van de positieve wetenschappen ook willen navolgen, ze kunnen niet ontkennen dat hun positie fundamenteel anders is. Er is in de sociale wetenschappen een bijzondere verhouding tussen subject en object, tussen onderzoeker en onderzochte, omdat de onderzoeker als het ware een betrokken partij is. Hij is immers zelf een product van de maatschappij die bestudeerd wordt. We staan hier voor het fundamentele probleem van de hermeneutische cirkel die telkens voor vrij fundamentele problemen zorgt.

Het probleem van wetenschappelijke objectiviteit is in de gedragswetenschappen veel complexer dan in de exacte wetenschappen. Er staan twee grote obstakels in de weg. Enerzijds is er het gegeven dat elk feit dat we registreren mede de resultante is van onze manier van kijken, van onze vooronderstellingen, theorieën en percepties. ‘Facts and figures’ ontlenen hun betekenis uiteindelijk aan het theoretische kader waarbinnen ze geformuleerd worden. Anderzijds is er het grote probleem
van de waardevrijheid. Door hindernissen verschijnt de sociale wetenschap duidelijk tegelijkertijd als product en als producent van de sociale werkelijkheid. Dit inzicht weerspiegelt zich ook in de relatie tussen opdrachtgever en onderzoeker in de toegepaste sociale wetenschappen. Dit maakt dat de sociale onderzoeker steeds in een kwetsbare positie staat, hoezeer deze zich ook zou willen proberen in te dekken met objectief feitenmateriaal.

In mijn proefschrift van 1978 heb ik uitgebreid beschreven hoe de moderne wetenschapsfilosofie ons steeds minder garanties en handvatten biedt voor objectiviteit, wetenschappelijkheid, waarheid en werkelijkheid. Het werd steeds duidelijker dat de wetenschap, vooral de sociale wetenschap, een sociaal gesitueerd en meebepaald wetenschapsbedrijf is.

Wetenschapsbeoefening moet men durven

bekijken als medebepaald en medebepalend in de sociaal-economische machtsstructuren. Er bestaat in de sociale wetenschappen bijgevolg geen visie, theorie of methodologie die zich zomaar als objectief en waardevrij kan aandienen. Als de sociale wetenschapper zich niet langer kan blijven verschuilen achter voorbijgestreefde concepten van objectiviteit en waardevrijheid, wordt de onderzoeker bijzonder kwetsbaar. In deze optiek stellen Bentz en Shapiro in 1998 terecht dat we niet
alleen geconfronteerd worden met een epistemologische crisis, maar ook met de persoonlijke verantwoordelijkheid van de wetenschapper. Volgens deze auteurs zal de moderne sociale wetenschapper niet alleen inzichten en methodieken leren om kennis op te bouwen, maar zal deze zich ook grondig bewust moeten zijn van de beperkingen van kennis en wetenschap.

This awareness of both the nature of knowledge and its limits is, we believe, part of the identity of a mature practitioner who is personally, ethically and professionally responsible. (Bentz & Shapiro, 1998: 66)

In deze optiek zien zij persoonlijke groei en transformatie als de eerste opdracht van de sociale wetenschapper. Vanuit een analoge visie schrijft Schmidt in 2007:

I assume that my inner perpetual structures will largely influence what kind of research I am going to do and will have some, possibly decisive, influence on the result. In an ontological sense I can only relate to what I find to a certain degree within myself. (Schmidt, 2007: 3)

Indien de sociale wetenschap een belangrijke bijdrage zou willen leveren tot maatschappelijke vooruitgang en menselijk welzijn, dient er een adequate oplossing te worden gezocht voor het obstakel van de waardevrijheid.

