Nieuws, Wereld, Economie, Griekenland, Italië, Vastgoedcrisis, Portugal, Sociale ongelijkheid, Bankencrisis, Duitsland, Europese Commissie, Werkloosheid, Tmd, Eurozone, Spanje, Schuldenlast, Ierland, Eurocrisis, Poliargus, ECB, Uitkeringen, Begrotingstekorten, Besparingsbeleid, Lonen, Vastgoedbubbel, Competitiviteitspact, Ferdi De Ville, Analyse, Monetair beleid, Neoliberale oplossingen, Overheidsschuldencrisis, PIIGS-landen, EMU, Collectieve verarming, Subprime hypothekencrisis, Loonbeleid, Anti-inflatiebeleid, Jeanineuropa -

De mythes van de eurocrisis doorprikt

De crisis in de eurozone lijkt steeds maar te verergeren, ondanks Europese ingrepen die elkaar almaar sneller opvolgen. Door een verkeerde diagnose behandelen de Europese remedies de symptomen in plaats van de oorzaken. Omdat daardoor gewone burgers de rekening van de crisis gepresenteerd krijgen, ondermijnt deze aanpak ook het geloof in de Europese Unie en zelfs in de democratie tout court.

donderdag 29 september 2011 15:05
Spread the love

Mythe 1: de crisis is het gevolg van ontsporende begrotingen

In het discours over de crisis werd de ‘kredietcrisis’, ‘bankencrisis’ en ‘financiële crisis’ waarvan sprake na de val van Lehman Brothers verbazingwekkend snel ingeruild voor een ‘overheidsschuldencrisis’ of ‘fiscale crisis’, vooral nadat Griekenland in de lente van 2010 zwaar in de problemen kwam.

Doordat sommigen dat genoeg hebben herhaald, is dit de populaire beschrijving van de crisis geworden: sommige landen (vooral de PIIGS: Portugal, Ierland, Italië Griekenland en Spanje) in de eurozone hebben veel te veel schulden gemaakt, zijn daar door de markten voor afgestraft, en omdat we allemaal in hetzelfde eurobootje zitten, dreigen we nu allemaal kopje onder te gaan.

We moeten hen dus een streng besparingsbeleid opleggen en ook zelf besparen, voor we ook in het vizier van de markten komen. Dit klopt echter niet – behalve misschien voor Griekenland.

“We moeten hen dus een streng besparingsbeleid opleggen en ook zelf besparen, voor we ook in het vizier van de markten komen. Dit klopt echter niet – behalve misschien voor Griekenland”

Enkele cijfers (1): in Ierland was de overheidsschuld in 2007 slechts 24,8 procent van het BBP, in Spanje 36,1 procent, in Frankrijk 63,9 procent. In België was de overheidsschuld in 2007 gedaald tot 84,2 procent van een recordhoogte van bijna 140 procent begin jaren 1990.

België haalde tussen 2000 en 2008 consequent een primair surplus op de begroting (2). Zelfs in Griekenland viel de schuld in 2003 met 97,4 procent eigenlijk nog wel mee, als je het bijvoorbeeld vergelijkt met Japan (waar de overheidsschuld ongeveer dubbel zo groot was).

Wat er is gebeurd, is dat de mondiale financiële crisis – die startte als een subprime hypothekencrisis in de VS – de schulden van overheden snel en fel heeft doen oplopen omdat in september 2008 banken moesten worden gered, de inkomsten daalden door het stilvallen van de groei en de uitgaven stegen door de toename van het aantal werkloosheidsuitkeringen.

De Ierse schuld ging van 24,8 procent voor de crisis naar 96,2 procent in 2010, de Spaanse van 36,1 procent naar 60,1 procent, de Franse van 63,9 procent naar 81,7 procent, de Portugese van 62,8 procent naar 93 procent. De Belgische steeg opnieuw naar de 100 procent toe, en de Griekse explodeerde naar meer dan 140 procent.

Belangrijkste les is dus dat de overheidsschulden voor de crisis allesbehalve dramatische proporties aannamen, en, op Griekenland na, vele PIIGS-landen, en bijvoorbeeld ook België, begrotingsevenwichten en zelfs overschotten noteerden in de jaren 2000. Mythe nummer 1: de crisis is te wijten aan spilzieke overheden, is dus ontkracht. Integendeel, in de jaren voor de crisis was er vaak sprake van schuldafbouw, niet in het minst in ons land.

