Opinie, Nieuws, Samenleving, België - Maarten Van Dyck

Activisme en het hellende vlak

Er valt nog steeds veel te zeggen over de actie in Wetteren en de reacties daarop. Ik wil me hier toespitsen op één argument dat vaak terugkomt, o.a. in een opiniestuk van Johan Braeckman en Maarten Boudry in De Standaard van 3 juni (“Wetenschapsboycot als vrije meningsuiting?”).

dinsdag 7 juni 2011 19:22
Spread the love

De eventuele beperkingen van dit argument lijken me namelijk uitermate relevant om de beslissing van de KUL om onderzoekster Barbara Van Dyck te ontslaan, kritisch tegen het licht te houden.
Kort gezegd komt het argument erop neer dat een actie die zich buiten de letter van de wet plaatst, zoals hier gebeurt door de vernietiging van een deel van het proefveld, nooit legitiem kan zijn. Immers, mocht je deze actie legitiem achten, dan kom je als het ware op een hellend vlak. Wie de actievoerders in deze verdedigt, heeft geen gronden meer om soortgelijke acties te veroordelen die zich zouden richten tegen bv. stamcelonderzoek, of om het hellend vlak nog wat beeldender te illustreren, tegen vandalen die flitspalen vernielen om aan hun boetes te ontkomen. Doordat de actie zich bewust buiten de wet plaatst, is de enige overblijvende legitimatie de overtuiging van de actievoerders dat ze het gelijk aan hun kant hebben. Maar zo werkt het uiteraard niet in een democratie. In de woorden van Braeckman en Boudry: “Zij (de actievoerders) weten zeer goed dat de meerderheid absoluut anders denkt dan zij, maar ze menen het absolute morele gelijk aan hun kant te hebben. Democratische spelregels zijn dan niet langer meer van tel.”

De waarde van argumentatie

Is het echter wel zo vanzelfsprekend dat we ons automatisch op een hellend vlak met die problematische gevolgen bevinden? Als het goedpraten van het ene het andere ook zou legitimeren, dan ontken je immers de mogelijk verschillende waarde van de argumenten die de actievoerders kunnen aandragen voor hun overtuigingen. En tenzij je een relativist bent, moet je wel toegeven dat verschillende argumenten wel degelijk meer of minder geldigheid kunnen hebben. Nu zullen Braeckman en Boudry het met dit laatste punt uiteraard eens zijn, maar antwoorden dat die argumenten dan net hun rol moeten spelen binnen de grenzen van de democratische spelregels, d.w.z. door te wegen op wetgevend werk of druk uit te oefenen op de bevoegde Bioveiligheidsraad. Uiteraard hopen we allemaal dat goede argumenten daarbij een belangrijke rol spelen, maar het is misschien naïef om te denken dat ze daarom ook altijd het laatste woord krijgen. En als je dat serieus neemt, dan kan het misschien soms nodig zijn om je beargumenteerd tegen wetten te verzetten, of je buiten wat strikt toegelaten is te plaatsen. En hierbij maakt de aard en de kwaliteit van de argumenten wel degelijk alle verschil.

Laat me eerst even stilstaan bij de aard van de argumenten.

Want hier ligt alvast een fundamenteel verschil tussen iemand die flitspalen of stamcelonderzoek vernietigt en de actievoerders van Wetteren. De mogelijke impact van ggo’s is immers veel fundamenteler. Als de actievoerders gelijk hebben in hun analyse dan wordt hier onder het mom van technologische vooruitgang een immense ongelijkheid gecreëerd die ons allen zal raken, alle zes of negen miljard. Anders gezegd, hun argumenten steunen niet op persoonlijk belang, noch op een particuliere invulling van wat religieus toegelaten zou zijn, maar vertrekken fundamenteel vanuit een bekommernis om het algemeen belang. En het belang van wat op het spel staat mag wel degelijk meespelen in de afweging van wat legitiem is. Wil het democratische spel immers meer zijn dan een dictatuur van de meerderheid, dan gaat het ook verder dan enkel het om de zoveel tijd tellen van stemmen om na te gaan wat “de meerderheid denkt”.