Volgens een eenzijdige interpretatie van Max Weber mogen in de klassieke wetenschapsfilosofie de maatschappelijke doelstellingen en waarden niet aan de orde worden gesteld. Hierdoor worden de sociale wetenschappen opgesloten binnen de enge grenzen waarbij alleen nog uitspraken kunnen worden gedaan over middelen en modaliteiten binnen gegeven doelstellingen. In de praktijk betekent dit dat het gedeelte van de sociale wetenschappen dat toepassingsgericht is, vaak marktgericht bezig is en meestal ook met een utilitaristisch en commercieel tintje. Deze ervaring deed ons vroeger reeds de vraag stellen in welke mate wetenschappelijke objectiviteit en dominante maatschappelijke objectieven in de sociale wetenschappen niet direct met elkaar verbonden zijn. Als het wetenschapsbedrijf een sociaal gebeuren is, is het ook vanzelfsprekend dat machtsverhoudingen en belangen hier een doorslaggevende rol spelen. In deze optiek dreigt wetenschappelijk onderzoek in de sociale wetenschappen de facto binnen de bestaande machtsverhoudingen tot een instrument van macht en dominantie te worden.

De Duitse socioloog Habermas werkt dit grondig uit aan de hand van zijn visie op de relatie tussen kennis en belang. Wetenschappers kunnen in zijn visie niet waardevrij zijn. In feite dienen ze een bepaald belang: een technisch kennisbelang, een praktisch kennisbelang of een emancipatorisch kennisbelang. Indien men feiten en waarden wil scheiden, wordt in zijn visie de facto een technisch kennisbelang nagestreefd. In deze zin zijn volgens hem de empirische analytische wetenschappen, mede door hun nadruk op empirische toetsing van theorieën en hypothesen, grotendeels instrumenten in dienst van de dominante sociaal-economische machten in de samenleving. Objectieve wetenschap zou in deze visie niet bijdragen tot bevrijding en emancipatie, zoals dit door de Verlichting en de vooruitgangsfilosofen was vooropgesteld. Ze zou eerder kunnen worden gekarakteriseerd als de voortdurende onderwerping van de mens aan de objectieve wetten van de natuur en de maatschappij.

Wetenschappelijk onderzoek en emancipatie

Wetenschappelijke kennis impliceert intersubjectiviteit, wetmatigheid en voorspelbaarheid. We staan onvoldoende stil bij deze wetenschappelijke eisen die in de sociale wetenschappen een geordende werkelijkheid vooronderstellen, waarbij causaliteit en determinisme centraal staan. De vraag is in hoeverre de wereld hierdoor niet op zijn kop wordt gezet. Het ziet er immers naar uit dat we vanuit criteria voor relevante kennis een relevante werkelijkheid vooronderstellen en tegelijkertijd constitueren, aldus Schreurs. Onze wetenschappelijke rapporten dreigen in deze visie de menselijke subjecten tot beheersbare en te beheersen objecten te maken. Uit onze statistische tabellen is de reële dynamiek van de sociale werkelijkheid vaak verdwenen, en daardoor ook de impliciete wegwijzers naar een reële verbetering van de situatie.

Rik Torfs beschrijft deze situatie in 2004 zeer plastisch: ‘Humane wetenschappen kunnen nog net door de beugel wanneer ze proberen te pronken met een vracht empirisch materiaal, met tabellen en grafieken, met ontzettend veel informatie over ontzettend weinig, met een jargon waaruit elk leven stilletjes is geweken. In dit plaatje is de wetenschapper niet langer iemand die denkt en droomt, maar gewoon een vaardige beroepskracht die wetenschap bedrijft, koudweg, trefzeker zoals een huurmoordenaar een schot afvuurt.’

Onze ervaring leert ons dat cijfers over arbeidsongevallen, stakingen, stress, enzovoort ons meestal weinig vertellen over de processen in de werkelijkheid, en dus ook weinig over de mechanismen tot verandering. Ze tonen ons alleen de tot feiten gestolde resultaten van de beslissingen en de acties uit het verleden. Als deze cijfergegevens weer worden gebruikt als basis voor toekomstig beleid, is het risico op onbedoelde gevolgen en vicieuze cirkels bijzonder groot, aldus Senge.