Mythe 2: de crisis is het gevolg van een gebrek aan competitiviteit door te hoge lonen en uitkeringen

Als diegenen die ons het overheidsschuldenverhaal voorhouden al eens toegeven wat door gewoon naar de cijfers te kijken duidelijk wordt, namelijk dat spilzucht door overheden niet de oorzaak van de crisis kan zijn, komen ze met de volgende diagnose aandraven.

Oké, zeggen ze, wat de crisis dan wel heeft aangetoond, is dat de probleemlanden met een concurrentiekrachtprobleem zitten: ze hebben slechte groeivooruitzichten omdat ze niet competitief zijn door te hoge lonen en uitkeringen, en daarom geloven de markten niet dat ze hun schulden ooit zullen kunnen afbetalen. De lonen moeten dus naar omlaag – of bij ons ook: systemen als automatische indexering moeten worden afgeschaft. Opnieuw klopt dit niet.

“De probleemlanden hebben slechte groeivooruitzichten omdat ze niet competitief zijn door te hoge lonen en uitkeringen, en daarom geloven de markten niet dat ze hun schulden ooit zullen kunnen afbetalen. De lonen moeten dus naar omlaag. Opnieuw klopt dit niet”

Met ‘competitiviteit’ verwijzen diegenen die dit verhaal vertellen naar ‘eenheidsarbeidskost’, een eenvoudige indicator daarvoor is het loon per werknemer in verhouding tot het BBP per werknemer. Als je 2000 als basisjaar neemt, is de reële eenheidsarbeidskost in Griekenland tot de crisis (2007) constant gebleven (3). In Duitsland is deze indicator in diezelfde periode echter met 8 percentpunten gezakt.

Niet de lonen en arbeidskost zijn dus ontspoord in Griekenland en andere ‘probleemlanden’, maar in Duitsland zijn ze wel heel fel gedaald. Nog enkele cijfers uit de reële economie om aan te tonen dat het verhaal dat Duitsland een voorbeeldland is terwijl de PIIGS hopeloze gevallen zijn, niet klopt.

Het wereldmarktaandeel van de Griekse economie is in de periode 2002-2008 constant gebleven (4), Duitsland viel terug van 9,6 naar 9 procent. De werkgelegenheid in de industrie steeg in dezelfde periode in Griekenland van 517.000 naar 519.000, in Duitsland viel deze terug van 8,14 miljoen naar 7,16 miljoen.

Sinds 2005 scoort Duitsland daarenboven als één van de slechtere leerlingen op het vlak van ongelijkheid, die vooral recent fors is toegenomen. Terwijl in de landen die we als de probleemlanden aanzien de ongelijkheid geenszins toenam. Ook mythe nummer 2: de crisis is het gevolg van inefficiënte economieën die niet in staat waren om te concurreren met de efficiënte Duitse economie is dus ontkracht.

De crisis is het gevolg van onevenwichten tengevolge van de euroconstructie en Duits beggar-thy-neighbour-beleid op de kap van de eigen werknemers

Maar: er is één indicator waar de probleemlanden wel veel ‘slechter’ op scoren dan Duitsland: de lopende rekening (oftewel de handels- en kapitaalbalans van een land met het buitenland). In de periode 2002-2008 boekte Duitsland een overschot dat opliep tot 35 procent van het BBP, terwijl Griekenland een tekort van 91 procent opstapelde (5). Dit tekort op de lopende rekening nam in Griekenland, Portugal en Spanje vooral toe sinds 2005.

De huidige crisis is een crisis die de combinatie is van verschillende factoren: een financiële crisis waarvan de kosten noodgedwongen door overheden werden overgenomen, maar ook van onevenwichten in de eurozone die voortvloeien uit de slechte constructie van die eurozone. En die onevenwichten werden door die constructie nog verergerd eens de crisis toesloeg.

