1. Het kiembed van de revolte
De revoltes van de jonge generatie in Arabië, de burgeroorlog in Libië en de militaire interventie van NATO, … positioneren deze regio weer eens in een brandpunt van geopolitieke agitatie.
De uitbarsting van protest en de wil tot verandering vanwege jonge en dynamische gangmakers voor sociopolitieke hervormingen, alsook voor herschikking van hun staten in het internationale krachtenveld, zullen niet zonder gevolgen blijven voor de wereldeconomie.
En evenmin voor de westerse voorrangspositie in de Arabische landen. Meer dan in gelijk welk ander deel van de wereld is voor onze bewindslieden en onze media een onbevangen kijk geboden: losgekoppeld van culturele vooroordelen en van islamofobie.
In het jongste decennium groeide in dat gebied een jonge generatie op die zich aan het loswoelen is uit het dwangsysteem van hun autoritaire regimes welke vlot ondersteund werden door westerse belangen.
Deze nieuwe oriënteringskrachten nemen ook geen genoegen meer met de expansiedrang van Israel in Palestina.
Sinds twee decennia beleven de Arabische landen een demografische transformatiecyclus: met dalende sterftecijfers bij relatief hoog blijvende geboortegetallen, zodat de totale bevolking snel stijgt in aantal en naar een zeer jonge leeftijdpiramide evolueert. Ruim de helft van de bevolking in de Arabische landen is beneden de leeftijd van 30 jaar.
Een jonge generatie aan zet?
Deze bevolkingsdynamiek bracht een nieuwe generatie voort die meer in voeling leeft met het wereldgebeuren. Hun gestudeerde actievelingen zijn nieuwsgierige surfers op internet. Zij volgen de berichtgeving en de beeldvorming van de mondiale dynamiek op de voet, vooral via niet-westerse communicatie kanalen zoals al Jazeera en de media van de Aziatische groeilanden. En zij zijn dus zeer goed geïnformeerd over de inhaalstrategie en de assertieve klim van de opkomende reuzen China, India, Brazilië, Indonesië tegenover de westerse systeemcrisis en de in beeld gebrachte ontluistering van ons ontwikkelingspatroon.
Het zelfbewuster optreden en het succes van de nieuwe groeiers verwekte bij de Arabische jongeren een schokkende bewustwording en een almaar scherper wordende frustratie over de scheefgroei in eigen land.
De Arabische revoltes: niet zo onverwacht als onze media weergeven
De revoltes vielen niet zomaar onverwacht uit de lucht. Al wie het complexe kluwen van de Arabische regio volgde en notie nam van de conflictgeladen context zoals belicht door de inlandse maatschappijkritiek, besefte wel dat er politieke woeling op til was.
Met de voorbereiding van de parlementaire en presidentiële verkiezingen van 2004-2005 in kernland Egypte (83 miljoen inwoners) kwam het eerste protest tegen de dictatuur van Mubarak in het openbaar. Een groep van 300 kritische voortrekkers uit de culturele en intellectuele wereld (romanschrijvers, professoren, wetenschappers , cineasten en analisten uit de media) lanceerden een Egyptische beweging voor verandering met expressieve logo “kifaya” wat wil zeggen “’t is genoeg, we hebben er lak aan”.
Het regime vervalste (weer eens) de electorale uitslagen en de protestbeweging Kifaya brokkelde uiteen. Maar, het verzet ging ondergronds verder en bouwde met stille trom een nieuwe stijl van protest uit: een netwerk van jongere vernieuwers met moderne communicatiemiddelen. Een kiembed voor massa-manifestaties dat buiten het kader van de traditionele oppositiepartijen een maatschappelijk gegalvaniseerde revolte voorbereidde.
Wegens de economische en sociale scheefgroei zwol de maatschappelijke conflictstof in omvang. En, zoals een ton vol buskruit stond zij klaar voor ontploffing bij het contact met een vlammende lont. Eind 2010 sloeg het vuur in de pan.
2. Tekst en context van de revolte in Egypte
Op 17 december 2010 ging een Tunesische straatventer van groenten en fruit, met name Mohamed Bouazizi, over tot een wanhoopsdaad. Die daad had een veelbetekenend signaaleffect, namelijk “zelfverbranding” op het marktplein van het provinciestadje Sidi Bouzid. Op diezelfde marktplaats waar hij gewoonlijk zijn kraampje installeerde, werd hij vaak ‘gepest’ met brutaliteit en willekeurige boetes door de politie, omdat hij weigerde steekpenningen te betalen aan de ordediensten. Het gruwelijk signaal van zijn spectaculaire aanklacht tegen het corrupte regime sloeg de lont in het buskruit van het opgekropte politieke ongenoegen bij een ruime groep van jongeren in Tunesië.
