Als cafépraat ook buiten het café begint te circuleren – bijvoorbeeld in de media of bij beleidsmakers – wordt het gevaarlijk. Als niet-onderbouwde stellingen losgelaten worden op het publiek en zo mee het ‘maatschappelijk debat’ gaan bepalen, mag die cafépraat gerust van repliek gediend worden. Een geknipt antwoord op een verknipte vraag!
4. “Migranten krijgen meer sociale voorrechten dan Belgen”
Zoals in: “Als je een kleurtje hebt, krijg je hier alles gedaan” “Die migranten komen naar hier, werken een paar dagen om zich in orde te stellen en gaan dan op onze dop zitten!” “Bulgaren en Roemenen lopen vanaf de eerste dag naar het OCMW voor geld. En ze krijgen dat nog gedaan ook!” “Asielzoekers krijgen hier direct een hotel of 500 euro per dag. En zo veel arme Belgen!” …
Als er wordt gesproken over ‘sociale voorrechten’, hebben mensen het dikwijls over sociale zekerheidsuitkeringen (werkloosheid, kinderbijslag, pensioenen, …) of over sociale bijstand (OCMW-steun). De stelling is dan dat migranten gemakkelijker steun krijgen dan Belgen. Om daar op in te gaan, is het nuttig eerst de sociale zekerheid en de sociale bijstand, wat twee verschillende stelsels zijn, te bekijken.
Sociale zekerheid
De sociale zekerheid is één van de grote verwezenlijkingen van onze welvaartsstaat. Het is een sociaal verzekeringssysteem, dat vanuit de basis – de arbeiders, verenigd in vakbonden – en door sterke sociale strijd werd opgebouwd.
De industrialisering van België in de 19de eeuw trok steeds meer mensen naar de stad. Maar die massa arbeiders leefde in moeilijke omstandigheden, en zonder enige bescherming. Wie geen werk vond, ontslagen werd of ziek was, moest zelf maar zien te overleven.
De arbeiders besloten daarom zelf werkloosheidskassen aan te leggen. Iedereen die werkte, stortte er geld in, waarmee uitkeringen werden betaald aan wie werkloos was. Later kwamen er ook ziekenkassen bij, waar arbeiders geld in stortten dat kon worden gebruikt bij ziekte.
Na de Eerste Wereldoorlog wordt het sociaal zekerheidssysteem door de overheid steeds meer uitgebouwd en ondersteund. Omdat ze zag dat het een prima middel was tegen de armoede. Maar ook omdat, met de Russische Revolutie in 1917, het communistisch gevaar om de hoek loerde. De overheid wou liever een sociaal zekerheidssysteem uitbouwen om sociale onrusten te beteugelen, dan het risico te lopen dat het communisme ook hier voet aan grond zou krijgen.
De sociale bescherming voor pensioenen, beroepsziekten en kindergeld werden verplicht gemaakt. Naar het einde van de Tweede Wereldoorlog, in 1944, werd het Sociaal Pact gesloten. Hiermee werd de sociale zekerheid volledig en verplicht georganiseerd. Gefinancierd vanuit een rechtstreekse en verplichte afhouding op het loon van de werknemers (de sociale zekerheidsbijdrage die automatisch van je brutoloon wordt afgehouden), vanuit een bijdrage van de werkgevers en een bijdrage door de overheid.
Het principe
Het systeem van sociale zekerheid is sindsdien enkel uitgebreid. Ook vandaag is het nog steeds performant. Zonder sociale zekerheid zou 44 procent van de Belgen arm zijn (tegen 15 procent vandaag). Dankzij de sociale zekerheid kwam België de financiële crisis van 2008 beter door dan andere landen met een minder uitgewerkt sociaalzekerheidssysteem.
De sociale zekerheid werkt volgens twee principes. Ten eerste een verzekeringsprincipe. Je betaalt als werknemer een bijdrage in verhouding tot je loon, en je verzekert je hiermee tegen het moment dat je zelf je inkomen verliest. Want als je bijvoorbeeld je werk verliest, heb je recht op een uitkering omdat je bijgedragen hebt.