In deze optiek wordt wetenschap gezien als een werktuig van rationalisering, macht en beheersing. Ze kan op deze manier geenszins de emancipatorische taak op zich nemen die haar door de Verlichting was toebedacht, namelijk het bevorderen van vrijheid, autonomie en welzijn voor iedereen. Dat is precies wat de Frankfurters Horkheimer en Adorno in essentie bedoelen met de Dialectiek van de Verlichting. Het aanvankelijke streven naar vrijheid en emancipatie is mede door de aard van het kennisproductieproces in zijn tegendeel omgeslagen: afhankelijkheid en vervreemding. In de milieuproblematiek van vandaag vertaalt het zich in dreigende milieurampen die zich manifesteren als resultaat van ons streven om de natuur aan de menselijke doelstellingen en behoeften te onderwerpen. Het wereldbeeld waarbij alle systemen worden gezien als een grote machinerie, functionerend volgens een lineair paradigma met voorspelbare wetmatigheden, wordt door de recente wereldomvattende milieuproblematiek grondig ondergraven. Steeds meer wetenschappers raken ervan overtuigd dat het dominante wetenschapsconcept niet bijdraagt tot emancipatie, maar eerder tot rationalisering, beheersing en onderwerping.

Op basis van deze overtuiging werd een wereldwijd netwerk van wetenschappers opgericht die zich de ‘Friends of wisdom’ noemen. Zij pleiten voor een vrij fundamentele verandering in het wetenschapsbedrijf:

We need a revolution in the aims and methods of academic inquiry. Instead of giving priority to the search for knowledge, academia needs to devote itself to seeking and promoting wisdom by rational means, wisdom being the capacity to realize what is of value in life, for oneself and others, wisdom thus including knowledge but much else besides. A basic task ought to be to help humanity learn how to create a better world. ( www.knowledgetowisdom.org )

Een nieuwe visie op de werkelijkheid dient zich aan

Sinds wij in 1982 geconfronteerd werden met de inzichten van Fritjof Capra in verband met de nieuwe fysica, is deze andere benadering van de werkelijkheid steeds verder verspreid. Eigenlijk werd zij al in 1905 aangekondigd door de beroemde formule van Einstein E=mc2 waarbij energie en massa twee varianten bleken te zijn van eenzelfde realiteit. In de kwantumfysica verschijnt de werkelijkheid niet meer als gedetermineerde causaliteit. De kleinste deeltjes in onze kosmos blijken geen materie te zijn, maar een werveling van energiegolfjes die eerder spreken van mogelijkheden en waarschijnlijkheden dan van massieve feiten. Wanneer het besef doordringt dat 99,999999 procent van de werkelijkheid bestaat uit lege ruimte, groeit meteen ook het inzicht dat de positivistisch gerichte wetenschap zich eigenlijk focust op 0,000001 procent van die werkelijkheid. Dit impliceert ook dat men geen aandacht heeft voor het achterliggende veld van energie en potentie dat deze materiële werkelijkheid creëert en verbindt.

Reeds in de negentiende eeuw stelde de thermodynamica scherpe vragen over het mechanistisch wereldbeeld door het begrip entropie. De tweede wet van de thermodynamica leerde ons later dat er in de natuur een eigen dynamiek zit, een zekere spontaniteit, vrijheid en onvoorspelbaarheid.

Het mechanistisch-deterministische wereldbeeld maakt in dit nieuwe referentiekader plaats voor nieuwe mogelijkheden, vrijheid en verantwoordelijkheid.

Een belangrijke les die de kwantummechanica ons ook leert, is dat er een voortdurende wisselwerking bestaat tussen subject en object. De vermelde energiegolfjes van onze microkosmos verstarren tot deeltjes (materie) onder invloed van het waarnemend menselijk bewustzijn, dat aldus een centrale plaats gaat innemen.

De consequenties van deze vaststelling zijn op dit moment nog weinig doorgedrongen in de wetenschappelijke wereld. Dit zou immers betekenen dat de zogenaamd objectieve beschrijving van de werkelijkheid zijn geldigheid verliest. Er is een voortdurende wederzijdse beïnvloeding tussen subject en object, tussen wetenschapper en kennisdomein. De dualistische scheiding tussen geest en materie, die sinds Descartes ons denken domineert, komt nu steeds meer ter discussie te staan. Niet alleen beïnvloedt de geest de materie en krijgt de wetenschapper hierdoor ook een specifieke verantwoordelijkheid. Datgene wat men materie noemt, blijkt niet zo amorf te zijn, maar eerder een soort bezielde werkelijkheid vol van potentie en mogelijkheden die onvoldoende aan bod komen wanneer men zich beperkt tot de direct zichtbare feitenkant.