“De huidige crisis is een combinatie van verschillende factoren: een financiële crisis waarvan de kosten noodgedwongen door overheden werden overgenomen, maar ook van onevenwichten in de eurozone die voortvloeien uit de slechte constructie van die eurozone”

Uitleggen hoe de Economische en Monetaire Unie precies werkt, is onbegonnen werk voor een kort stuk als dit. Simpel gezegd: er is in de eurozone één munt, en één centrale bank (ECB) die interestpercentages op leningen bepaalt. Dit systeem heeft tot de crisis eigenlijk ‘goed’ (maar wel met angels in het gras) gewerkt voor de landen die nu in de problemen zitten.

Voor de introductie van de euro kostte het in die landen (en dus ook voor hun overheden) heel veel om geld te lenen. Omdat de inflatie er hoog was, werd geld elk jaar minder waard en wilden crediteurs een hoge premie of rente op het geld dat ze uitleenden. Door inflatie leden deze landen ook continu competitiviteitsverlies, zeker tegenover Duitsland dat consequent een streng anti-inflatiebeleid voerde, waardoor zij regelmatig hun munt moesten devalueren.

Crediteurs wilden zich ook tegen dit risico van muntontwaarding indekken. Dit had tot gevolg dat de rente in deze landen dan ook enorm hoog was. Begin jaren negentig bedroeg de langetermijnrente meer dan 25 procent in Griekenland en meer dan 15 procent in Spanje en Portugal (6).

Door in een gemeenschappelijke munt te stappen, verdween het risico op devaluatie en met het anti-inflatiebeleid van de ECB het risico op hoge inflatie. Begin de jaren 2000 daalde de langetermijnrente in deze landen dan ook tot het Duitse niveau, rond de 4 à 5 procent (7).

Dus consumenten, investeerders en overheden konden plots veel gemakkelijker lenen in deze landen. Dit leidde dan ook tot snelle groei. Echter soms tot ongezonde groei: in Spanje en Ierland leidde dit tot een bubbel in vastgoed. Wat gebeurde is dat geld uit landen waar de groei laag was, vloeide naar landen waar groei en dus de opbrengst hoog was, maar waar zich zeepbellen aan het ontwikkelen waren.

In Duitsland was de groei laag, en dus vloeide veel Duits spaargeld via de banken naar Griekenland, Portugal en Spanje. Dit werd niet gecorrigeerd door de uniforme rente van de ECB die eigenlijk voor niemand goed was. Terwijl in de loop van de jaren 2000 Duitsland in zeer slechte economische papieren zat en sommige Zuid-Europese landen aan het oververhitten waren, had Duitsland nood aan een lagere rente dan die van de ECB en de perifere landen aan een hogere.

Door de aanhoudend slechte economische toestand van Duitsland (dat nog in 2005 de zieke man van Europa werd genoemd) en de onmogelijkheid om dit op te lossen via monetair beleid, terwijl ook Keynesiaans fiscaal beleid verboden was door het Stabiliteits- en Groeipact (dat Duitsland en Frankrijk wel even overtraden in 2003 en dan afzwakten), was de enige mogelijke oplossing voor Duitsland om de competitiviteit te herstellen door de lonen te verlagen.

Dit kan een ‘beggar-thy-neighbour’-tactiek op de kap van de eigen arbeiders worden genoemd (8).

“De enige mogelijke oplossing voor Duitsland om de competitiviteit te herstellen was door de lonen te verlagen”

Dit is dus de toestand enkele jaren voor het uitbreken van de crisis: dankzij de euro doen de Zuid-Europese landen het goed (mede dankzij een grote instroom van buitenlands kapitaal), terwijl Duitsland er zo slecht voor stond dat het een drastisch loon(kosten)matigings- en zelfs -verlagingsbeleid heeft doorgevoerd.

Echter, ‘dankzij’ dat matigingsbeleid was het in enkele jaren tijd opnieuw veel competitiever geworden en groeide het weer sterker dankzij export en een groot handelsoverschot, vooral met de Zuid-Europese landen. Dat verklaart voor een stuk het groot tekort op de lopende rekening in deze landen sinds 2005 waarvan eerder sprake.