Ten tweede het solidariteitsprincipe. Je betaalt als werknemer aan de sociale zekerheid, en het geld wordt direct gebruikt om ‘minder begoeden’ te helpen: gepensioneerden, zieken, werklozen. Een systeem van solidariteit dus: tussen werkenden en werklozen, gezonden en zieken, jongeren en ouderen, …
Het geld voor de sociale zekerheid komt zoals gezegd uit verschillende bronnen. Er is de verplichte sociale zekerheidsbijdrage, die wordt afgehouden op het loon van de werknemers. Ook de werkgever moet een verplichte patronale bijdrage betalen. De overheid financiert voor een stuk. En sinds kort is er ook ‘alternatieve financiering’ bijgekomen (dingen als het ‘Zilverfonds’ bijvoorbeeld).
Al dat geld wordt gestort in de pot van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ). En die verdeelt het geld onder de ‘behoeftigen’, en dit in zeven ‘takken’: werkloosheidsuitkeringen, pensioenen, ziekte- en invaliditeitsuitkeringen, kinderbijslag, vergoedingen bij arbeidsongevallen, beroepsziekten en jaarlijkse vakantie.
De zeven takken
De sociale zekerheid werkt binnen drie stelsels: het stelsel voor ambtenaren, voor zelfstandigen en voor werknemers. We gaan hier in op het meest voorkomende stelsel: dat van werknemers.
Zeven takken dus. Ten eerste de werkloosheid. Het principe is dat je een uitkering kan krijgen als je een minimum aantal dagen hebt gewerkt en sociale zekerheidsbijdragen hebt betaald (bijvoorbeeld: als je jonger bent dan 36: 12 maanden voltijds werk in een periode van 18 maanden voor aanvraag). Ook andere voorwaarden gelden: je moet onvrijwillig werkloos zijn, ingeschreven zijn als werkzoekende,…
De uitkering die je zal krijgen (uitbetaald door de Rijksdienst Voor Arbeidsbemiddeling (RVA) en via de vakbonden en hulpkassen), is afhankelijk van het loon dat je verdiende en hoe lang je werkloos blijft. Voor migranten gelden dezelfde regels. Wie legaal gewerkt heeft, bijdragen heeft betaald en nog steeds legaal verblijft, heeft ‘rechten opgebouwd’ en kan dus een uitkering krijgen.
Ten tweede de pensioenen. Je hebt recht op een pensioen als je een bepaald aantal jaren gewerkt hebt. De hoogte van het pensioen is afhankelijk van de hoogte van je loon en het aantal jaren werk. Het pensioen wordt uitbetaald door de Rijksdienst Voor Pensioenen. Voor migranten gelden dezelfde regels. Wie gewerkt heeft en bijdragen betaald, heeft ‘rechten opgebouwd’. Migranten uit landen waar België specifieke akkoorden mee heeft afgesloten (zoals Turkije en Marokko), kunnen dit pensioen ook in eigen land opnemen.
Ten derde de ziekte- en invaliditeitsuitkeringen. Hierbij komt de sociale zekerheid (het RIZIV) tussen in een deel van de kosten voor geneeskundige zorgen, medicijnen, ingrepen, … (het ander deel blijft voor de patiënt: het zogenaamde ‘remgeld’). Zij betalen ook een uitkering als je invalide wordt en niet meer kan werken.
Wie werkt, moet zich aansluiten bij een ziekenfonds, die dan ook de terugbetaling op zich zal nemen. Migranten met een verblijf toegestaan langer dan drie maanden, kunnen zich inschrijven bij een ziekenfonds. En via hen ook hun (klein)kinderen, samenwonenden of (groot)ouders met wettig verblijf.
Ten vierde de gezinsbijslag (betaald door de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers). Iedereen die werkt, heeft recht op kinderbijslag, kraamgeld en een adoptiepremie. Eenmalige of maandelijkse premies die de kosten voor het opvoeden van kinderen, moeten verlichten. Maar ook ingeschreven werklozen, pensioengerechtigden, invaliden, gehandicapten, wezen, … hebben hier in bepaalde gevallen recht op. Migranten volgen dezelfde regels. Hun kinderen moeten daarvoor wel in België of de EER (nvdr: Europese Economische Ruimte) verblijven (tenzij voor arbeidsmigranten uit de bilaterale akkoordenlanden).
