Essay, Nieuws, Cultuur, België, Festivals, Watmet -

Luisterpost: de hype van de openluchtfestivals

De festivalzomer is begonnen. In de media worden we geconfronteerd met ronduit juichende berichten over wat er allemaal op de weiden van ons landje, en ver daarbuiten, te zien valt. Maar, wordt het niet eens tijd om met een kritische blik naar deze euforie te kijken?

donderdag 30 juni 2011 12:45
Spread the love

Festivals zijn zo oud als de straat. Vroeger was de buitenlucht de geschikte plaats voor de speelman om zijn liedjes aan een breed publiek te laten horen. Ook theatergezelschappen reisden van stad naar stad om daar op de pleinen hun kunsten te vertonen. Van die traditie zijn enkel nog straatmuzikanten en gesubsidieerde circussen de laatste restanten. Of nee, toch niet. Je hebt natuurlijk – sedert enkele decennia – ook de jaarlijks weerkerende openluchtfestivals.

In de jaren ’60 waren ze een nieuwigheid die uit de folk en de jazz opbloeide. Iconen als het Newport Folk Festival en Jazz Montreux zorgden ervoor dat spelen in de zomerse openlucht een artiest meer glans gaf. In de late jaren ’60 verschenen dan de eerste hippie-festivals met legendarische namen als Woodstock, het Isle Of Wight Festival en Altamont.

Ook bij ons programmeerde het bekende Jazz Bilzen in 1967 al rocknamen als Procol Harum en The Pebbles. In de jaren ’70 kwamen er een hele rist bij, in onze streken bij voorbeeld Pinkpop en Torhout/Werchter

HUDO

Het draaide allemaal op voornamelijk goede bedoelingen. De jonge liefhebbers stelden zich tevreden met een weide, wat fastfood en ’s avonds een kampvuurtje voor ze naar de camping of huiswaarts trokken. De motivatie voor de bezoekers was natuurlijk dat, tegen een aantrekkelijke prijs, een lading bands werd gedegusteerd.

Ongemakken zoals het opgewaardeerd varkensvoer werden er met de glimlach bijgenomen. Het was zoiets als op kamp gaan. De sanitaire toestanden deden denken aan een ‘hudo’, een zelf gegraven put met een balk erover. Onder de noemer ‘houd uw darmen open’, was die op elk jeugdbewegingskamp in de Ardennen te vinden. 

Niemand die eraan dacht dat dit soort van geïmproviseerde volksverhuizingen in de richting van een West-Vlaamse of Kempense weide, zou uitgroeien tot een instituut dat het nu al decennia uithoudt en dat nog steeds qua populariteit groeit. Daar waren we zelf getuigen van sedert halfweg de jaren ’80.

Er was zelfs een tijd dat je tot diep in het najaar van het ene naar het andere festival kon trekken. Zo kon je de brug van de frisse lente naar de zompige herfst maken. De kwantiteit is nu wat afgenomen, maar de grote festivals slagen er tegenwoordig moeiteloos in om een forse bres te slaan in het budget van jeugdig België.

Hype

Dat het zover is kunnen komen, kunnen we enkel wijten aan de aanhoudende hype die er rond dit soort van ‘heilige grond’ (zo hebben we de smerige aarde van Glastonbury wel eens horen betitelen) heerst. Daar zijn de media beslist niet onschuldig. Veel volk betekent immers ook een gedroomde kans op extra publiciteit.

Dus zijn er natuurlijk karrenvrachten extra edities, ‘overlevingsgidsen’ en andere ongein en probeert elke krant en elk tijdschrift de ander de loef af te steken. Natuurlijk zijn het voor de pers hoogdagen, want wat ze zelf de lucht inschreven, geven ze ook de nodige aandacht. Het is ook moeilijk om daarover kritisch te zijn, of wat had u gedacht?

En ook al zijn er vele verbeteringen en inspanningen gebeurd op het vlak van hygiëne en voedsel, toch is het basisconcept in al die jaren onveranderd. Je hoopt dat de weergoden gunstig neerkijken op al die herrie, zodat je niet roder dan een kreeft of verkleumder dan het meisje met de zwavelstokjes, naar huis gaat. Dat mag dan leuk lijken voor horden pubers, maar inmiddels moet die jeugd de weiden al een hele tijd delen met een ouder publiek.

Die komen deels voor de herinnering en deels omdat er natuurlijk zoveel rond de festivals te doen valt. Waar halfweg de jaren ’90 de gemiddelde leeftijd op Pukkelpop 16 was, daar moet je nu rekening houden met hele groepen van mannenclubjes van ronduit gemiddelde leeftijd. Allemaal komen ze met het gevoel van: ik weet niet waarom, maar ik moet er bij zijn. De hype nietwaar.

Want het is al langer vastgesteld dat de meeste mensen die naar de grote festivals afzakken, nauwelijks weten wat er allemaal te zien en te horen valt. Ze komen voor de ambiance, de vrienden, de herinneringen, de must om er bij te zijn, maar slechts een klein deel van het publiek komt voor de muziek. 