Wanneer de crisis uitbreekt, moeten zoals gezegd alle overheden in de buidel tasten om bank- en andere private schulden over te nemen en meer uitkeringen te betalen. Het probleem is dat geld schaars is geworden. Zeker omdat in Zuid-Europa veel geld in het buitenland is geleend en buitenlands kapitaal in geval van paniek zich snel terugtrekt, komen zij in de problemen. Dan treedt een self-fulfilling prophecy op: vanaf dat markten beginnen te vrezen dat een land mogelijk zijn schulden niet zal kunnen terugbetalen, gaan zij hogere rente vragen, wat er uiteindelijk voor zorgt dat een land inderdaad in de problemen komt (9).

De gemeenschappelijke munt en geldbeleid die in het begin van de jaren 2000 nog een zegen waren geweest voor de perifere landen worden dan een probleem: zij kunnen zich niet uit de problemen hijsen door hun munt te devalueren, noch door hun schulden te ‘monetariseren’, d.w.z. de geldpersen open te draaien. Zij zijn naar het IMF en de EU moeten stappen om hulp.

“Markten beginnen te vrezen dat een land mogelijk zijn schulden niet zal kunnen terugbetalen, zij gaan hogere rente vragen, wat er uiteindelijk voor zorgt dat een land inderdaad in de problemen komt”

In de landen uit het noorden die deze hulp verschaffen, zijn dan snel de mythes gemeengoed geworden die ik hierboven heb doorprikt: dat de overheden van deze landen spilziek zijn, dat mensen er te veel verdienen voor te weinig te werken, enz.

Vooral in Duitsland waar de bevolking in 2005 zoals gezegd zware inspanningen had moeten leveren, sloeg dat verhaal aan: “nu moeten de Mediterrane luiaards maar eens de tering naar de nering zetten”. (In verband met dat luie: in 2008 werkte de Griek gemiddeld 2.120 uur, de Duitser 1.432 uur (10). En in verband met het verwijt dat ze er te veel verdienen: in 2007 was het gemiddeld loon in Duitsland ongeveer 30.000 euro en in Griekenland ongeveer 20.000 euro (11). Zelfs aangepast aan levensduurte was het inkomensverschil bijna 6.000 euro).

Dus werd door de Noord-Europese landen geld geleend aan de probleemlanden in ruil voor keiharde besparingen. En om in de toekomst crisissen te vermijden, werd het Duitse voorbeeld opgelegd aan de rest van Europa via het euro-pluspact en nu de ‘sixpack’ van wetten voor Europees economisch bestuur.

Kort samengevat: er zal strenger worden opgetreden tegen begrotingstekorten en er zal door de Commissie toegezien worden op de ontwikkeling van de competitiviteit omdat dit, zoals boven uitgelegd, de gangbare diagnoses van de crisis waren geworden. Verder zal nog steviger gehamerd worden op structurele hervormingen vooral in de vorm van verlaging van de arbeidskost en flexibilisering van arbeids- en dienstenmarkten omdat de Commissie blijft geloven in het neoklassieke verhaal dat dit de werkloosheid zal doen dalen.

Alleen, zoals eerder uitgelegd en met cijfers aangetoond, lagen noch begrotingstekorten, noch ontsporende eenheidsarbeidskosten aan de basis van de problemen in de perifere landen. Wel onevenwichten die na de invoering van de euro zijn gegroeid, en waar het Duitse matigingsbeleid even schuldig aan is. 

“Wel onevenwichten die na de invoering van de euro zijn gegroeid, en waar het Duitse matigingsbeleid even schuldig aan is”

Een extra probleem is dat het saneringsbeleid dat wordt opgelegd aan Griekenland, Portugal en Ierland, dat preventief navolging krijgt in andere landen als Spanje en Italië, en dat in nieuwe Europese akkoorden wordt geïnstitutionaliseerd, de kosten helemaal afschuift op de gewone werknemer, de ambtenaar, de uitkeringstrekker, enz. Een devaluatie van de munt, bijvoorbeeld, zou de lasten laten delen door iedereen in één klap armer te maken, maar is nu niet meer mogelijk.

Naar een sociale euro

Iedereen weet dat de acute eurocrisis stoppen bijna mogelijk is van vandaag op morgen. Fundamenteler is hoe we dat ook de moeite waard maken, en EMU zo omvormen dat crisissen in de toekomst worden vermeden en het gemeenschappelijke monetaire en economische beleid in het voordeel van de gewone mens is.