De vijfde tak vormt de premies voor arbeidsongevallen (betaald door het Fonds voor Arbeidsongevallen, FAO). Een werkgever is verplicht een arbeidsongevallenverzekering af te sluiten voor elk van zijn werknemers (zelfs de zwartwerkers). Bij een ongeval tijdens het werk kunnen daaruit (forfaitaire) schadevergoedingen, geneeskundige zorgen, premies e.d. worden betaald.
De zesde tak (beroepsziekten) betaalt uitkeringen als je door je job ziek werd en daardoor niet meer kan werken.
De zevende tak (jaarlijkse vakantie) betaalt vakantiegeld uit aan werknemers, wanneer die hun wettelijk voorziene vakantiedagen opnemen en dus ook geen inkomen uit arbeid kunnen halen.
Aanvullende bijstandsstelsels
De uitkeringen van de zeven takken worden zoals gezegd betaald door de Rijksdient voor Sociale Zekerheid, en zijn sterk gelinkt aan al dan niet aan het werk zijn en ‘rechten hebben opgebouwd’. Vanaf de jaren zestig laat een economische groei, met meer geld voor de sociale zekerheid, echter toe ook andere groepen van mensen te gaan beschermen. Dit noemen we de ‘aanvullende bijstandsstelsels’. De overheid zal die uitkeringen financieren.
Zo is er de Inkomensgarantie voor Ouderen. Dit is een ‘pensioen’ voor ouderen die niet lang genoeg gewerkt hebben om genoeg rechten opgebouwd te hebben, en die over te weinig bestaansmiddelen beschikken. Ook erkende vluchtelingen en staatlozen, gevestigde en ingezeten vreemdelingen en EU-onderdanen kunnen hierop aanspraak maken.
Er is ook de Gewaarborgde Gezinsbijslag, voor ouders die niet werken of wettelijk in België verblijven, maar geen aanspraak kunnen maken op de gewone Kinderbijslag (erkende vluchtelingen en staatlozen, geregulariseerden, EU-burgers, …) Tot slot is er ook nog de Tegemoetkoming aan gehandicapten.
Een ander aanvullend bijstandsstelsel, betaald vanuit de overheid, is de steun vanuit het OCMW.
Sociale bijstand: OCMW-steun
Met de industrialisering en de marginalisering van arbeiders die er een gevolg van was, eind negentiende eeuw, was al een systeem van liefdadigheid aanwezig. Enerzijds waren er de voedselbedeling en aalmoezen door kerkelijke instellingen of ‘goedmenende rijken’. Anderzijds was er einde negentiende eeuw ook al een systeem van ‘openbare onderstand’, waar de overheid een soort ‘overlevingspremies’ voorzag voor wie echt nergens anders een inkomen kon verkrijgen.
In 1925 komt er een wet op de Commissie voor Openbare Onderstand (COO). De COO’s bestonden in elke gemeente. Op 8 juli 1976 komt er een wet op het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn. Door die wet werden de vroegere COO’s vervangen door de OCMW’s, maar ook hun opdracht werd fors uitgebreid. De OCMW’s zijn aan gemeentes gelinkte centra, die moesten instaan voor het ‘menswaardig leven van elkeen op hun grondgebied’. Vroeger bestond hulp veelal in het uitkeren van een ‘bestaansmimimum’, waar mensen mee moesten zien te overleven.
Sinds 2002 heeft iemand, die nergens anders aan een inkomen kan geraken, niet zo maar recht op dit ‘bestaansminimum’ (dat nu ‘leefloon’ heet). Een ‘behoeftige’ heeft nu ‘recht’ op ‘maatschappelijke integratie’: een begeleiding die hem zo snel mogelijk weer op de arbeidsmarkt moet krijgen, en waar het geven van steun een deel van kan zijn.
Afhankelijk van je nationaliteit of verblijfsvergunning, kan je zo terugvallen op het Recht op Maatschappelijke Integratie (RMI-wet) of het Recht op Maatschappelijke Dienstverlening.
Recht op Maatschappelijke Integratie (RMI)
De RMI-wet bepaalt heel duidelijk de regels van dit recht. In principe is het er voor wie meerderjarig is, behoeftig is, werkbereid en kan bewijzen al zijn andere ‘rechten’ te hebben ‘uitgeput’ (andere mogelijkheden om aan inkomen te geraken). Maar dit is dus niet automatisch geld.