Sinds 1984 werd in de Verenigde Staten het Santa Fe Instituut opgericht om op een multidisciplinaire manier complexe systemen te bestuderen. Hier worden jaar na jaar spectaculaire inzichten verworven die complexe systemen van fysische, biologische, ecologische of sociaal-economische aard steeds meer beschrijven als levende zelfsturende organismen met een eigen leervermogen en een autonome ontwikkeling. Naarmate de complexiteit van systemen toeneemt, wint deze niet-lineaire dynamiek aan belang. Een opmerkelijke bevinding in dit kader is dat minieme veranderingen in een gunstige context spectaculaire gevolgen kunnen hebben. De chaostheorie werkt dit nog verder uit en bezorgt ons aldus indirect een mooi argument voor het belang en de impact van het moreel-ethisch gedrag van individuele personen.

Het systeemdenken van Senge en zijn collega’s uit 1992 toont ons vrij overtuigend de beperkingen van het traditionele lineaire denken. Een beleid dat gestoeld is op het traditionele empirisch-analytisch onderzoek, wordt vaak geconfronteerd met onbedoelde gevolgen en vicieuze cirkels, waarbij de tekorten die empirisch werden vastgesteld indirect weer worden geïmplementeerd. Ook in deze denktraditie wordt regelmatig gewezen op het belang van het ethische gedrag van elke persoon.

Volgens Senge is persoonlijk meesterschap de belangrijkste garantie voor diepgaande duurzame veranderingen in complexe systemen.

Als we deze Cartesiaanse omwenteling, die zich voor onze ogen voltrekt, verder gaan doortrekken, dan openen zich totaal nieuwe horizonten voor het wetenschapsbedrijf en voor de relatie tussen wetenschap en samenleving.

Wetenschap en maatschappij: op zoek naar een nieuwe relatie

De eerste en meest essentiële voorwaarde om uit de vicieuze cirkel van de Dialectiek van de Verlichting te geraken is – paradoxaal – het demystifiëren en relativeren van de waarheidsaanspraken van de dominerende wetenschappelijke inzichten en theorieën.

Een tweede voorwaarde die hiermee samenhangt, is het stimuleren van een algemene democratische waardendiscussie binnen de samenleving zelf. Hierbij dient een pluralisme van visies over de richting, de doeleinden en de maatstaven waarmee de samenleving stuurt en gestuurd wordt aan bod te komen.

Gezien de feitelijke situatie in de maatschappij, in de sociale wetenschapsbeoefening, de nieuwe inzichten van de natuurwetenschappen, en de epistemologische crisis in de wetenschap opteren we voor wat Habermas het pragmatische model noemt. In het pragmatische model is een gelijkwaardige dialoog tussen wetenschappers en beleidsmensen die elkaar als gelijkwaardige partners beschouwen.

In deze machtsvrije dialoog kunnen zowel doeleinden als strategieën en middelen ter discussie staan. Hierbij kan zowel een consensus worden nagestreefd (praktisch kennisbelang) als de emancipatorische bevrijding van de individuen en de samenleving (emancipatorisch kennisbelang) uit de constellaties van macht en heerschappij.

In deze optiek kan in het sociale wetenschapsbedrijf bijzondere aandacht worden besteed aan de inbreng van ervaringsdeskundigen, die hun kennis niet opbouwen door middel van een wetenschappelijke methodiek, maar via een pluriforme ervaring in de werkelijkheid en een diepgaande eigen beleving. De idee van een afstandelijke objectieve wetenschap maakt aldus plaats voor een echte participatieve wetenschapsbeoefening.

Dit kan onder meer via de gestructureerde methodiek van de rondetafelconferentie waar alle partners aan bod kunnen komen in wat Habermas een machtsvrije dialoog zou noemen. In dit kader wordt de samenwerking tussen wetenschap en samenleving en tussen theoretisch inzicht en maatschappelijke ervaring op de meest directe wijze gerealiseerd. Ervaren onderzoekers en ruimdenkende beleidsverantwoordelijken gaan samen rond de tafel zitten om als evenwaardige partners in een machtsvrije dialoog problemen te verduidelijken en mogelijke oplossingen te genereren. Dit gebeurt uiteraard volgens een specifieke methodiek.