De politieke en morele radicalisering van een massa werkloze jongeren zonder toekomst, die zich herkenden in de tot heldenfiguur uitgegroeide straatventer, verwekte een golf van massabetogingen. Hun openbare en drie weken durende revolte dwong president Ben Ali op 14 januari 2011 tot een smadelijke vlucht naar het buitenland.
Deze golf van politieke revolte sprong over naar Egypte. Daar werd de aanvankelijk onbuigzame president Mubarak gedwongen af te treden na twee weken massaprotest op het symbolische Vrijheidsplein (El Tahrir) . Met jubel van de massa eindigde op 11 februari een dertigjarige periode van autoritair wanbeleid.
In naburige landen (Jemen, Jordanië, Bahrein, Syrië en in Iran) kwam het eveneens tot opstandige betogingen. En in Libië brak een burgeroorlog uit. Deze werd gevoed door volkstammen die zich losvochten van Kadhafi’s 42-jarige centraliserend bewind met “ijzeren” vuist.
Opstand tegen autoritaire regimes: tot ver buiten de eerste brandhaard
In amper drie maand tijd groeide de Arabische regio uit tot een haard van revolte tegen de autoritaire regimes waarvan de schaamteloze zelfbediening van een beleidsoligarchie aan de top resulteerde in een groeiende kloof tussen rijk en arm.
De historische context en het ontwikkelingspeil van de landen is verschillend: In Jemen en in Libië handelt het hoofdzakelijk om het heroplaaien van eeuwenoude conflicten tussen regio’s en stamhoofden tegen de centrale regering.
In Syrië is het een strijd tegen de overheersing van de minoritaire Alawieten (8% van de landsbevolking) die aanleunt bij de sji’itische belijdenis.
En in Bahrein is er opstand van de sji’itische islam tegen de sjeik van Sunni-islam.
Egypte als typevoorbeeld
Voor redenen van beknoptheid beperken we ons tot de dynamiek in Egypte, het kernland van de regio met de hoogste graad van intellectuele en culturele ontwikkeling. En waar de Moslimbroederschap (al Ikhwan Muslimun) bij de jongste verkiezingen, ondaks electorale fraude en tegenwerking van het regime, nog een score van 22% der stemmen haalde.
Sinds het begin van de jaren 1950 toen Egypte zijn ontvoogdingsroes beleefde onder leiding van de charismatische raïs, Gamal Nasser, is het land van de Farao’s tot een gevoelige en centrale knobbel uitgegroeid in het geopolitieke machtspel in de regio door Israel, Europa en de Verenigde Staten. Na de militaire nederlagen van Nasser , sloot zijn opvolger Sadat een vredespact met Israel.
Dit kwam in de Arabische wereld over als indirecte steun aan de Joodse kolonisatiedrang en als verraad aan de Palestijnse onafhankelijkheidstrijd. Na de moord op Sadat door een “jihadist” volgde Moebarak een uitgesproken pro-westerse beleid en tolerante nabuurpolitiek met Israel. Hij kreeg hiervoor politieke erkenning en vooral militaire steun van het Westen.
In de jongste jaren ontving het Egyptische leger voor 1.300 miljoen dollar hulp per jaar en vloeide er daarenboven nog 700 miljoen naar projecten welke vooral ten goede kwamen aan de familie van Farao Mubarak en de heersende oligarchie.
Ook de lidstaten van de Europese Unie steunden het autoritaire en corrupte regime materieel en moreel. Kritiek op het dictatoriale beleid, op de repressieve kneveling van de bevolking door politie en op de schending van mensenrechten werd als onbetamelijk geacht voor deze pion in het geopolitieke imbroglio van het Midden Oosten.
Als tegenprestatie eisten de westerse landen dat het regime de islamitische tegenstroom (vooral de Moslimbroederschap) streng onder controle en politiek monddood hield, alsook elke aanzet van actie door jihadisten ongenadig zou neerslaan.
