De ‘verhoging’ van de actie tot het niveau van ‘geweld’ (tegen aardappelen?) is een specifieke vertoogstrategie
1. Objectief (los van de intense politieke en sociale context waarin de actie in Wetteren thuishoort) gaat het gedeeltelijk vernielen van het aardappelveld in het slechtste geval over een vandalenstreek en in het beste geval een schelmenstreek. De ‘verhoging’ van de actie tot het niveau van ‘geweld’ (tegen aardappelen?) is een specifieke vertoogstrategie. Het discursief gelijkschakelen van de aardappelaffaire aan, bijvoorbeeld het radicale geweld in Irak of de Grote Meren in Afrika is een aanfluiting van het reële geweld dat dagelijks aangericht wordt. Het vertalen van de actie tot het niveau van ‘geweld’ geeft op uitgesproken wijze aan van wat de inzet is in de confrontatie. Wat belang heeft, is wie deze ‘actie’ tot het niveau van ‘geweld’ brengt: de overheid en de betrokken wetenschappers begrijpen maar al te goed wat de bredere maatschappelijke inzet is van de actie – met name dat het inderdaad om een uitgesproken politieke actie gaat. Echter dat laatste moet met alle middelen vermeden worden om zo benoemd te worden: dat de actie als een ‘politieke’ daad omschreven wordt. Het aanduiden van de actie als gewelddadig is een strategie van de-politisering. Het geweldsvertoog wordt gehanteerd door de overheid en de betrokken wetenschappers, het discussievertoog wordt gehanteerd door de actievoerders. Door de aandacht te verplaatsen naar ‘geweld’ dreigt het gevaar om in een ultrapolitiek te vervallen (van absolute vriend en vijand) waarmee echte politisering uitgesloten wordt.
Dit is een uitgesproken vorm van ‘accumulatie door onteigening’
2. De betoelaging door de gemeenschap van ggo onderzoek gericht op de uiteindelijke patentering en commercialisering van de nieuwe aardappel (of wat dan ook) is een uitgesproken vorm van wat David Harvey ‘accumulatie door onteigening’ noemt. Gemeenschappelijke middelen worden aangewend om nieuwe ‘waren’ te ontwikkelen wiens ‘surplus’ dan toegeëigend kan worden door de privé-sector. Dit geldt trouwens voor veel wetenschappelijk onderzoek, ook in de sociale wetenschappen. Ik heb over de jaren miljoenen euro onderzoeksgeld van de gemeenschap ontvangen, terwijl de resultaten van die investering slechts toegankelijk zijn voor diegenen die de vaak erg dure abonnementen op de wetenschappelijke tijdschriften (waarin ik verondersteld wordt te publiceren), gerund door privé-uitgevers, kan betalen.
‘Wilde’ variëteiten zijn vaak helemaal niet zo ‘wild’ als doorgaans wordt aangenomen
3. De ggo-praktijk zelf is uiteraard een gigantische operatie van accumulatie door onteigening. Het wordt door de wetenschappers voorgesteld dat het gen dat ingevoerd wordt (bv. om een of ander kenmerk – zoals resistentie – te bekomen) afkomstig is van ‘wilde’ soorten (een wetenschapper van de VUB gebruikte exact die term in Ter Zake). Er wordt vanuit gegaan dat dit ‘wilde’ gen 1) gratis is en 2) zonder problemen tot privé-eigendom kan gemaakt worden. In vele gevallen (ik heb paar jaar terug een doctoraat begeleid over genetische manipulatie met Quinoa – een basisvoedsel in de Andes) is de ‘wilde’ variëteit het resultaat van honderden of duizenden jaren ‘genetische’ verbetering door de alledaagse praktijken en kennissen van de autochtone boerenbevolking. De historisch geaccumuleerde en geconstrueerde genetische configuratie wordt ‘gratis’ toegeëigend door patentering en commercialisering. ‘Wilde’ variëteiten zijn vaak helemaal niet zo ‘wild’ als doorgaans wordt aangenomen, maar het resultaten van sociale, culturele, EN natuurlijke processen (tenzij men niet-Westerse culturen als ‘wild’ wil afdoen).
