Ik denk aan de professoren die hoorcolleges doceren aan grote groepen, aan de mensen die werkcolleges geven en studenten begeleiden, en aan de pioniers die nieuwe onderwijsvormen en toepassingen van de ICT (informatie- en communicatietechnologie) uittesten en in praktijk brengen.
Sommigen moeten zich bij deze polemiek toch wat ongemakkelijk voelen, ondanks hun begrip voor de frustratie van de betrokken eerstejaarsstudenten. Zelf zit ik met drie dingen.
Een eerste pijnpunt is het diep gewortelde geloof dat de hoorcolleges de absolute essentie uitmaken van het universitair onderwijs.
Het tweede is de wijd verbreide overtuiging dat webleren slechts een vervangmiddel kan zijn voor live colleges.
Het derde is de kritiek vanuit de buitenwereld als zouden ICT en internet nog niet doorgesijpeld zijn in de onderwijspraktijk van de universiteiten.
Waarom stoort dit mij?
Ten eerste omdat het hoorcollege in de universitaire didactiek slechts één van de instrumenten is, en onze universiteiten dat al in de jaren zeventig probeerden duidelijk te maken. Werkcolleges en studiebegeleiding kregen meer aandacht en nieuwe vormen van actief leren, in kleinere groepen en onder begeleiding, werden ontwikkeld. Tussentijdse toetsen werden ingevoerd. Projecten kwamen in de plaats van voorgekauwde laboratoriumexperimenten.
Zelfstandig denken en inzicht werden belangrijker dan passieve kennisreproductie, ook op de examens. Docenten moesten voortaan studenten coachen bij de zelfstudie. Het hoorcollege bleef overeind, maar dan niet als kanaal voor informatieoverdracht (daar zijn gedrukte en digitale media voor), maar wel als forum voor synthese, duiding, inspiratie, oriëntatie bij de zelfstudie, en als gelegenheid voor sociaal contact. Interactie en zelfactiviteit blijven er per definitie zeer beperkt, zeker in auditoria met een paar honderd studenten.
Vandaag echter lijken velen te geloven dat het er aan de universiteit nog aan toe gaat zoals vijftig jaar geleden. Ik durf niet te denken dat veel van de huidige studenten (en hun ouders) dat zelfs graag zouden willen, vanwege het gemak. Dat zou pas erg zijn.
Een tweede reden voor mijn frustratie is het feit dat de buitenwereld niet weet dat onze universiteiten al sinds de jaren negentig creatief bezig zijn met studies en experimenten over de optimale integratie van de ICT in het onderwijs. Vlaamse universiteiten (zoals het toenmalige LUC) verwierven op dit vlak een internationaal erkende expertise. In 1996 pakte de KU Leuven op Flanders Technology in Gent uit met de ‘virtuele universiteit’.
Spectaculair waren de presentaties die werden gegeven vanuit Leuven via live video conferencing, maar minstens even belangrijk was de inhoud ervan: een systematisch overzicht van het potentieel van ICT en internet voor de opeenvolgende fasen van het ‘levenslang leren’: eerste cyclus (bachelor), tweede cyclus (master), doctoraten en permanente vorming.
Men demonstreerde de verrijking en ondersteuning van het leren met computeranimaties en –simulaties, online-zelftoetsen , e-mail en discussiegroepen, maar men pleitte helemaal niet voor het vervangen van echte lessen door weblessen.
Voorts ging het over de internationalisering van het onderwijs via de concepten ‘virtuele klas’ en ‘virtuele Erasmus’, en over het gebruik van afstandsonderwijs in de permanente vorming.
In dit laatste domein lanceerden de universiteiten verschillende initiatieven i.s.m. de industriële en professionele wereld. Intussen hebben ze de ICT voor een groot stuk in hun eigen onderwijs geïntegreerd. In Leuven gebeurde dit met ondersteuning door het OOI-programma, het leerplatform TOLEDO en de centrale dienst DUO-ICTO, in de andere universiteiten gebeurde hetzelfde onder andere namen.
Hoe komt het dan dat in onze maatschappij zo’n traditioneel beeld van het universitair onderwijs bestaat en dat onze universiteiten de indruk geven niets veranderd te hebben in de jaren zeventig en negentig?
Het eerste heeft wellicht te maken met de massificatie van het hoger onderwijs. Bovendien is recent alle aandacht gegaan naar de bachelor-masterhervorming en de flexibilisering van het hoger onderwijs. Hoe ingrijpend deze hervormingen ook zijn, ze zijn toegespitst op de diploma’s en de manieren om er aan te geraken. Hierdoor zijn het onderwijs en het leren zelf even op de achtergrond geraakt.
Wat het tweede betreft: misschien moeten de universiteiten duidelijker met hun onderwijs- en leerfilosofie naar buiten komen, en ermee anticiperen op de maatschappelijke ontwikkelingen, zoals de hedendaagse jongerencultuur.
Bijvoorbeeld de roep om gemeenschappelijke studieruimten: ongemeen boeiend toch, deze spontane beweging van jongeren die letterlijk en figuurlijk uit hun kot komen om de blok als groep door te komen.
Zouden deze ruimten het hele jaar door kunnen vol zitten met groepjes studenten die samen werken aan het verdiepen en verbreden van hun kennis, al dan niet met de laptop bij de hand? Een laptop die niet alleen toegang geeft tot de wereldwijde bibliotheek, maar ook tot een rijk palet aan leermiddelen gecreëerd door de eigen universiteit?
Samen studeren, samen onderzoeken, samen creëren – studenten, professoren en onderzoekers samen – dat is pas universiteit.
Georges Van der Perre
Georges Van der Perre is emeritus gewoon hoogleraar aan de KU Leuven en voormalig voorzitter van LINOV (Leuvens Instituut voor Nieuwe Onderwijsvormen) (1995-1999).