Technocraten aan de macht ondemocratisch? Niet noodzakelijk
Nieuws, Europa, Economie, Politiek, België, Italië, Kris Peeters, Berlusconi, Philippe Muyters, Monti, Technocratie, Financiële stabilitieit, Parlementaire democratie -

Technocraten aan de macht ondemocratisch? Niet noodzakelijk

Wie zich beperkt tot de massamedia voor zijn actuele informatie hoort maar één klok, één mantra: regeringen van technocraten zijn een noodzakelijk kwaad, niet erg democratisch maar toch beter dan de chaos. Niet één stem die stelt dat hier een antidemocratische evolutie aan de gang is. Sociaal verzet moet zijn pijlen echter blijven richten op de verkozen parlementsleden, niet op die technocraten!

donderdag 17 november 2011 20:20
Spread the love

Rechtzetting

Er bestaan om te beginnen heel wat misverstanden over de manier waarop regeringen werken in de Europese parlementaire democratieën. Dat het voor de gewone burger allemaal nogal onduidelijk is, valt nog enigszins te begrijpen. Van journalisten wordt daarentegen toch een minimale professionele kennis verwacht over de werking van de democratische instellingen.

Ministers worden in geen enkel Europees land ‘verkozen’. Integendeel, zij worden benoemd door hun parlementen, meestal door middel van de goedkeuring van een regeringsverklaring door de eerste minister in het parlement. Berlusconi en Papandreou werden dus nooit ‘verkozen’ tot eerste minister. Dat zo stellen in de berichtgeving is foutief en dient afgekeurd te worden, omdat het een verkeerde indruk geeft. Berlusconi en Papandreou werden natuurlijk wel ‘verkozen’, niet als minister maar als parlementslid. Daarna werden zij tot minister ‘benoemd’.

Regeringen ontstaan uit politieke onderhandelingen

In de meeste landen ontstaat een akkoord over de vorming van een nieuwe regering door onderhandelingen op basis van de aangepaste politieke krachtsverhoudingen in het nieuw verkozen parlement. In Zwitserland – dat geen EU-lidstaat is – werkt dat anders. Daar nemen alle partijen, die een bepaald percentage halen, automatisch deel aan een ‘consensusregering’. De functies van eerste minister en president alterneren er voortdurend tussen de partijen.

Ook in Groot-Brittannië werkt het anders. Dat land heeft geen proportioneel kiesstelsel, zodat de grootste partij – ook al heeft die nooit vijfitg procent van stemmen – er altijd alleen een regering kan vormen. Dat dit systeem van permanent bestuur door de grootste minderheid niet openlijk wordt veroordeeld, is op zichzelf al een schandvlek op de Europese gedachte. De huidige meerderheidscoalitie tussen de Conservatieven en de Liberaal-democraten is een grote uitzondering. Ze kon ook alleen maar lukken omdat deze partijen een identiek sociaaleconomisch programma hebben (dat op zijn beurt ook nauwelijks verschilt van dat van Labour, maar dit terzijde).

We staan er ondertussen ook nauwelijks bij stil dat regeringen van technocraten de regel zijn in de Verenigde Staten. Er bestaat daar niets anders. De president benoemt zijn ministers persoonlijk. Ze vormen niet eens een regeringsploeg. Elke minister is rechtstreeks verantwoordelijk tegenover de president. Zoiets als kabinetsoverleg over het regeringsbeleid is er onbestaande. De meeste Amerikanen hebben er niet eens enig besef van dat zij door technocraten worden bestuurd. Ze hebben nooit iets anders gekend. Van de rest van de wereld weten ze nauwelijks iets.

Technocraten als ministers waren ooit de regel, niet de uitzondering

Uit de traditie van door de partijen onderhandelde regeringsmeerderheden is een andere traditie gegroeid, namelijk dat het bijna steeds de voorzitter van de grootste partij in de coalitie is die eerste minister wordt en dat bijna uitsluitend verkozen parlementsleden lid van een regering worden. Deze praktijk is echter niet op een wettelijke verplichting gebaseerd. Ministers worden aangesteld of benoemd door het parlement (de beëdiging door het staatshoofd is een formele vereiste in sommige landen zoals België, maar de democratische legitimiteit komt altijd van het verkozen parlement). Ministers moeten dus helemaal geen verkozen politici zijn. Ze moeten worden aanvaard door het verkozen parlement.

Wat nu een traditie is, was dat aanvankelijk helemaal niet. Tot voor de Eerste Wereldoorlog was het aanstellen van wat we nu ‘technocraten’ noemen, eerder de gewoonte dan de uitzondering. Staatshoofden (al dan niet verkozen) zochten zelf kandidaat-ministers, waarbij competentie meestal de voorrang had op electorale populariteit.