Een reductionistische wetenschapsopvatting is een noodzakelijk onderdeel van een geprivatiseerde bio-economie
4. Het geheel is gebaseerd op een reductionistische wetenschapsopvatting in de biologie, i.e. een opvatting die de complexiteit van kenmerkcreatie in een soort of zelfs individu herleidt tot het mechanistische functioneren van een enkel gen. Alhoewel dat inderdaad soms het geval kan zijn, is het nu in toenemende mate duidelijk (zie het baanbrekende werk van, onder andere, de Harvard University-biologen Levins en Lewontin) dat soort- of individukenmerken het resultaat zijn van complexe interacties waarbij het individuele gen een zekere maar geen ‘totale’ rol speelt. De actieve interactie tussen individu en omgeving ontgaat hen grotendeels. Maar een reductionistische wetenschapsopvatting (één gen — één kenmerk) is essentieel om patentering en commercialisering mogelijk te maken. Een gen kan gepantenteeerd en geprivatiseerd worden, een complex organisme (cel, individu, eco-systeem niet of veel moeilijker). Deze reductionistische opvatting is een noodzakelijk onderdeel van een geprivatiseerde bio-economie. Het merendeel van het wetenschappelijk gebeuren is hiervan doordrenkt. Als commissielid van verschillende wetenschappelijke fondsen (ook in België) merk ik telkens weer dat reductionistische projecten een veel grotere kans op financiering hebben dan complexe projecten – een discussie die ik telkens opnieuw moet voeren met de bio- en civiele ingenieurs in de commissies.
Een perverse vicieuze cirkel
5. Het gaat hier uiteraard om toegepast wetenschappelijk onderzoek en geen fundamenteel onderzoek. GGO-technieken zijn nu standaardmethoden geworden – elke goed opgeleide technicus kan dit uitvoeren. Er is niets of weinig fundamenteels aan . Uiteraard is toegepast onderzoek steeds gerelateerd aan andere maatschappelijke domeinen. In tegenstelling tot fundamenteel onderzoek (dat zelden nood heeft aan maatschappelijke legitimatie – tenzij om fondsen te verwerven) heeft toegepast onderzoek een grote nood aan maatschappelijke legitimatie. En hier knelt nu het schoentje. Het is opmerkelijk dat de verdedigers van GGO’s dit doen in naam van ‘vooruitgang’, het ‘voedselprobleem’, ‘het armoedeprobleem’. De legitimatie voor het onderzoek schuilt in de belofte dat het resultaat grote wereldproblemen mee helpt oplossen. Ze vergeten echter te vaak te verwijzen naar de ander helft van de legitimatie van wetenschappelijk onderzoek, met name de financiering. Daar toegepast onderzoek handenvol geld kost moet deze kost natuurlijk ergens verhaald worden. Vandaar de argumentatie dat de resultaten van onderzoek niet gratis ter beschikking kunnen worden gesteld van diegenen die het goed kunnen gebruiken, maar slechts van diegenen die ervoor kunnen betalen. Als ondernemingen en anderen niet betaald worden voor de onderzoeksresultaten (die het probleem van armoede en honger moeten helpen oplossen) dan valt het onderzoek stil, dan kunnen de vernieuwingen die de grote wereldproblemen moeten oplossen niet meer gefinancierd worden. En dit is uiteraard een perverse vicieuze cirkel. Meer nog, dergelijke spiraal is een van de medeoorzaken voor sommige vormen van verarming.
Een goed voorbeeld zijn retro-virale medicijnen (i.e. medicijnen die het HIV virus helpen verhinderen om AIDS te veroorzaken). In het globale noorden is het HIV-virus goed bedwongen (weinig HIV-positieven ontwikkelen AIDS en sterven aan de gevolgen hiervan). Dit dankzij jaren intensief onderzoek naar nieuwe medicijnen – met succes voor diegenen die de peperdure medicijnen kunnen betalen. In Afrika gaat de AIDS epidemie gestaag en nodeloos verder — van geweld gesproken?
Deontologie aan de KU Leuven: van twee maten en gewichten gesproken!
