Eén ding is zeker: onder het mom van het oplossen van een economisch probleem wordt een heel samenlevingsmodel aan een razende snelheid afgebouwd. In zes maanden tijd wordt datgene vernietigd wat gedurende zeventig jaar werd opgebouwd.
We zijn getuige van de afschaffing van de democratie door de financiële markten, wie dit ook moge zijn. Sinds de bankencrisis van 2008 is één zaak duidelijk geworden: men ziet de economie nu als een op zichzelf staand wezen, compleet onafhankelijk en onbeïnvloed door de rest van de samenleving en haar democratische structuren. De politiek volgt de economie.
Samenleving afgeschaft
Jean-Luc Dehaene opperde enkele maanden geleden dat we de parlementaire democratie in vraag moeten durven stellen, want haar mechanismen zijn veel te traag om de supersnelle bewegingen in de kapitaalmarkten te volgen. Regeringsleiders in de meest getroffen landen – Griekenland, Portugal, Ierland, Spanje – krijgen de opdracht om besparingsmaatregelen zo vaak te doen stemmen in hun parlementen tot wanneer ze worden goedgekeurd.
Wanneer een New Yorks ratingbureau pessimistische geluiden produceert over de kredietwaardigheid van één of ander land, dan springt de politieke elite van dat land terstond in de houding, stormt naar het parlement en valt daar de grondvesten van ons samenlevingsmodel aan. Het moét, het is uiterst dringend, een kwestie van leven of dood, en vooral: er is geen alternatief. Massaal protesteren, betogen of staken heeft geen zin: er is jammer genoeg geen alternatief.
In Griekenland staat de bevolking te kijken naar een pakket aan maatregelen dat de meerderheid van de mensen terugdrijft naar de levensstandaard van een derde wereldland. Massaal welvaartsverlies, een aan flarden geschoten arbeidsmarkt, een simpelweg afgeschaft apparaat van publieke voorzieningen: in enkele maanden tijd worden honderdduizenden Grieken rechtstreeks naar de armoedegrens gebracht, en de jongere generatie groeit op in een land zonder toekomst.
In Ierland wordt dezelfde evolutie beantwoord met een beproefd middel: grootschalige emigratie naar landen waar men hoopt dat het beter gaat. En in Spanje groeit een protestbeweging die alle gevestigde partijen en oplossingen verwerpt en de legitimiteit van politieke partijen en vakbonden fundamenteel in vraag stelt.
In al deze landen is de samenleving afgeschaft. Haar sociale en politieke aandrijfriemen – parlementaire partijen, een georganiseerd middenveld – zijn afgelegd en vervangen door een dictatuur van de markten. In zoverre kapitalisme zichzelf voorstelde als een economisch systeem dat hand aan hand liep met een liberale democratie staan we hier voor het einde van dit Groot Verhaal. De democratie wordt geofferd op het altaar van de aandelenkoersen.
Nobelprijswinnaars
Die dictatuur van de markten stoelt op een volkomen failliete economische theorie. Het is de marktfundamentalistische theorie die ervoor zorgt dat de economie niet meer als een ingrediënt van een democratie gezien wordt en enkel nog haar eigen natuurwetten lijkt te volgen.
Het absurde en gevaarlijke karakter van die theorie is al lang geleden vanuit Marxistische hoek aangetoond. Interessant genoeg zijn het nu vooral kapitalistische economen die vernietigende en conclusieve analyses van dit economisch model produceren, de Nobelprijswinnaars Paul Krugman en Joseph Stiglitz op kop.
De kritiek op dit model-dat-geen-alternatief-heeft wordt nu van binnenuit geleverd; de alternatieven eveneens. De hoeveelheid kritische literatuur is niet meer te overzien; de analyses die erin worden gegeven zouden best gelezen worden, en ernstig genomen. Indien kapitalisme wil overleven samen met haar partner de democratie, dan zal het met een andere theorie moeten zijn.
Wie die failliete theorie vandaag de dag nog kritiekloos aanhangt en verdedigt als het enige evangelie is ofwel dom ofwel te kwader trouw. Wie in lijn met deze theorie vandaag nog beweert dat de antwoorden op de crisis vanuit dezelfde theorie moeten komen eveneens.
Hardline marktfundamentalisten staan nu op de plaats die zij tot nu toe bewaarden voor hun doctrinair-Marxistische tegenstrevers: ze verdedigen een theorie die volkomen en definitief gediscrediteerd is door het Reëel Bestaande Kapitalisme; ze dwalen en zien hun dwaling niet in; ze verdienen daardoor zelfs geen wederwoord.