Voor mensen jonger dan 25 jaar zal sowieso eerst gewerkt worden aan (toeleiding naar) werkgelegenheid, via een verplicht Geïndividualiseerd Project Maatschappelijke Integratie (GPMI). Het uitbetalen van een leefloon kan daar (tijdelijk) deel van uitmaken. (Het leefloon in België zit nog steeds rond de Europese armoedegrens. Vanaf mei 2011 bedraagt die 503,39 euro/maand voor een samenwonende, 755,08 euro/maand voor een alleenstaande en 1006,78 euro/maand voor een persoon met gezin ten laste). Mensen ouder dan 25 jaar hebben recht op leefloon en eventueel een (toeleiding naar) werk en GPMI.
Belgen én bepaalde groepen migranten kunnen deze ‘maatschappelijke integratie’ aanvragen: EU-burgers en familieleden met verblijfsrecht meer dan drie maanden, gevestigde vreemdelingen, erkende vluchtelingen en staatlozen.
Naast begeleiding en leefloon kan het OCMW ook voorzien in extra steun (medische kosten, woonkosten, …), dienstverlening (werkgelegenheid, bv. via art. 60) en sociale hulp. De aanvraag wordt geval per geval bekeken, gevolgd door een sociaal onderzoek. Pas als aan alle voorwaarden voldaan is, zal de OCMW-raad hulp toekennen.
Recht op Maatschappelijke Dienstverlening
Het Recht op Maatschappelijke Dienstverlening is er voor bepaalde restgroepen ‘behoeftigen’, die geen aanspraak kunnen maken op het RMI. In praktijk betekent dit de meeste andere legaal in België verblijvende migranten.
Het Recht op Maatschappelijke Dienstverlening is minder wettelijk omkaderd, wat wil zeggen dat een OCMW vrijer wordt gelaten in het al dan niet toekennen van het recht. Dat zal sowieso pas worden toegekend na ernstig onderzoek.
Wettig verblijf en behoeftigheid gelden daar als belangrijkste voorwaarde. Maar het OCMW zal ook vaak testen op uitputting van andere sociale rechten, werkbereidheid, extra eisen opleggen (bijvoorbeeld ook een GPMI aangaan), doorverwijzen naar onderhoudsplichtigen,…
OCMW’s van grootsteden zullen daarom bijvoorbeeld migranten kunnen weigeren “omdat ze niet de taal van het landsgedeelte spreken, en dus niet werkbereid zijn”. Of omdat mensen eigenlijk dakloos zijn, maar tijdelijk kunnen inwonen bij kennissen, die dan door het OCMW als ‘onderhoudsplichtig’ worden gezien.
Als het recht, na onderzoek, wordt toegekend, kan de ‘behoeftige’ financiële steun krijgen (een bedrag gelijk aan het leefloon, daarom ‘equivalent leefloon’ genoemd) en extra vormen van steun, dienstverlening (werkgelegenheid) en sociale hulp.
Een aantal migranten wordt uitdrukkelijk uit het Recht op Maatschappelijke Dienstverlening geweerd. Asielzoekers hadden vroeger, van bij aankomst in België en zolang ze geen werk vonden, recht op financiële steun van het OCMW.
Om de toegenomen asielaanvragen terug te dringen, werd in 2001 beslist die OCMW-steun enkel nog toe te kennen na een periode, en wanneer duidelijk was dat de asielzoeker hier waarschijnlijk kon blijven. Sinds 2007 werd ook dat recht geschrapt.
Asielzoekers worden nu, tijdens de duur van hun asielaanvraag, toegewezen aan een opvangcentrum, hebben dus geen recht op OCMW-steun maar enkel op ‘materiële steun’ (opvang met bed-bad-brood). (Door plaatsgebrek bij de opvangcrisis van asielzoekers konden die niet altijd aan een opvangcentrum worden toegewezen. Als ze konden bewijzen dat ze zich in een gemeente hadden kunnen vestigen – wat niet eenvoudig is als je geen geld hebt – konden ze toch gaan aankloppen bij het plaatselijk OCMW voor steun.)