6. Over de sancties voor wetenschappelijke medewerkers (van KU Leuven en anderen) die deelnamen aan de actie het volgende. Onafgezien van het bestaan van een deontologische code, weten we allemaal dat deontologische codes historisch-geografisch specifiek zijn. Toen ik student bio-ingenieur was aan de KU Leuven bestonden er inderdaad een aantal deontologische regels waar de studenten verondersteld werden zich aan te houden. Eén van de hilarische (in de jaren ’70) was dat meisjes en jongens niet samen op de studentenkamer mochten. Toen mijn toenmalige vriendin en ik samen ‘betrapt’ werden door een overijverige huisbewaarder in de douche van haar studenthuis, werd de universiteit ingelicht over ons ondeontologisch gedrag. We hebben er niets meer van gehoord en ik ben succesvol afgestudeerd. Deontologisce codes zijn per definitie sociaal, politiek, en cultureel ingebed en daardoor bediscussieerbaar. More to the point, als er een onwettige vandalenstreek gepleegd is, is dit een zaak voor de rechtbank om te onderzoeken en eventueel te vervolgen. Daar het geenszins over de eigen wetenschappelijke activiteit van de betrokkene gaat (het gaat niet over haar eigen onderzoek) heeft de universiteit daar geen fluit mee te maken. De deontologische code van de wetenschapper heeft te maken met de eigen projecten en de eigen wetenschapsbeoefening (niet de kritiek op de wetenschap van een ander – dat is de essentie van wetenschappelijke onderzoek). Een deontologische fout zou er hoogstens zijn als een van de medewerkers aan het patattenexperiment deelneemt aan de actie.
Bovendien treedt de Katholieke Universiteit (of toch enkele van de wetenschappers) haar eigen deontologische code met de voeten door stamcel gerelateerd onderzoek uit te voeren en te ondersteunen. Dit is verboden door de Katholieke deontologie. Toch meent de KU Leuven dat ze zonder problemen dit verbod naast zich neer mag leggen en toch de naam Katholiek mag blijven dragen. De Radboud Universiteit Nijmegen (ex-Katholiek) is hierin consequenter geweest. De KU Leuven overweegt de ‘K’ te laten vallen (mij niet gelaten) en daar is inderdaad debat over, maar de medische faculteit gaat ondertussen toch rustig door de deontologische code van de Katholieke Deontologie en dus van de KU Leuven, met de voeten te treden. Van twee maten en gewichten gesproken!
Bij afwezigheid van gecodificeerde procedures blijftt het ontslag willekeur en uiteindelijk een vorm van beroepsverbod
7. Tenslotte sta ik versteld van de afwezigheid van gecodificeerde procedures voor het nemen van sancties door de universiteit. Het lijkt voldoende dat de betrokkenen voor een tribunaal van rector, vicerector en hoofd administratie ‘gehoord’ worden en dit ‘tribunaal’ kan dan een dwingende uitspraak doen. Van willekeur gesproken. In mijn lange academische carrière in het Verenigd Koninkrijk heb ik regelmatig gezeteld in universitaire sanctiecommissies. Dit was steeds omwille van klachten over deontologisch gedrag (plagiaat, machtsmisbruik, seksuele intimidatie, racisme en aanverwanten). De procedures hiervoor zijn gecodificeerd, complex en zijn er op gericht het gevaar van willekeur zo klein mogelijk te houden. Een reeks van betrokkenen (a charge and a decharge worden gehoord; verdediging is aanwezig, ‘neutrale’ assessors worden betrokken, etc….). Dit blijkt totaal afwezig aan de KU Leuven in het geval van het ontslag van Barbara Van Dyck. Het blijft willekeur en uiteindelijk een vorm van beroepsverbod.
8.Als uitdrukking van mijn ongenoegen over deze gang van zaken voel ik mij verplicht mijn reeds toegezegde deelname aan een wetenschappelijk congres aan de KU Leuven op te zeggen. Met spijt, maar een echt open debat is blijkbaar niet mogelijk.
Professor Dr. Ir. Erik Swyngedouw
School of Environment and Development
University of Manchester, UK
Landbouwkundig Ingenieur
Licentiaat Stedenbouw en Ruimtelijke Ordening
Doctor in de Geografie en Milieu-engineering (Johns Hopkins U.)
En een beschaamde Alumnus en voormalig Visiting Professor van de KU Leuven.