In dezelfde geest ontwikkelt de ‘Society for Organizational Learning’ een nieuwe visie op de maatschappelijke rol van de universiteit als ‘ birthplaces and hubs for communities of creation ‘.

In deze optiek wordt ook de scheidingslijn tussen onderzoek en volwassenenvorming heel dun. In dialoog met volwassenen met een rijke ervaring kan men dagelijks wetenschappelijk inzicht toetsen aan doorleefde ervaring. Ook hier wordt duidelijk dat onderzoek en vorming niet zomaar te scheiden zijn. Postacademische vorming ligt niet alleen in het verlengde van onderzoek. Volwassenenvorming op universitair niveau kan onder bepaalde voorwaarden een zeer belangrijke inspiratiebron zijn voor nieuwe visies, verrassende inzichten en ervaringen, evenzeer als voor relevante praktijkinformatie.

Dit brengt ons bij een derde conditie die zou moeten worden vervuld opdat de sociale wetenschappen op een effectievere manier zouden kunnen bijdragen tot het sociale welzijn. In deze meer gelijkwaardige relatie tussen wetenschap en beleid kan veel meer de nadruk gelegd worden op een kritische vraagstelling van doelstellingen en waarden van het beleid. De sociale wetenschapper zou zich eerder kunnen bezig houden met de vraag of we met de goede dingen bezig zijn, dan wel of we op de goede manier of efficiënt functioneren. De centrale opgave van de wetenschapper heeft in dit denkkader minder te maken met methoden en technieken, dan wel met waarden en wijsheid, aldus Maxwell. Onze maatschappij-in-crisis heeft immers veel meer behoefte aan nieuwe visies en perspectieven dan aan cijfers waaruit de levende dynamiek is verdwenen. We zouden als sociale wetenschappers meer de vraag moeten durven stellen die Robert Kennedy zich stelde toen hij in 1968 kandidaat-president was:

‘Sommige mensen zien de dingen zoals ze zijn en zeggen: waarom?
Ik droom echter dingen die er nooit geweest zijn en zeg: waarom niet?
(Geciteerd in Laszlo, 2006: 111)

Vanuit een visie op toekomstige ontwikkelingen kan men de problemen veel globaler zien en preventiever gaan oplossen omdat men rekening kan houden met wat Bohm de ‘impliciete orde’ noemt en met de latente processen die de toekomst in de diepte voorbereiden. Via deze weg zal de sociale wetenschapper niet langer achter de feiten blijven aanhollen, maar zal hij op een constructieve manier de toekomst mee helpen voorbereiden.

Een eerder vermelde vierde belangrijke voorwaarde om een adequaat antwoord te bieden op de maatschappelijke crisis van vandaag en op de Dialectiek van de Verlichting, heeft te maken met de persoonlijke opstelling van de onderzoeker. In mijn proefschrift heb ik dit uitgebreid beschreven. Als men zich engageert met een emancipatorische wetenschapsbeoefening, kan men zich niet verschuilen achter de cijfers en grafieken. Deelnemen aan het maatschappelijke debat betekent ook een onderbouwde toekomstvisie durven verdedigen buiten de ivoren toren van het raster- en het trechterdenken, aldus Torfs. Dit impliceert ook dat men onderzoeksmethodieken en publicatiekanalen gebruikt die door de orthodoxe universiteit niet worden gevaloriseerd. Er zou aan de universiteit meer ruimte moeten zijn voor een discursieve wetenschapsbeoefening en voor praktijkonderzoek. In een discursieve benadering treedt de onderzoeker eerder op als een kritische commentator van het maatschappelijke gebeuren. In het praktijkonderzoek speelt men meteen in op de maatschappelijke problematiek, met de expliciete bedoeling een veranderingsdynamiek op gang te brengen. Dit soort activiteiten is echter niet meteen bevorderlijk voor de academische carrière.