Ook mensen die ‘illegaal’ op het grondgebied verblijven, kunnen niet terecht bij het OCMW. Hoewel het OCMW wil zorgen voor het welzijn van ‘eenieder die op zijn grondgebied verblijft’, wordt dat voor mensen zonder papieren beperkt tot Dringende Medische Hulp. Enkel voor wie kan bewijzen illegaal, ernstig ziek én behoeftig te zijn, kan het OCMW tussenkomen in een (deel van) de medische kosten.
Hebben migranten ‘meer rechten’?
Hebben migranten nu ‘meer rechten’ dan Belgen? De vraag is eigenlijk verkeerd gesteld. Migranten hebben vaak dezelfde rechten als Belgen, en soms andere rechten. Maar bij die rechten dringen zich ook een paar discussies op.
Fraude en misbruik
Een eerste punt ter discussie zijn de gevallen van misbruik en fraude. Bijvoorbeeld: mensen uit de EU kunnen zich in België komen vestigen, als ze kunnen bewijzen over een geregeld inkomen te beschikken of degelijke kans maken op werk. Eerst moeten ze hier een ‘aankomstverklaring’ doen. En als ze dan binnen drie maanden een arbeidscontract kunnen voorleggen of een ander bewijs over voldoende inkomsten te beschikken, krijgen ze een verblijfskaart van vijf jaar.
In principe kunnen die EU-burgers al vanaf de eerste dag naar het OCMW lopen voor steun. Maar het OCMW zal vaak weigeren (omdat ze eerst maar moeten proberen werk te vinden) én het toekennen van steun de eerste drie maanden kan maken dat je geen verlenging van verblijf krijgt. Misbruik gebeurt vooral na de drie maanden.
De Roemenen en Bulgaren komen hierbij vaak in het nieuws. De reden daarvoor is dat Roemenië en Bulgarije wel tot de EU zijn toegetreden, maar er nog minstens tot december 2011 een ‘beperking op arbeid’ geldt.
Om onze arbeidsmarkt te beschermen, kunnen Roemenen en Bulgaren hier enkel werken in ‘knelpuntberoepen’, waar geen Belgen voor gevonden worden. Of als zelfstandige. Roemenen en Bulgaren hebben het in de praktijk dus veel moeilijker om (binnen de drie maanden) aan een job te raken dan andere EU-burgers.
Met fraude probeert de overheid dit op te lossen. Ofwel kopen ze een vals contract, dat na drie maanden wordt ‘opgezegd’ en kunnen ze bij het OCMW aankloppen. Ofwel zijn ze zogezegd actief als zelfstandige. Maar eigenlijk zijn ze enkel op papier ‘vennoot’ van een bedrijf, en werken ze daar in de praktijk gewoon voor. Voor die ‘schijnzelfstandigheid’ wordt vaak veel geld neergeteld. Dit omdat het bewijs van zelfstandige activiteit na drie maanden kan leiden tot papieren.
Spaanse Marokkanen komen ook vaak in het nieuws. Tot 2007 kwamen elk jaar zo’n 1.800 Spanjaarden naar België. Maar toen de crisis daar in 2008 toesloeg en de werkloosheid tot 20 procent steeg, steeg dat aantal met 62 procent. Tussen die Spanjaarden, die naar hier kwamen in de hoop hier toch nog werk te vinden, zaten ook Spanjaarden van Marokkaanse origine. Een deel ervan probeerde, via gekochte en valse contracten waarvan de werkgever hen na enkele maanden ‘ontsloeg’, ook terug te vallen op OCMW-steun.
De fraude bestaat en is vaak moeilijk te controleren. Dit omdat gemeentes die verblijfskaarten afleveren, niet voldoende uitgerust zijn om arbeidscontracten op hun echtheid te checken. Of omdat OCMW’s die steun geven, dat ook niet kunnen.