‘Competentie’ moest je natuurlijk in de toenmalige maatschappelijke context zien. Een bankier, die de financiën van de staat in evenwicht bracht, was immers ook ‘competent’ omdat hij dat onder meer deed door op een efficiënte manier fabrieksstakingen voor betere arbeidsvoorwaarden de kop in te drukken. Electorale populariteit was dan dikwijls een element dat eerder tegen de betrokkene pleitte om voor een ministerpost in aanmerking te komen.

Bovendien, tot aan de Eerste Wereldoorlog waren de parlementsleden, met uitzondering van de socialisten, zelfs allemaal bedrijfsleiders of steenrijke personen. Ministers-technocraten werden door hen eerder als collega’s beschouwd.

De socialistische partijen hebben de regeringen gedemocratiseerd

Daar kwam een eerste grote verandering in door het succes van de socialistische partijen in de Europese parlementen en vooral door hun machtsdeelname na de Eerste Wereldoorlog. Deze partijen stonden uiteraard zéér wantrouwig tegenover de bankiers en ondernemers in de regeringen, om ideologische redenen. Zij wilden hun eigen ‘competente’ ministers. Na de Tweede Wereldoorlog zijn externe technocraten eerder uitzonderingen geworden, hoewel ze nooit helemaal verdwenen zijn.

Een nieuw fenomeen vanaf de jaren ’70 was het aanstellen van experten uit eigen rangen, bijvoorbeeld van de studiebureaus van de partijen (eveneens een toenmalig nieuw fenomeen in de politiek) of van academici uit politiek bevriende universiteiten (vooral een fenomeen in landen als Oostenrijk, België, Nederland en Frankrijk, maar het deed zich in mindere mate in alle Europese landen voor).

Ook in België

Het Ministerie van Financiën van België werd na de oorlog een aantal malen door iemand uit de financiële sector waargenomen, het Ministerie van Economie door iemand uit de bedrijfswereld of vanuit werkgeversorganisaties. Soms zocht men het ook in eigen interne rangen. Ondermeer Jean-Luc Dehaene en Marc Eyskens werden minister zonder verkozen te zijn. Daarna werden ze wel lijsttrekkers.

Meer recente voorbeelden zijn Vlaams minister-president Kris Peeters en Vlaams minister Philippe Muyters. Een verschil met vroeger is dat de huidige ‘technocraten’ hun politiek mandaat gebruiken als springplank voor een klassieke politieke carrière, eerder dan naar hun carrière in de privésector terug te keren.

Hoewel af en toe ook wel technocraten werden aangezocht door sociaaldemocratische partijen (bijvoorbeeld Patrick Janssens uit de reclamesector), zijn het toch vooral de conservatieve partijen die regelmatig een beroep deden en doen op ‘externe expertise’.

Ondemocratisch? Het hangt er maar van af …

Zijn regeringen met technocraten dan democratisch? Ja en neen. Het hangt er maar van af. Ook een regering met technocraten moet de meerderheid van het verkozen parlement achter zich krijgen. Bovendien, het werk van een parlementslid – meerderheid en oppositie – is fundamenteel anders dan dat van een minister. Wetgevende en uitvoerende macht zijn niet voor niets gescheiden werelden. De scheiding der machten is zelfs een van de basisprincipes van de moderne democratie.

Zolang een regering de meerderheid van een verkozen parlement achter zich heeft, is er geen fundamenteel democratisch probleem. Als een dergelijke regering een beleid voert dat ingaat tegen de politieke beloftes van de partijen tijdens de voorgaande verkiezingen is dat wel een democratisch probleem voor de verkozenen, echter niet voor de betrokken technocraten!

Een regering beoordeel je op zijn beleid

Wat dan met de huidige regering geleid door technocraten in Italië? Die is inderdaad een gevaar voor de democratie, zowel voor Italië zelf als voor de rest van de EU. Hier wordt immers een nieuw precedent geschapen dat navolging zal krijgen, tenminste als de conservatieve partijen het voor het zeggen krijgen (wegens de politieke realiteit reken ik daar ook de meeste sociaaldemocratische partijen bij).

De regering van bankier Monti is voor elke rechtgeaarde maatschappelijk begane mens onaanvaardbaar. Niet omdat ze uit technocraten bestaat, zelfs niet omdat Monti een bankier is. Ze is onaanvaardbaar omdat deze regering staat voor een beleid van ‘financiële stabilisering’, wat Orwelliaans taalgebruik is voor sociale afbraak en massale verschuiving van de risico’s naar de bevolking en van de winsten naar de privésector (of liever naar de grote bedrijven, voor de kleine zelfstandige wordt dit ook een ramp).

