Het geschil gaat ten gronde over een arbeider die zich op deze twee terreinen gediscrimineerd voelde ten opzichte van een bediende en dus de stelling dat hij als arbeider minder beschermingsrechten had dan een bediende in gelijkaardige omstandigheden.
Dit uitgangspunt in het dossier is van belang om de reële impact bij de beoordeling van het Grondwettelijk Hof te kunnen maken. De vaststelling van ongeoorloofd onderscheid of discriminatie, die door het Grondwettelijk Hof wordt gemaakt, betreft dus niet de beoordeling dat een bediende wettelijk een betere bescherming heeft, maar dat een arbeider een geringere bescherming heeft.
Dit onderscheid schendt volgens het Grondwettelijk Hof de artikelen 10 en 11 van de Belgische grondwet. Het wegwerken van deze discriminaties moet zijn gebeurd tegen 8 juli 2013.
In de traditie van de sociale vooruitgang, die een democratische welvaartstaat kenmerkt, kan hieraan maar één conclusie worden gekoppeld. Te weten het uitbreiden tot alle werknemers van die betere bescherming, die nu aan een bepaalde groep wordt onthouden.
Temeer daar het aantal werknemers die een betere bescherming geniet via het bediendestatuut, in absolute aantallen het aantal werknemers met een arbeidersstatuut overtreft.
Het principe van de ‘minderheid’ die de ‘meerderheid’ volgt, is een in wezen democratisch principe dat ook hier dient te worden gevolgd.
Elke andere trend zou in wezen een afbouw van toekomstige rechten van de grootste en nog steeds groeiende groep van werknemers tot gevolg hebben. Sociale voortgang en betere bescherming gaan hand in hand. Het is de vakbondskeuze van bij de aanvang geweest.
Daarom roepen wij de andere sociale partners en de politiek verantwoordelijken op om de enig logische conclusie te trekken die na deze uitspraak van het Grondwettelijk Hof aanvaardbaar is.
Het wegwerken van de discriminaties tussen de werknemerscategorieën door het optrekken van het statuut van de arbeiders tot dat van de bedienden.
Namens het gemeenschappelijk vakbondsfront (LBC -NVK, CNE en BBTK/SETCA)