De Dienst Vreemdelingenzaken is bezig die achterpoortjes dicht te metselen. Misbruik moet ook bestreden worden. Anderzijds moet het misbruik niet overtrokken worden. Er kwamen door de crisis wel meer Spanjaarden naar Antwerpen. Maar volgens onthaalbureau Inburgering Antwerpen ging het, in 2011, nog steeds (slechts) om 337 mensen. Een peulschil tegenover de Poolse (1.769) of Nederlandse nieuwkomers (1.439). Veel Marokkaanse Spanjaarden zijn ook terug vertrokken, toen ze zagen dat de meeste jobs werden ingepikt door ‘etnische’ Spanjaarden.
Vreemde uitzonderingsgevallen
Een tweede punt ter discussie zijn bijzondere akkoorden en uitzonderingsgevallen. Zo zijn sociale zekerheidsrechten ‘overdraagbaar’. EU-burgers en langdurig ingezetenen binnen de EU kunnen hun ‘elders opgebouwde rechten’ (door elders verrichte arbeid en betalingen daar) ‘overdragen’ als ze naar België komen.
België sloot met bepaalde landen, zoals Marokko en Turkije, in de tijd van de gastarbeiders, erg voordelige ‘bilaterale akkoorden’. Daardoor kan een werknemer uit Turkije bijvoorbeeld hier werkloosheidssteun aanvragen na één dag hier gewerkt te hebben. Erkende vluchtelingen en staatlozen kunnen die werkloosheidssteun zelfs zonder één dag werk hier krijgen, als ze elders gewerkt hebben. Die ‘uitzonderingsregels’ leiden soms tot vreemde situaties en misbruik.
Overdraagbaarheid van sociale zekerheidsrechten moet, binnen Europees niveau en daarbuiten, beter op elkaar worden afgestemd. Anderzijds moeten daarbij wél de geleverde arbeid en de ‘wederkerigheid’ behouden blijven. Gewerkt hebben geeft recht op werkloosheidsuitkering. En we moeten onthouden dat het vooral gaat om ‘uitzonderingen’.
‘Ze nemen meer steun op!’
Een derde discussiepunt is dat migranten dan misschien wel dezelfde rechten zouden hebben als Belgen (op sociale zekerheid en bijstand bijvoorbeeld), maar dat ze er wél meer gebruik van maken dan Belgen. En zo dus toch vooral ‘luie profiteurs’ zijn.
Dat eerste lijkt op het eerste gezicht te kloppen. 63 procent van de steunaanvragers bij het Antwerpse OCMW heeft een migratieverleden. In 2011 viel ongeveer 1,5 procent van de beroepsactieve Antwerpse Belgen terug op het OCMW, maar bijna 10 procent van de Antwerpse niet-EU-burgers.
In sociale zekerheid speelt een ander verhaal. Daar zijn minder migranten aanwezig, en bepaalde steun (zoals pensioenen) wordt veel meer opgenomen door Belgen dan migranten. Daar zijn het dus de migranten die ‘onze oudjes’ onderhouden. De discussie dat ‘migranten massaal steun opnemen’ is erg genuanceerd, en stellingenvoer voor een volgende keer.
Grenzen aan de solidariteit?
Een vierde discussiepunt is solidariteit. Op een deel van de sociale zekerheid heb je enkel recht als je gewerkt hebt en bijgedragen, en afhankelijk van de hoogte van die bijdragen (werkloosheidssteun, pensioen). Maar op andere dingen heb je ook recht, zelfs al ben hier maar pas of heb je kort of niet gewerkt: ziekte- en invaliditeitsuitkeringen, kinderbijslag, de bijkomende stelsels of OCMW-steun.
De basisredenering was ‘solidariteit’. Arbeiders wilden de behoeftigen, die ‘minder geluk’ hadden dan zij, ook ondersteunen. Die solidariteit was van in het begin ‘territoriaal’: voor diegenen die verbleven op het grondgebied, los van of het nu Belgen waren of niet. Wanneer er steeds meer migranten bijkomen, en migranten ook beginnen terugvallen op deze steun – gewoon omdat ze wettig in België verblijven – begint de discussie.
Solidariteit voor minder gegoede Belgen wilden we nog wel opbrengen: omdat ze hier geboren zijn, toch ook deel uitmaken van de ‘gemeenschap’, misschien ooit zelf ook belastingen betaalden en dus meer ‘recht’ op overheidssteun.