Laat ons dan ook maar een Cordon Sanitaire rondom deze mensen leggen. Ze hebben al veel te lang hoge noten in de economische koorzang gezongen. En als ze vasthouden aan hun theorie ook nadat die in de grootst mogelijke crisis is geraakt dan zien we aan de hand van het Griekse voorbeeld waartoe dit leidt: de afschaffing van de samenleving en haar democratie, het begin van de sociale oorlog.
Extreem
Die sociale oorlog maakt slachtoffers. In de VS leven volgens recente gegevens ruim 46 miljoen mensen beneden de armoedegrens; meer dan één procent van de bevolking leeft in de gevangenis. Tussen 1990 en 2000 nam de gevangenisbevolking met tachtig procent toe – de ‘Roaring Nineties’ zoals Stiglitz ze beschrijft, de periode van hyperkapitalisme waarin tevens het aantal miljardairs aan een recordtempo toenam. Die aanwas van de gevangenispopulatie is in belangrijke mate te verklaren vanuit de strengere bestraffing van vergrijpen die met sociaal-economische marginalisering kunnen gecorreleerd worden – de arme die zich begeeft in de enige arbeidsmarkt die echt democratisch in mekaar zit: de criminaliteit.
Extreme verrijking en extreme verarming gaan hand in hand. En terwijl Obama nu als communist wordt afgeschilderd omdat hij een Buffet-taks wil invoeren, vindt men een consensus over de inkrimping van het sociale vangnet.
Economische crises worden niet meer beantwoord door het zoeken naar een balans tussen uitgaven en inkomsten, ze worden enkel nog beantwoord door het ‘beheersen van de uitgaven’. Lees: het beperken van de middelen om de gevolgen van die crisis te bekampen.
Het beperken van armoedebestrijding, publieke investeringen voor de zwakkeren in de samenleving; van een democratische prijzenpolitiek voor nutsvoorzieningen en publieke goederen zoals onderwijs; van het verzorgen van een goedkope ziekteverzekering voor iedereen; van de welvaartsvastheid van het inkomen. Al deze beperkingen worden aangeprezen als dé middelen om tot ‘sanering van de overheidsuitgaven’ te komen.
De enige publieke investering die men nog duldt en zelfs aanmoedigt is het versterken van het veiligheidsapparaat en het bouwen van gevangenissen. Voor het overige moet al dat kapitaal dat nu nog opgesloten zit in de handen van democratische overheden zo snel mogelijk ‘vrij gemaakt’ worden – het geld voor publiek onderwijs, openbaar vervoer, de ambtenarij, de ziekteverzekering, werkloosheidsuitkeringen en pensioenen.
Dat ‘inerte’ geld is immers blijkbaar veiliger in de handen van de ‘vrije markt’. We hebben in 2008 uiteraard gemerkt hoeveel veiliger het daar is. En wie durft opperen dat ook de inkomsten moeten vergroot worden – dat de rijkdom van de kleine elites en de megawinsten van een handvol bedrijven moet belast worden, met andere woorden – die wordt afgedaan als linkse populist, versleten communist, utopische dromer, dommerik of erger.
Bij wijze van voorbeeld: de afgelopen weken heeft de N-VA van Bart De Wever met nadruk gewezen op de grote gevaren die ons bedreigen nu de onderhandelaars het sociaal-economische luik van de regeringsonderhandelingen aanvatten. Hij heeft erop gewezen dat die onderhandelingen worden gevoerd door ‘alle linkse en extreem-linkse partijen’.
Wanneer iemand die etiketten terugvindt in het groepje partijen dat nu rond de tafel zit mag die mij dat meteen melden. Ik zie daar alleen de VLD, MR, CdH, CD&V, SPA, PS, Groen! en Ecolo zitten, en al deze partijen lijken het principieel eens dat de EU-richtlijnen voor het bestrijden van de crisis moeten gevolgd worden.
Middenklasse
De Wever heeft ook gewaarschuwd voor de ‘tsunami aan nieuwe belastingen voor de middenklasse’. Ik lees in de nota-Di Rupo voorstellen zoals een heffing op vliegtuigtickets in eerste klasse en business class, en een tijdelijke heffing van 0,5% op roerende vermogens van minstens 1,25 miljoen euro. Als ik goed kan rekenen is dat voor het minimumkapitaal zo’n zesduizend euro.
Wie dat kapitaal op z’n rekeningen heeft staan voelt deze tsunami aan nieuwe belastingen niet eens; hij of zij zal het misschien zelfs niet opmerken in de bankuittreksels. Bovendien ken ik niet veel ‘middenklassers’ die dat fortuin op hun rekening hebben staan. Ik ken wel heel wat mensen die met een pensioen van minder dan duizend euro in de maand moeten rondkomen, en zich toch nog steeds als ‘middenklassers’ beschouwen.