Een deel van een duurzame oplossing op korte termijn is dat de lonen en uitkeringen in Duitsland opnieuw omhoog gaan zodat de binnenlandse consumptie er stijgt en de import vanuit de perifere landen toeneemt.

Ook is er in plaats van leningen, die vooral dienen om de eigen banken te redden, echte steun aan de landen in moeilijkheden nodig, bijvoorbeeld om in Spanje een dreigende verloren generatie opnieuw perspectief te bieden. Daarbij zou ook ‘out of the box’ moeten worden gedacht.

“Echte steun aan de landen in moeilijkheden zijn nodig, bijvoorbeeld om in Spanje een dreigende verloren generatie opnieuw perspectief te bieden”

Zo zou sociale solidariteit via een Europees sociaal investeringsfonds bijvoorbeeld kunnen samengaan met energiesolidariteit, waarbij hulp die in Spanje wordt geïnvesteerd in het plaatsen van zonnepanelen en in Griekenland van windturbines of waterkrachtcentrales deels wordt gerecupereerd door goedkope groene stroom.

Maar voor de lange termijn zijn meer structurele hervormingen van EMU nodig. De statuten van de ECB moeten worden veranderd zodat ze niet enkel meer rekening houden met inflatie, maar ook met groei en werkgelegenheid. Een groter budget voor de EU moet sociale en ecologische investeringen toelaten.

Een Europees minimumloon (bv. gelijk aan 60 procent van het mediane loon in elk land) moet worden ingesteld, net als progressieve werkstandaarden. Geharmoniseerde Europese werkloosheidsuitkeringen en een gemeenschappelijke Europese vennootschapsbelasting op een hoog niveau moeten worden nagestreefd.

Al deze maatregelen moet ervoor zorgen dat de meerderheid van de Europese bevolking opnieuw de voordelen van het Europese project ziet, in plaats van de thans heersende perceptie van besparingen die meedogenloos door Brussel worden opgelegd.

Noten

(1) Alle data in deze en de volgende paragraaf zijn afkomstig van Eurostat, tenzij anders vermeld.

(2) Bron: Belgische Federale Dienst van de Staatsschuld. Op crisisjaar 2005 na schommelde tussen 2000 en 2007 ook het financieringssaldo rond het evenwicht.

(3) Bron: AMECO databank van de Europese Commissie. Ook in Portugal is er sprake van status-quo, net als in België, in Spanje is er zelfs een daling van de eenheidsarbeidskost.

(4) ]De cijfers uit de rest van deze paragraaf zijn afkomstig uit: Jones, E. (2011) ‘Euro Plus: Old Wine in Old Bottles’, PublicServiceEurope.com, 7 april 2011.

(5) Jones, E. (2011) ‘Euro Plus: Old Wine in Old Bottles’, PublicServiceEurope.com, 7 april 2011.

(6) Scharpf, F.W. (2011) ‘Monetary Union, Fiscal Crisis and the Preemption of Democracy’, MPIfG Discussion Paper 11/11, figuur 3, p. 9.

(7) Ibidem.

(8) Lapavitsas, C. et al (2010) ‘Eurozone Crisis: Beggar Thyself and Thy Neighbour’, www.researchonmoneyandfinance.org.

(9) In economische termen: een liquiditeits- wordt een insolvabiliteitsprobleem. Zie ook: De Grauwe, P. (2011) ‘The Governance of a Fragile Eurozone’, CEPS Working Document No. 346, www.ceps.eu.

(10) Bron: OECD Employment Outlook 2009, pp. 267, 269.

(11) Bron: OECD Employment Outlook 2009, p. 275.

Ferdi De Ville

Ferdi De Ville studeerde politieke wetenschappen aan de Universiteit Gent. Sinds 17 september 2007 werkt hij als wetenschappelijk medewerker aan het Centrum voor EU-Studies aan de Universiteit Gent. Zijn onderzoek focust op Europees handelsbeleid en de verhouding tussen globalisering en milieu-, consumenten- en sociale bescherming.

Deze tekst verscheen eerder op Poliargus.

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!