Toeters en bellen

Helemaal ongelijk heeft de massa niet. U schrikt? Nou kijk: mensen denken dat ze de werkelijkheid zien als ze een concert op een weide meemaken. Maar uiteindelijk horen enkel koeien thuis in een weide. Alle subtiliteiten gaan voorbij aan wie er staat tussen een half-geïnteresseerde massa, die louter de meest spectaculaire elementen op het podium oppikt.

We hebben schitterende concerten gezien, die echter slechts door een klein deel van een immense massa werd opgemerkt. Waarom? Omdat de naam hen niets zei of omdat de groep te weinig toeters en bellen op de massa losliet. Het is de fout van de hippies en Woodstock zullen we maar zeggen. Daar kon de helft van de massa ook niets meer horen, laat staan zien, maar je was erbij en je deinde mee op de flow van het gebeuren… 

Geen clubgevoel

Het is zelfs zo dat we heel wat mensen kennen die hun concertbelevenissen baseren op wat ze op de openluchtpodia van deze wereld hebben gezien. Uit eigen ervaring moet ik daar slechts meewarend het hoofd bij schudden. Ik heb jarenlang de meest uiteenlopende festivals bezocht, maar daarnaast ook flink wat concerten gezien, gemiddeld drie per week.

Eerlijk gezegd moeten we stellen dat de grote openluchtconcerten nauwelijks blijven hangen, vergeleken bij wat er zich in een club of zaal afspeelt. Natuurlijk komt het soms erg dicht in de buurt. We denken maar aan de shows in de Pyramid Marquee van Werchter, die een echt clubgevoel kunnen genereren, of de vele aparte tenten waarin de echte liefhebbers  kunnen samenklitten. Ook stadsfestivals zijn heel andere koek, want daar speelt de beslotenheid van een plein een enorm positieve rol. 

Ik was erbij

De mens is natuurlijk een sociaal en een economisch dier. Hij kan moeilijk geloven dat hij niet the real thing krijgt bij een bangelijk mediacircus waarop tienduizenden afkomen. Daarbij komt dat de prijs nauwelijks hoger ligt dan die van een paar megaconcerten in de sportpaleizen van deze wereld. Dat weerspiegelt zich in het niveau van beleven.

Vaak kom je niet verder dan: ‘wat ben ik blij dat ik deze band of artiest op dat groot podium gezien heb; dat kan ik nog aan mijn maats op café of aan mijn kleinkinderen vertellen’ (zucht).

Het is een niet te onderschatten factor: ik was erbij, ik heb die legendarische band nog gezien, terwijl de waarheid meestal veel prozaïscher is. Iedereen kent wel iemand die het enige concert van The Smiths in ons land, op het Breekend Festival, gezien heeft. We willen ook de miljoenen niet te eten geven die Nirvana nog op Pukkelpop zagen.

Fact is: bijna niemand besteedde aandacht aan Nirvana die dag; de band was nog onbekend en speelde om 10 uur ’s morgens… niet echt het uur waarop de meeste festivalgangers alert zijn.

Wat hierboven staat is eigen aan de aard van de mens, maar soms wordt men ook gewoon bij de neus genomen. Zo is een megafestivalset meestal een fletse afspiegeling van een zaaloptreden, een gecondenseerd stel greatest hits en voor de echte fan biedt dat nauwelijks meerwaarde. Noem het de Reader’s Digest-versie, voor velen al genoeg…

Verder geldt het adagium van ‘enkel hier kan je die en die band zien’, al een tijd niet meer. Sinds de implosie van de platenverkoop gaan steeds meer groepen de hort op en is de kans opmerkelijk groter dat u ze in veel comfortabeler omstandigheden (zoals tijdens een stadsfestival bij voorbeeld) kunt zien. Ook is het zo dat er heel wat bands, die in het voor- of najaar voor weinig geld optreden in onze zalen, later op een grasveld staan.

Vaak staan er ook totaal onbekende namen, meestal het gevolg van een deal waarbij grote groepen de organisatoren verplichten om in het pakket ook een paar kleine garnalen mee op te nemen.

U zal dan wel denken: toch mooi dat die bands dat soort van exposure krijgen? Inderdaad, maar als je kleine groepen erover hoort vertellen, blijkt het maar al te vaak dat ze uitgenodigd worden om te komen spelen voor weinig of zelfs geen geld…

Artistiek?

Hebben we nu iets tegen een fijn, goed georganiseerd groepsgebeuren, waar de meeste groepen en toeschouwers blij van worden? Natuurlijk niet. Al weten we wel dat het hele gebeuren mijlenver van een puur artistieke uiting ligt. Een concert in een theater, een tent of op een plein, is een gesloten gebeurtenis.

Dat kan zelfs met 1.200 mensen, maar een open – al dan niet zonovergoten – weide ligt mijlenver van een intiem of artistiek evenement. Vraag het maar aan de koebeesten die er een tijdje later al weer staan en zich kauwend afvragen waarom ze in godsnaam een paar weken op stal moesten.

take down
the paywall
steun ons nu!