De Wevers ‘middenklasse’ is duidelijk een andere groep in de samenleving dan deze gepensioneerden. Maar ook VOKA, UNIZO en het VBO hebben er de afgelopen weken goed de schrik in gehamerd bij de middenklasse. En die gepensionneerden zeggen nu ook dat de nieuwe regering van hun geld moet afblijven – geen nieuwe aanslag op de middenklasse!
De rijke elite – meer dan 1,25 miljoen op de rekening – krijgt nu de steun van mensen wier inkomen precies in het vizier staat van de besparingsprofeten. Want terwijl de fortuinen en winsten absoluut onaangeroerd moeten blijven, moet het debat over de pensioenen, de ziekteverzekering, de index, de werkloosheidsuitkeringen en de OCMW-steun volledig opengebroken worden. Zoniet hanteert men ‘oude taboes’ en zullen we nooit uit de crisis raken.
Dat soort manipulatie horen we nu al weken; het is niet enkel in het land van Obama dat de rijken elke idee van bijdragen aan de samenleving resoluut van de hand wijzen en de vinger beschuldigend in de richting van dat profiterende, luie en frauderende welzijns-plebs uitsteken.
Rechtvaardigheidsthema
Dat we naar een periode van forse welvaartsdaling gaan lijkt me wel duidelijk. Dat deze welvaartsdaling te maken heeft met grote verschuivingen in de geglobaliseerde economie, en dus niet op nationaal vlak kan bestreden worden, is eveneens duidelijk.
Ik was in China in augustus, en ik zag daar hoe de Amerikaanse Vice-President Joe Biden letterlijk kwam smeken om directe investeringen van China in de VS. Lees: het opkopen van Amerikaanse bedrijven door Chinezen. Een duidelijker bekentenis van een sociaal-economisch faillissement van de VS, en van de allicht definitieve kanteling in de wereldwijde economische verhoudingen, is moeilijk in te denken.
We weten bovendien dat de crisis van 2008 nog lang niet over is. Meer nog, dat het niet onwaarschijnlijk is dat de eerstkomende maanden ons een totale ineenstorting van het Westerse financiële en economische systeem beloven. Ik lees geen enkele optimistische stem in dat opzicht, wel heel veel zeer ernstige waarschuwingen dat het ergste nog moet komen.
Welnu, precies in een fase van economische verarming stelt het vraagstuk van de sociale rechtvaardigheid zich in alle scherpte. Net wanneer iedereen het met minder zal moeten doen wordt ongelijkheid de fundamentele inzet van elke sociale strijd.
Vijfduizend euro is een bedrag van een heel andere orde voor iemand die twintigduizend euro per jaar verdient dan voor iemand die het tienvoud verdient. Een verhoging van de energiefactuur met vijftien procent is voor de eerste ook dramatischer dan voor de laatste.
Het vertienvoudigen van de inschrijvingsgelden voor de universiteit – heus geen fantasme van een doemdenker, want het is al een feit in zoveel landen van de EU – betekent voor de eerste het opbergen van dromen van opwaartse sociale mobiliteit voor de kinderen; voor de laatste is het een ergerlijke maar al bij al draaglijke complicatie.
Het is dus precies in een fase van sociaal-economische achteruitgang dat het rechtvaardigheidsthema dominant wordt, en dat het behoud van het de sociale vrede precies afhangt van rechtvaardige herverdelingsmechanismen.
Net in tijden van verarming heeft men een goed functionerende welvaartstaat nodig, alsook een goed functionerende en slagkrachtige democratie. Ik bedoel daar mee: een democratie die een democratische samenleving als doel stelt, niet een artistocratische samenleving.
Het zou goed zijn indien men dit besefte. Dat men dit nog niet goed doorheeft bewijst de toenemende fascinatie in de EU met de zogeheten BRICS-landen, Brazilië, China, India en Zuid-Afrika. Dat zijn de landen die de grootste economische groeivoet hebben.
Het zijn tevens de landen waarin gigantische inkomensongelijkheid bestaat: de economische groei komt ten goede aan een zeer kleine elite, maar niet aan de meerderheid van de bevolking. Nergens in de wereld ziet men zo veel Porsches, BMWs en andere luxewagens als in Chinese steden, terwijl het gemiddelde inkomen van de provincie rond die stad op het niveau ligt van Gabon, Ghana of Burkina Faso.
Sociale oorlog en vrede
Dit is het groeimodel dat de EU voor ogen heeft: we gaan concurreren met die BRICS-landen, en we gaan dat doen aan de hand van de modellen die we in die landen zo efficiënt zien werken.
Verrijk de rijken en hou de armen arm, verstop je achter de economische groeivoet om te beweren dat alles goed gaat in je land, en stel de toenemende en onopgeloste armoede voor als een vervelend nevenverschijnsel dat op langere termijn wel zal verdwijnen – de rijken laten hun rijkdom immers geleidelijk aan neerdruppelen naar beneden, ook dat lijkt een bewezen stelling. Wat de massa’s betreft: ze zijn uitstekende werknemers, want ze doen niet moeilijk over loon of andere rechten wanneer het alternatief de totale armoede is.