Dat de topkaders van het regime en het leger, met Moebarak als koploper, zich hierbij vorstelijk bedienden en het volk verstoken hielden van de materiële voordelen, liet de publieke opinie van het Westen alsook onze media en beleidslieden onberoerd. De miljoenen toeristen waren enkel geboeid in de monumentale bouwwerken van de Farao’s en in de kunstschatten van drie tot vier duizend jaar geleden.
Na de op groffe manier getrukeerde verkiezingen van 2009-2010, begon het tijdbommetje almaar indringender te tikken. De schokgolf van massaprotest (25 januari tot 11 februari 2011) van de jonge generatie gooide de lont in het buskruit. En de opgekropte frustraties van het volk ontploften in het openbaar. De massale manifestaties voor meer vrijheid en waardigheid dwongen farao Moebarak van zijn troon
Galal Amin, Tarek Osman, Rabab el Mahdi: eye-openers
Bij de analyse en ontsluiering van de sociale, economische en politieke problematiek verwijzen we naar de recente publicaties van drie Egyptische auteurs: Galal Amin, Tarek Osman en Rabab el Mahdi. Het zijn deskundige speurders die de rol vervullen van eye-openers.
Galal Amin – Het in 2010 verschenen “Egypt in the Era of Hosni Mubarak” van Prof.Em.in de economie, Galal Amin (geboren 1935) is een synthesewerk . Over de auteur die sinds jaren een hele reeks kritische analyses produceerde over het (wan)beleid van Egypte, schreef het invloedrijke weekblad Al Ahram volgende commentaar: ”professor Amin is a rare thing: a scholar who writes for a general public on economic matters, with a critical (social) eye”.
Volgens Amin resulteerde het officiële beleid in een wijder wordende kloof tussen de kleine groep profiteurs en de behoeftige massa, in het wegsmelten van de middenstand, in stijgende werkloosheid voor gestudeerde jongeren en in toenemende afhankelijkheid van buitenlandse belangen.
In de woorden van de auteur was Egypte vervallen tot de status van een Amerikaans “protectoraat” waarin de zelfbediening van een profi-terende kliek en de buitenlandse belangen voorrang krijgen op de zorg voor algemene welvaart: “Deze scheefgroei is een kiembed voor revolte”.
Rabab el Mahdi – In de bundel van acht kritische opstellen door een groep sociologen, politologen en economisten, met als titel “Egypt: the Moment of Change(2009)” uitgegeven door de jonge vrouwelijke professora Rabab el Mahdi, wordt de analyse nog scherper gesteld.
In het sociale ongenoegen van de stedelijke bevolking die verpaupert en de reeks van stakingen door het industrie proletariaat wordt de maatschappelijke miskleun openbaar aangeklaagd.
Deze manifestaties van ongenoegen komen niet enkel voor democratie op het forum, maar ook voor sociale rechtvaardigheid en meer billijke vergoeding voor arbeid.
Het boek is een bundel geschreven vanuit “sociaal en syndicaal standpunt” met scherpe kritiek op het beleidspatroon aangereikt door de Washington Consensus. Deze syndicale invalshoek van protest tegen de (te) scheve inkomensverdeling wordt zelden vermeld in de westerse media. De bundel publiceert een massa sociale en economische statistieken die de lezer wegwijs maken in de maatschappelijke misgroei van het beleid.
Hieruit leren we onder meer dat Egypte drie en half miljoen gastarbeiders (met tijdelijk contract) in het buitenland werkzaam heeft: meer bepaald in de petroleumlanden Saoedi-Arabië en de Emiraten. Zij komen vandaar terug “stevig ingeënt” met de wahabbitische, dwz de meest archaïsche islamcode van het Midden Oosten.
Tarek Osman schreef in 2010 “Egypt on the Brink”. Het is een politieke analyse die de wijzigende klassenopstelling en de maatschappelijke structuurverandering in de verf zet,
De auteur belicht de accent-verschuiving tussen de drie voornaamste “oriënterende groepen” in het tijdperk Mubarak: de nationalisten (de nalatenschap van de Nasser-tijd) , de religieuze activisten (met vooral de Moslimbroederschap) en de topkaders van het (door de VS gesponsorde) leger, dat de touwtjes in handen houdt in associatie met de financieel-economische oligarchie.
In de nieuwe opstelling van het westerse beleid (na de al-Qaeda aanslagen op de torens in New York, alsook in Londen en Madrid) figureerde de Islam als spookbeeld.