Organisatieopstellingen openen nieuwe perspectieven

Doordrenkt van bovenvermelde nieuwe visie op de werkelijkheid kwamen we enkele jaren geleden in contact met de methodiek van systeemopstellingen die door de Duitse therapeut Bert Hellinger werd opgesteld. Het voordeel van deze opstellingen is dat ze ons die nieuwe werkelijkheid, waarover we het hadden, letterlijk aan den lijve laat ondervinden (Schmidt, 2006). We ervaren tot onze verbazing dat er in een systemische benadering van de werkelijkheid informatie beschikbaar komt die via geen andere empirische researchtechniek kan worden gedetecteerd. Onze aandacht wordt niet zozeer getrokken door de feitelijke gegevens, maar door de levende energetische dynamiek in het geviseerde systeem. Daarenboven komen niet alleen de manifeste processen aan de oppervlakte, maar vooral ook de meer latente, die op dit moment reeds mede de feitelijke problemen en de toekomstige oplossingen conditioneren. We zijn hier niet meer bezig met de processen van gisteren die zich hebben uitgekristalliseerd in de feiten van vandaag, maar met de processen die morgen naar boven zullen komen om de oplossingen van de toekomst uit te kristalliseren. In het voetspoor van Einstein spreekt Bohm van een impliciete orde die zich kan uitvouwen tot een expliciete orde. Het is als het ware een concretisering in de sociale werkelijkheid van de beroemde formule E=mc2. Energie en potentie ontwikkelen zich ook in onze sociale systemen systematisch tot een materieel vaststelbare realiteit.

Organisatieopstellingen kunnen ons een verfrissend nieuw inzicht geven in een probleemconstellatie, daar waar de traditionele rationele analyses vaak tekortschieten. Opstellingen creëren als het ware een virtuele realiteit, een soort computersimulatie, maar dan met interagerende mensen die samen het systeem vormen waarop men focust. Er wordt op deze manier een soort ‘wetend veld’ gecreëerd (zie www.kernkracht.be).

Deze benadering opent nieuwe perspectieven om de acute en complexe problemen van vandaag te kunnen analyseren met het oog op een optimale oplossing.

De methodiek blijkt vooral aangewezen in complexe situaties waarbij de klassieke, meer rationele en lineaire empirische, analyses duidelijk te kort schieten. Een groot voordeel van deze aanpak is dat men in een zeer vroeg stadium zicht krijgt op de dynamiek van het systeem en op de latente processen van waaruit de toekomstige ontwikkeling gestalte krijgt. De belangrijkste troef zou wel eens kunnen zijn dat de verkregen informatie voor de betrokkenen vaak niet alleen een verfrissend nieuwe visie op het probleemveld geeft maar tegelijkertijd bijzonder sterk motiverend werkt. In deze benadering van de werkelijkheid komt de persoonlijke verantwoordelijkheid van elke persoon tot uiting. Voortdurend wordt men in het opstellingswerk geconfronteerd met de doorslaggevende invloed die de persoonlijke groei en rijpheid van leidinggevende figuren uitoefenen op de evolutie van het systeem waarbinnen ze zich bevinden.

In de methodiek van organisatieopstellingen ervaren we altijd opnieuw dat we de werkelijkheid benaderen vanuit ons gehele ‘zijn’. Ons lichaam functioneert als het ware als een soort antenne om informatie te capteren. Een facilitator van opstellingen zal zich dan ook zoveel mogelijk mentaal en emotioneel vrij moeten maken om de reële werkelijkheid als dusdanig aan bod te laten komen. Dit is een persoonlijke instelling die een zekere emotionele en spirituele maturiteit veronderstelt, zoals dit ook het geval is in meer direct mensgerichte benaderingen. Deze fenomenologische benadering van de werkelijkheid zoekt naar oplossingen voor deze moeilijke opdracht via het begrip ‘Felt sense’.