Griekenland is het eerste EU-land dat met alle ingrediënten van dit model kordaat onder handen wordt genomen. Het effect is sociale oorlog. Die oorlog is echter al bezig in dat land dat door rechts in Europa gezien wordt als de Roerganger van het Economische Herstel: Duitsland.
Schröder liet daar een aantal jaar terug de heer Hartz los op de arbeidsmarkt, en diezelfde meneer Harz kwam onlangs spreken op een studiedag van de Belgische Patroons. Zijn aanpak is in Duitsland spreekwoordelijk geworden: na één jaar valt de werkloze terug op zo’n driehonderd euro per maand, moet alle werkaanbiedingen aannnemen à rato van één tot vier euro per uur, en wordt uit de werklozensteun gekieperd bij de geringste afwijking van de regels. Mensen hebben er twee-drie jobs terwijl hun totaal inkomen nog steeds onder de armoedegrens zit. Zo heeft Duitsland ‘goed gepresteerd’ in de aanpak van de werkloosheid. Meer mensen zijn ‘aan de slag’, zijn ‘actief’, zoals dat heet. Ze zijn tevens straatarm. Wie in Duitsland ‘geHartzt’ wordt stelt zich voortdurend de vraag wiens eonomie nu eigenlijk ‘opveert’ en ‘tekenen van een relance’ vertoont. De zijne of hare al zeker niet.
Gunther Walraff beschreef dit sociale bloedbad onlangs in plastische bewoordingen, en hij wees op het grote gevaar van een dergelijke strategie. Een diepe en structurele verarming van de samenleving, waarbij een nieuwe en zeer grote onderklasse wordt geschapen, is een sociale en politieke tijdbom.
De 46 miljoen armen in de VS vormen een massa die, eens ze in beweging komt, nauwelijks in bedwang te houden is. Ze kan zich scharen achter een rechtse populist, maar evengoed achter een nieuwe emancipatiebeweging die de gevestigde partijen en vakbonden voorbijsteekt en naar de prullenmand van de geschiedenis verwijst.
Dit proces van diepe opstand is nu al bezig. Men weigert het te erkennen en onze media besteden er geen aandacht aan. Maar het feit is daar: wie zich permitteert om een zeer grote groep opgeleide, ambitieuze en mondige mensen tot langdurige en structurele armoede te veroordelen, en hen zoals in het Harz-systeem hun menselijkheid ontneemt door hen te reduceren tot willekeurig inzetbare arbeidskrachten, die neemt een enorm sociaal en politiek risico.
Hij of zij neemt het risico op een fundamenteel onstabiele samenleving die terzelfder tijd constant moet gemobiliseerd worden in de race naar economische groei en internationale concurrentiekracht. Die verplicht zichzelf tot het uitbouwen van een enorm (en duur) veiligheidsapparaat dat de armen in bedwang moet houden. Die verplicht zichzelf, kortom, tot een permanente sociale Totalkrieg die op termijn niet gewonnen kan worden.
Wie die route verkiest neemt dus gigantische risico’s op lange termijn ten behoeve van een economisch success op korte termijn. Die economische kortzichtigheid wordt ons dagelijks aangereikt onder de titels ‘redding van de euro’, ‘het herstel van de concurrentiekracht van onze economie’, ‘het afwenden van de crisis’ en zo meer. De titels ‘sociale rechtvaardigheid’ en ‘sociaal-economische herverdeling’ blijken niet in het officiële boekje te staan.
Ik kan de auteurs van dat boekje alleen maar aanraden die hoofdstukken dringend erbij te plaatsen; doen ze dat niet, dan spelen ze met vuur. Als de economische inspanningen niet gepaard gaan aan inspanningen om tot een rechtvaardiger samenleving te komen, de ongelijkheid te bestrijden en de herverdeling – dus de solidariteit – te verhogen, dan is er geen recessie of crisis, maar wel een oorlog. Het woord ‘sociale vrede’ heeft nog nooit zoveel inhoud gehad.
Wie denkt dat men de hele samenleving kan vergeten in een poging de economie te redden, die zal snel geconfronteerd worden met een samenleving die zichzelf heruitvindt en z’n eigen economische visies zal ontwikkelen.
Er was een tijd dat de kapitalisten beefden bij het woord ‘revolutie’. Ze zijn nu volop bezig de voorwaarden te scheppen voor een revolutie. Wie de samenleving terugvoert naar de tijd van Marx, Dickens en Daens moet niet schrikken wanneer die samenleving reageert zoals het uitgebuite proletariaat van die tijd.