Maar willen we dat ook voor pas aangekomen nieuwkomers, laaggeschoolde migranten die niet aan de bak geraken, die hier nooit ‘hebben bijgedragen’? Nee, wordt er vaak gezegd. ‘Dan moesten ze maar niet naar hier komen.’
De reden waarom dit steeds meer ter discussie staat, is simpelweg omdat er steeds minder geld is voor sociale zekerheid en bijstand. Reden daarvoor is een stijgende vraag naar uitkeringen (toegenomen vergrijzing en gezondheidszorg, toegenomen migratie) maar ook omdat er steeds minder geld naar de sociale zekerheidskassen vloeit.
Wanneer de koek kleiner wordt, worden ‘behoeftigen’ tegen elkaar opgezet. ‘Toch beter eerst onze gepensioneerden dan die migranten?’ ‘Toch beter eerst onze armen en zieken dan die migranten?’
Daarbij zijn we snel bereid de ‘solidariteit’ overboord te gooien. Een andere oplossing zou zijn om de solidariteit te behouden, zien dat we uitkeringen kunnen blijven voorzien voor iedereen die het nodig heeft. Maar op zoek gaan naar extra middelen om dat te financieren. Dat is kwestie van een politieke keuze.
Of zoals ACW-voorzitter Patrick Develtere in zijn Rerum Novarum-speech stelt: “Het optrekken van de uitkeringen tot op de Europese armoedegrens zou de staat ongeveer 1,2 miljard euro kosten. Dat gebeurt vandaag niet omdat er geen geld is. Tegelijkertijd spendeert de overheid vandaag al 4,1 miljard euro aan de fiscale aftrek van bedrijfswagens. Wij willen dit soort keuzes in de weegschaal leggen.” Een herverdelingspolitiek om de solidariteit te kunnen behouden.
‘Migranten hebben net minder rechten!’
Een andere kant van het verhaal zegt dat migranten in de regel dezelfde rechten hebben dan Belgen, maar in de praktijk vooral minder rechten. Stemrecht is een duidelijk voorbeeld. Niet-Belgen mogen niet kiezen in federale en regionale verkiezingen. EU-burgers kunnen enkel kiezen voor de Europese verkiezingen, en niet-EU’ers enkel bij gemeenteraadsverkiezingen.
Heel wat migranten hebben in principe ook recht op bepaalde premies, belastingaftrek e.d.. Maar zijn er in de praktijk te weinig over geïnformeerd en nemen ze niet op. Ook hier speelt het ‘Mattheus-effect’, net zoals tussen arme en rijke Belgen. Migranten hebben in principe ook dezelfde rechten op huisvesting, opleiding en werkgelegenheid. Maar in bepaalde gevallen, in praktijk, verhinderen racisme en discriminatie dat ze die rechten kunnen opnemen.
In het kader van een verstrengd migratiebeleid, werden rechten van verschillende migrantengroepen de laatste vijftien jaar ook wettelijk teruggeschroefd. Het recht op OCMW-steun voor asielzoekers werd herleid tot een ‘recht op opvang’. Wanneer de opvangcentra in december 2010 vol zaten en er geen politieke wil was om snel meer opvangcentra bij te openen, kwam zelfs dat ‘recht’ op de helling.
6.000 asielzoekers kwamen op straat terecht. En 1.200 werden als ‘noodoplossing’ opgevangen in gammele, overbevolkte hotels.
Toen een paar asielzoekers naar de rechter stapten om dan toch hun laatste ‘recht op opvang’ af te dwingen, gaf die hun gelijk en veroordeelde België tot dwangsommen. Waarop de goegemeente moord en brand schreeuwde. Dat het toch wel schandalig was dat ‘die asielzoekers hier gewoon een hotel of geld kregen, vanaf de eerste dag dat ze hier aankwamen.’
Wat vooral schandalig was en is, is de politieke onwil. België was veeleer bereid dure dwangsommen te betalen, dan opvang bij te maken. Opvang in opvangcentra kost ook veel meer dan het oude systeem van financiële steun bij OCMW’s.
Verschillende organisaties pleiten al lang voor het opnieuw invoeren van het ‘spreidingsplan’, waarbij asielzoekers eerlijk verdeeld worden over alle gemeenten van België. En opnieuw steun kunnen aanvragen bij een OCMW om zo (tijdelijk) te overleven. Maar ook daar is geen politieke wil voor. Kleine gemeentes willen liefst dat asielzoekers in de grote steden geconcentreerd blijven.