Een vrijgeleide?

Is dit een vrijgeleide voor buitenwettelijke actie in naam van het algemeen belang? Uiteraard niet. Maar het is wel een oproep om omzichtig om te gaan met een louter procedureel beroep op de democratische spelregels – hoe belangrijk en fundamenteel die procedures ook zijn. Dat beroep moet in omstandigheden zoals deze steeds afgewogen worden tegen een analyse van de argumenten. Wie wordt hier beter van? Wat zijn de risico’s die ons allemaal treffen? Dat zijn vragen in de allerbeste democratische traditie, ook als men meent dat de antwoorden erop vereisen dat bepaalde regels tijdelijk overtreden worden. En er is geen enkele reden waarom zaken die onder de noemer van wetenschappelijk onderzoek gebeuren zich hieraan zouden hoeven te ontrekken.

Heb ik daarmee gezegd dat de actie legitiem was? Neen, ik heb enkel geargumenteerd dat het ook niet automatisch volgt dat ze illegitiem is. Die fundamentele vraag kan enkel beantwoord worden door behalve de aard ook de kwaliteit van de argumenten te wegen, en daarnaast na te gaan of de gebruikte actiemethode daarmee proportioneel is. Het eerste lijkt typisch iets waarbij een belangrijke plaats is weggelegd voor academici, terwijl het tweede eerder een taak van het gerecht is (en hopelijk zal dat voorbij de mediahysterie van de eerste dagen kunnen kijken – laat me daarbij ook opmerken dat, in tegenstelling tot het soort scenario’s dat door aanhangers van het hellende vlak argument vaak wordt gesuggereerd, de actievoerders in dit geval hun actie ruim op voorhand aangekondigd hebben en volledig geweldloos te werk zijn gegaan, zaken die op z’n minst relevant zijn in de afweging van de proportionaliteit). En terwijl we op dit moment uiteraard elementen hebben om die afweging te maken, zal het pas aan toekomstige generaties zijn om met vol vertrouwen te kunnen oordelen wie gelijk had.

Vrijheid van onderzoek

Dit brengt me uiteindelijk bij de beslissing van de KUL om Barbara Van Dyck te ontslaan. Het vage beroep op deontologie dat achter de verantwoording van die beslissing ligt, wijst in de richting van het hellende vlak argument. Meer bepaald is het moeilijk om de sanctie als ook maar enigszins proportioneel met het “vergrijp” (het consequent verdedigen van de actie – ook onder bedreiging met ontslag) te zien, tenzij men ervan uitgaat dat de verdediging van deze concrete actie automatisch een directe aanval op vrijheid van onderzoek in het algemeen zou impliceren. Maar dat betekent dat de universitaire overheid in navolging van Braeckman en Boudry het belang van alle specifieke argumentatie in deze volledig miskent. Laat me daarbij benadrukken dat dit punt ook overeind blijft indien je meent dat de kwaliteit van de argumentatie van de actievoerders uiteindelijk ontoereikend is, of niet proportioneel met de gekozen methode. Het enige dat je Van Dyck in dat geval zou kunnen verwijten is dat ze zich vergist heeft (en iedereen, zeker ook academici, heeft het recht op vergissingen), niet dat ze de vrijheid van onderzoek in het algemeen zou miskennen. Rest de droeve conclusie dat het bewust ontkennen van de waarde van kritische argumentatie op z’n minst paradoxaal is voor een instituut dat beweert zo streng te moeten optreden om het belang van kritisch wetenschappelijk denken te verdedigen. Je zou haast denken er voor hen meer op het spel staat dan enkel de vrijheid van onderzoek…

Maarten Van Dyck is docent wijsbegeerte aan de UGent en de broer van Barbara Van Dyck

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!