En wegens de tolerantie van Mubarak tegenover de agressie van Israel, in Palestina en Libanon, kreeg de Egyptische oligarchie de vrije hand bij de onderdrukking van het volk. De nationalisten werden als “passé” beschouwd, dwz als fossielen uit de roemloze Nasser-periode. En de islamitisch geïnspireerde activisten stonden onder de hardhandige controle van de staatspolitie, hierbij geholpen door de CIA en de spionage van Israel. Tarek Osman produceerde enkele bijdragen over de Egyptische situatie in Europese en Amerikaanse kranten.
Maar deze informatie sijpelde klaarblijkelijk niet door in de dikke humuslaag van onze publieke opinie.
Over de religieuze factor, vooral de Moslim Broederschap zijn de evaluaties van de drie auteurs eensluidend: deze sterke beweging is in de loop van de jongste twintig jaar van “oriëntering” veranderd, namelijk van de oorspronkelijke nadruk op politieke actie naar maatschappelijk werk aan de basis.
Wegens de officiële verwaarlozing van de kansarme groepen die almaar toenamen in aantal, groeide de Broederschap tot een efficiënt uitgebouwde netwerk van sociale, educatieve en medische hulpverlening. De kwaliteit en medemenselijkheid van hun personeel in de eigen hospitalen, scholen en sociale vangnetten voor de minst bedeelden van de samenleving, wordt vanouds hoger gewaardeerd dan de vaak corrupte netwerken van het regime.
Tijdens de protestacties van de volksmassa op het Tahrir plein en ook in andere steden met manifestaties, leverden hun toegewijde dienstverleners de best georganiseerde bijstand aan de gekwetste manifestanten en zij brachten ook voedsel en drinken aan. Organisatorisch wisten zij meer van wanten dan de ongeordende initiatieven van de nationalistische en socialistische oppositiepartijen.
Maar de activisten van de Broederschap hielden zich “politiektactisch” op de achtergrond. Met uitzondering van 11 februari dan, toen Mubarak, onder massadruk van zijn troon viel. Toen hield Yusuf al Qaradawi, één van de befaamde theologen, een opmerkelijke rede tijdens de gebedswake op het Tahrirplein.
Opgesteld tegenover een batterij van geluidversterkers, galmde hij zijn boodschap naar de jubelende massa in de volgende bewoording: “Deze revolte tegen de tiran van land en volk, is volgens de ethische normen van de Islam “muktabi” dwz religieus correct, en is dus een “rechtgeaarde jihad”. En, zo betoogde hij, is het succes van de revolte een triomf van het volk op het “onethisch” wanbeleid van profiteurs.
Bij de publieke opinie kwam deze “fatwa” van de invloedrijke religieuze leider over als een veroordeling van volksvijandige dictatuur, waar ook ter wereld.
De Broederschap is het best georganiseerde netwerk voor goeddoende actie aan de basis. En wellicht zullen hun “oriënteerders” zich nu vrijer profileren met politieke projecten in de komende verkiezingstrijd.
Maar het regime van islamstaat zoals in Iran lijkt hen niet gepast voor hun Egypte van de 21e eeuw. En vele tekens wijzen erop dat de leiders van de Broederschap zich wel inschatten als een belangrijke medespeler, maar dan wel in een pluralistisch bestel, dwz een republiek met meerdere partijen en plannen voor de toekomst.
Trouwens, deze eensgezindheid “in pluraliteit met diversiteit” was duidelijk zichtbaar op het Tahrir plein. Daar, alsook op andere oorden van manifestatie, streden nationalisten en socialisten, islamieten en kopten (christenen), mannen en vrouwen met en zonder hoofddoek, middengroepen en studerende jongeren alsook werklozen, samengesmolten door hun geestdrift, gedurende achttien dagen “broederlijk” naast elkaar.
De komende politieke strijd zal wegens de toegenomen vrijheidsmarge meer verscheidenheid en concurrentie brengen in de partij opstelling met verschillende politieke en sociaal economische projecten. De tolerantie voor “het verschillend zijn” zal wellicht ook een betere kans krijgen, in de naar wij hopen, meer democratische toekomst voor de republiek.
3. Maatschappelijke ontsluiering en beeldvorming door romanschrijvers
Getrouw aan onze werkwijze om niet enkel analyses te raadplegen over economie en maatschappijpolitiek, zal ik het blikveld verruimen met pertinente “literaire” bronnen.