Ook op andere vlakken (verstrenging regularisatie, verstrengde controle op ‘schijnhuwelijken’, verstrenging gezinshereniging, bemoeilijken van beroepsmogelijkheden, verstrenging nationaliteitsaanvraag) worden rechten van migranten stelselmatig afgebouwd.
Op die manier creëren we verschillende soorten burgers. Burgers met rechten, en burgers met minder rechten. En onderaan de ladder zelfs burgers met zo goed als geen rechten: de mensen zonder papieren. Met het argument dat ze hier niet mogen zijn, ‘en we hen ook niet moeten aanmoedigen hier te blijven’, worden hun rechten steeds meer afgebouwd.
Hun ‘recht op welzijn’ vanuit het OCMW werd beperkt tot Dringende Medische Hulp. In theorie hebben ze, als ze een huis huren of in het zwart aan het werk zijn, dezelfde huurdersrechten en arbeidsrechten (recht op minimumloon, recht op veilige arbeidsomstandigheden, recht op normale arbeidstijden) als mensen mét papieren.
Maar omdat ze uitwijzing vrezen, zullen ze zelden gaan klagen. En worden ze in de praktijk de speelbal van huisjesmelkers, uitbuiting en moderne slavernij. Ze hadden nog recht op Nederlandse les en toegang tot volwassenenonderwijs, maar ook dat zal nu teruggeschroefd worden.
Zelfs voedselbedeling – één van de meest primitieve vormen van ‘armenhulp’ – wordt in bepaalde steden in vraag gesteld. Omdat het ‘enkel meer mensen zonder papieren zou aantrekken’.
Zo wordt – zelfs wettelijk omkaderd – een onderklasse van burgers gecreëerd, gelegitimeerd vanuit het niet hebben van een verblijfspapier.
Bronnen:
www.vreemdelingenrecht.be > sociale zekerheid, opvang en steun www.vvsg.be
Crauwels F., Migratie en sociale bijstand: grenzen aan de solidariteit?, presentatie op 26/10/2010
Crauwels F., Recht op OCMW-dienstverlening voor EU-burgers en hun familieleden, VVSG, 8/7/2010
Financiële steun equivalent aan het leefloon, www.ocmw-info-cpas.be
ACW, De sociale zekerheid is er voor u, basisbrochure sociale zekerheid bewegingsproject 2008-2009
Spaanse Marokkanen zoeken steeds vaker hun geluk in België, De Morgen, 26/4/2011,p2
De mazen van het Belgische net, De standaard, 23/10/2010, p12 E
n ze kwamen uit het Oosten, Renson I., p.41, 2/10/2010
Wij, wij houden alles liefst menselijk!, De Wereld Morgen, 2/6/2011
Een cafépraat-stelling uit de reeks:
1) ‘We worden overspoeld door migranten!’
2) ‘Migranten weten wat voor paradijs het hier is. Ze komen speciaal voor onze sociale bijstand.’
3) ´Gezinshereniging geeft alleen meer arme migranten! En het houdt integratie tegen!’’
4) ‘Migranten krijgen meer sociale voorrechten dan Belgen.’
5) ‘Migranten vallen massaal terug op sociale bijstand’
6) ‘Migranten vallen terug op bijstand omdat ze niet willen werken!’
7) ‘Die migranten hebben nooit bijgedragen, en zouden hier dan ineens steun krijgen? We kunnen toch niet het OCMW van de wereld zijn?’
8) ‘Antwerpen voert een eigen migratiepolitiek. Maar de situatie in Antwerpen is ook bijzonder, en vraagt dus om bijzondere maatregelen.’
9) ‘Extra migranten geeft ook extra vraag naar scholen, Nederlandse les, kinderopvang, sociale huisvesting, dienstverlening… En daar is gewoon geen geld voor!’
10) ‘Er is ook veel geld nodig voor vergrijzing en gezondheidszorg. En dan nog al die migranten? Willen we nog voor onze eigen mensen kunnen zorgen, moeten we een strengere migratiepolitiek voeren.’