Zij die nu moord en brand schreeuwen omdat dit een regering van technocraten en bankiers is, vergissen zich niet van analyse maar wel van argumenten. Deze regering is een sociale ramp omwille van zijn ideologische programma.

In de context van het ideologische debat over het beleid van de regering-Monti is het uiteraard relevant om terug te kijken naar de antecedenten van deze man (en van zijn medeministers). Daaruit blijkt voldoende waar deze man voor staat: brutaal kapitalisme op kosten van de bevolking. Maar zelfs dan is het parlement het instituut dat moet worden aangevallen.

Een andere mantra van de massamedia is dat technocraten nodig zouden zijn om het puin te ruimen die de politici – de ‘politiek’ – achtergelaten hebben. Er bestaat niet zoiets als ‘de politiek’, net zomin als er een entitieit bestaat die ‘de politici’ zou heten. Politieke partijen hebben verschillende meningen en dragen verschillende verantwoordelijkheden in meerderheidscoalities of in de oppositie. 

Het systeem van de parlementaire democratie is verre van efficiënt. Overleg gaat traag, moeizaam en levert onduidelijke resultaten. Besluitvorming kan lang op zich laten wachten. Maar is dat zo abnormaal? Zijn snel genomen beslissingen zonder overleg noodzakelijk beter? De geschiedenis levert daar geen bewijzen voor. 

Wat men parlementaire democratieën ook kan verwijten (dikwijls terecht), ze hebben altijd de legitimatie van de kiezer. Verre van perfect, maar altijd beter dan een regering van technocraten. Dat de massamedia de huidige evolutie nu zo schaapachtig promoten als ‘de oplossing’, is de mensen een rad voor de ogen draaien. De oplossing die de regering-Monti te bieden heeft, is slechts een ‘oplossing’ voor bepaalde sectoren en personen in de Italiaanse maatschappij, niet voor de gewone Italiaan. 

Sociale actie blijft relevant

Pogingen om soortgelijke operaties door te drukken in andere landen (Portugal, Spanje, eventueel zelfs Frankrijk) moeten wel degelijk bestreden worden. Sociale actie blijft cruciaal. De grote sociale naoorlogse veranderingen werden ook zo doorgedrukt. Dat is nu niet anders.

Een bekend argument van parlementsleden is dat ze de druk voelen van de ‘markten’ om hun instemming te geven met deze technocratische regeringen omdat anders de chaos zou heersen. Is dat zo? Chaos voor wie? Landen zijn geen amorf geheel, elk land heeft groepen in zijn bevolking met andere belangen, andere ideeën, andere prioriteiten.

Eén van de hoofdargumenten van de Europese Commissie is dat de EU-lidstaten stabiliteit nodig hebben. Dat is ook wat de Italiaanse eerste minister Monti predikt. Stabiliteit voor wie? De stabiliteit van een pensioen dat onvoldoende is om je basisbehoeften te voldoen of de stabiliteit van de kwartaalopbrengsten van de grote banken? De stabiliteit van in de tijd beperkte lage (of geen) werkloosheiduitkeringen of van in de tijd onbeperkte lage (of geen) vermogensbelastingen? Financiële stabiliteit is dus het hoofdpunt voor de regering Monti. Dat liegt die man niet. De vraag is maar wat hij daarmee precies bedoelt.

Alleen meer democratie biedt een oplossing

De enige oplossing komt van ‘meer democratie’, iets wat we niet van de bankiers-technocraten moeten verwachten. De huidige evolutie is niet meer of niet minder dan een poging om de parlementaire democratie van zijn inhoud te ontdoen, de vorm te behouden maar er een lege doos van maken, vrije verkiezingen voor een parlement dat niets te zeggen heeft. Dit kadert in een strategie om een ander beleid door progressieve politieke meerderheden voor tientallen jaren onmogelijk te maken. 

Nochtans, als democratisch project is het neoliberalisme mislukt. Het kan nergens bogen op de instemming van de meerderheid van de bevolking. Daarom ook het belang dat antisociale partijen hechten aan die grote overheidsschulden. Zo maakt men de sociale eisen van de toekomst nu al onmogelijk.

Sociaal protest heeft niets van zijn historische relevantie verloren. Het is dus essentieel dat de protesten hun pijlen blijven richten op de verkozenen, de parlementsleden. Zij geven immers de wettelijke steun zonder dewelke Monti en konsoorten niet kunnen regeren. Zij moeten de boodschap krijgen dat zij bij de volgende verkiezingen de rekening zullen gepresenteerd krijgen. Het is de enige druk die politici verstaan (hier geldt de veralgemening ‘politici’ wel).

Aan de progressieve krachten de taak om er voor te zorgen dat die terechte volkswoede zich niet vertaalt in een stem voor rechtse populistische partijen.

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!