Sinds dit academiejaar heeft de Universiteit Antwerpen een gloednieuw magazine. Of ik daar geen column voor wilde schrijven? Tuurlijk. Graag zelfs. Maar mijn bijdrage staat er helaas niet in. Na overleg met de rector, Alain Verschoren, besloot de universiteit mijn column niet te publiceren. Wegens ‘te kritisch’ en ‘te delicaat’. Men had gehoopt op ‘iets luchtigers’, ‘iets ludiekers’.
Het grootste bezwaar, werd mij gezegd, is dat bijna alle bedrijven die er met naam en toenaam in worden genoemd zakelijke banden hebben met de universiteit. Twee ervan adverteren zelfs in het gloednieuwe tijdschrift. Vandaar dat ze mijn tekst onmogelijk konden afdrukken. “Het is ook geen echte column”, kreeg ik nog te horen. “Dit is meer een opiniestuk. Iets voor in een krant.”
En dus werd mijn bijdrage op de valreep vervangen door een advertentie voor eigen huis met als slogan: ‘Kennis met een kritische kijk. Dat is Universiteit Antwerpen.’
“Jij daar!” Ik weet nog waar ik zat in de aula. “Ja, jij!” Priemende vinger. Een vuurspuwende prof kijkt mij recht in de ogen. “Ik heb het tegen u, ja!” Het is 1986 en de hoogleraar Nederlandse taalkunde schiet in een Franse colère. “Buiten!”
Ik denk niet dat ik ooit dichter bij een hartstilstand ben geweest. “Eruit, zeg ik u!” Wie, ik? Ik zat toch maar gewoon te suffen, zoals iedereen? Of nee, wacht, hij bedoelt mijn buurman. Of is het een van die vrouwen schuin voor mij. Iedereen vlakbij voelt zich geviseerd. Niemand weet op wie hij het echt gemunt heeft. “Ja, jij daar, met je brilletje!”
De kerel vlak voor mij. Godzijdank. Blijkbaar had de dader – het slachtoffer, zo u wil – al een hele tijd in de les zitten praten. “Heb jij er enig idee van hoeveel jij de gemeenschap kost?” Plots voelt iedereen zich aangesproken. “Een half miljoen! Elk jaar opnieuw betaalt de staat 500.000 frank belastinggeld opdat jij zou kunnen studeren en wat doet, meneer? Hier een beetje de onnozelaar komen uithangen.” Stilte.
Echt? En ik die dacht dat mijn inschrijvingsgeld – toen nog 10.000 Belgische frank – volstond om mijn studie te betalen. Niet dus. Waarom heeft niemand mij dat ooit eerder verteld? We zijn nu 25 jaar later en nog nooit heeft een belastingbetaler mij op straat aangesproken met een terecht “En wat zeggen wij dan?” Maar door die donderpreek van professor Collier indertijd betaal ik vandaag met veel plezier belastingen. Uit pure dankbaarheid.
Nul procent belasting
Het is 2011. Ik zit op de Ossenmarkt in Antwerpen op een terras en lees in de krant: ‘Grote bedrijven betalen zo goed als geen belastingen’. Normaal betaal je in dit land 33,99 procent vennootschapsbelasting, maar wie zich een leger goed opgeleide universitairen kan veroorloven, weet daar met wat fiscale spitstechnologie makkelijk een mouw aan te passen.
AB Inbev, KBC, Dexia, Belgacom, Electrabel, Delhaize, Agfa-Gevaert, BASF, ExxonMobil, Umicore, Ikea, noem maar op. Allemaal betaalden ze in 2009 … nul procent vennootschapsbelasting. Nul procent. Volstrekt legaal.
Echt? Begrijp ik het goed? In al die bedrijven werken alumni van de Universiteit Antwerpen. En wat heeft hun werkgever bijgedragen aan hun universitaire opleiding? Niks. Als het aan dit soort grote bedrijven lag, was er geen universiteit. Nu goed, ze staan natuurlijk wel in voor massa’s jobs. Maar wie geen personeel in dienst neemt, kan ook geen winst maken. En gelukkig zijn er bedrijven die wetenschappelijk onderzoek steunen, maar dan wel ad hoc. Dat is Latijn voor ‘als het ook iets oplevert’.
Heeft iemand dat vandaag al eens aan de studenten verteld? En professor Collier? Zou hij dit weten? En als hij het wist, hoe zou hij dan reageren?
Sven Speybrouck
Sven Speybrouck is een oud-student van de UA, Bekende Vlaming en programmamedewerker bij de VRT.
(Deze column verscheen op zaterdag 24 september in De Standaard)