Without this validating felt-sense scientific research and reasoning easily turns into a selfperpetuating rational circle that becomes an end in itself. (Schmidt, 2007: 7)

Onze manier van problemen stellen, gegevens verzamelen, trends ontdekken en conclusies trekken is onlosmakelijk verbonden met onze eigen ervaring en met wie we zijn. Zelfs in de natuurwetenschappen wordt dit duidelijk onderkend. In deze optiek wordt persoonlijkheidsvorming een essentiële opdracht in de vorming van de sociale wetenschappers. Hoewel deze methodiek wat betreft organisaties en bredere systemen nog maar een kleine tien jaar oud is, kondigt deze zich aan als een krachtig en veelbelovend instrument om complexe problemen tijdig te detecteren en naar een oplossingsdynamiek te begeleiden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het met rasse schreden ingang vindt, niet alleen in de grote organisaties, maar ook aan verschillende universiteiten waar de eerste doctoraatsproefschriften momenteel worden voltooid. Verder onderzoek zal moeten uitwijzen in welke mate deze benadering een adequaat antwoord zal bieden op de vele vragen en problemen die dienen te worden opgelost met het oog op een optimale relatie tussen het sociaal-wetenschappelijk onderzoek en het maatschappelijk welzijn.

Professor Van de Kerckhove is Doctor in de Sociale Wetenschappen en Emeritus Hoogleraar aan de KU Leuven.

Bibliografie

Bentz, V.M. en J.J. Shapiro (1998): Mindful inquiry in social research. Sage Publications, London.
Bryan, B. e.a.(2006):Systeemdenken. Academic Service, Den Haag.
Capra, F.(1982): De Tao van de fysica. Bert Bakker sv. Utrecht. 1982.
Horkheimer M. en T.W. Adorno (1987): Dialectiek van de Verlichting. SUN, Nijmegen.
Kunneman, H. (red) (1978):, Wetenschap en ideologiekritiek. Boom,. Meppel.
Laszlo, E. (2006): Het chaospunt. De wereld op een tweesprong. Ankh-Hermes bv., Deventer.
Maxwell, N. (1984): From knowledge to wisdom. Basil Blackwell Inc., Oxford.
Senge, P.M.(1992): De vijfde discipline, de kunst en praktijk van de lerende organisatie. Scriptum Management, Lannoo.
Sennet, R.(2007): De cultuur van het nieuwe kapitalisme. Meulenhoff, Amsterdam.
Scharmer, C.O. en K. Käufer (2000): Universities as birthplace for entrepreneuring human being. In:
Reflection, The Sol Journal on Knowledge, learning and change. MIT Press.
Schmidt, J.B. (2006): Inner Navigation, Limmen.
Schmidt, J.B. (2007): Epistemologies of scholar practitioner approaches. Paper, Fielding Graduate University.
Schreurs, B.J. (1974): Psychologie, filosofie en ideologie. In: T. De Boer en A.J.F. Köbben. Waarden en wetenschap. Ambo. Bilthoven. 1974.
Ter Borg-Neervoort, M., (1982): Innovatie tot in eeuwigheid. Het geloof in de technische vooruitgang in discussie. De Horstinck. Amersfoort.
Torfs, R., (2004): Groepswerk. De Standaard 07.10.2004
Torfs, R. (2006): Het raster- en trechterdenken, een gevaar voor de universiteit. Rede ter gelegenheid van de opening van het academisch jaar. KU Brussel.
Van de Kerckhove, J. (1978): Sociologie, maatschappelijke relevantie en arbeidersemancipatie. Doctoraat. HIVA. K.U. Leuven.
Van de Kerckhove, J. (1981): Sociologie en samenleving. Van crisis naar bezinning en dialoog. In: Tijdschrift voor Sociologie. 1, 45-70.
Van de Kerckhove, J. Uitdagingen voor een toekomstgerichte sociologie. In: F. Lammertijn en J.C. Verhoeven (red). Tussen sociologie en beleid; Vriendenboek Prof. Dr. E.J. Leemans. Acco. Leuven. 1991, 335-363.
Varela, F.J., H.R. Maturana. Weten hoe we weten. In Maas, T. Dwarsgebakken wetenschap. Contact. Amsterdam. 1988,89-100.

www.kernkracht.be
www.knowledgetowisdom.org
www.santafe.edu

(1) Dit artikel is verschenen in Parick Develtere, Ides Nicaise, Jozef Pacolet & TomVandenbrande (Red.) Werk & Wereld in de Weegschaal, Lannoocampus, Leuven, 2007, blz. 27-38

take down
the paywall
steun ons nu!