Hierbij richten we onze aandacht op de meest recente roman-literatuur. Deze leverde voor de analyse van de Arabische dijkbreuk boeiende invalshoeken alsook een ontsluiering van de problematiek vanuit een verschillend register.
Lokale schrijvers van novellen en romans openen de horizon door het “aanvoelen” en “inleven” in het gebeuren, alsook met de kleuring van de context, zoals de mensen aan de basis deze zien en beleven.
Hadden de miljoenen toeristen niet alleen in verrukking gestaan voor de monumentale bouwwerken en kunstschatten van vorige millennia, maar ook een Egyptische novelle gelezen over het Faraotijdperk van de 21e eeuw, dan waren ze minder opgeschrikt door de schokgolf van revolte.
Want, de romanschrijvers brengen hun verhaal volgens een direct op mensen betrokken manier. Zij staan in hun taal en gevoelssfeer meer open voor het gebeuren in de werkelijkheid, alsook voor de vrijheidsmarges of integendeel de hinderpalen in de existentiële mogelijkheden van concrete mensen.
Maatschappijbetrokken romanschrijvers illustreren niet enkel een op mensen gericht blikveld en een scenario dat aan het afrollen is. Zij richten ook de aandacht op dromen en verwachtingen van mensen, op een andere toekomst die weldra “komen kan”. De literatoren profileren een meer fantasierijke inbreng over de lotgevallen en projecten van mens en maatschappij dan de meer op het algemene gedrag afgestemde menswetenschappen: sociologie, politologie en economie.
De invalswegen van wetenschappelijke analyses staan geschoeid op methodologische schema’s. De bevindingen van menswetenschappers worden vaak ingeblikt in vooraf gecodeerde concepten en typologieën. De literatoren kunnen zich vrijer uiten in hun eigen bewoordingen over de wereld zoals die door henzelf wordt “gezien”. Hun manier van schrijven is minder “ingekapseld” in methodologie en in vaktaal. Hun doorgaans sprankelende boodschap is directer.
Dat gevoel van onbevangenheid ervaart de lezer speciaal in de bundel van opstellen “Taxi” (2007) van Khaled al Khamissi. Zijn boek is een spiegelbeeld van de maatschappij, ingevuld door specifieke vertellers: taxichauffeurs van megapolis Cairo. In het pittige relaas van “58 representatieve gesprekken” van taxichauffeurs met hun cliënten, zet de auteur op kleurvolle wijze de leef- en denkwereld in de verf van de mensen die leven aan de basis. Khamissi tekent hun visie op de globale samenleving zoals die volgens hun caleidoscoop, reilt en zeilt.
De chaotische leefwereld van Cairo met 9 miljoen inwoners (met de omringende agglomeratie erbij 15 miljoen) met haar 80.000 taxi’s en haar opeengepakte bevolking waarvan (te)velen leven op de armoedegrens, staan centraal in het scenario. Het zijn spontane, soms grappige en meestal snedige commentaren op het gebeuren, lokaal en nationaal, omkranst met volkse fantasie. De meeste taxichauffeurs rijden in dienst van een firma en leven zelf op de armoedegrens zodat zij spreken uit harde ervaring.
Wegens de hoge graad van werkloosheid rijden er ook jonge afgestudeerden van hogescholen en universiteit, alsook weinig betaalde loontrekkenden die taxirijden als bijverdienste. De gesprekken bestrijken een brede waaier van problemen: de willekeur van het regime, de wijder wordende kloof tussen rijkdom en armoede, de stijging van voedselprijzen en het schamele loon voor het volk, de waterschaarste in de armenwijken, de werkloosheid van gestudeerde jongeren, de wandaden van Israel in Palestijns gebied, de officiële propaganda die de repressie van de politie verdoezelt, enz.
Zij hebben het ook over seks en avontuur in termen van ongekunstelde ironie en scherts. Khamissi schreef zijn taxigesprekken in volkse trant, dwz in de spreektaal van Cairo zodat de vertaler enige moeite heeft met enkele krasse uitdrukkingen… Maar in zake klaarheid en pertinentie is de bundel Taxi-gesprekken een voltreffer. Het is een zicht van de mensen “zonder publieke stem”: de zwijgende meerderheid die leeft en voelt zoals de grote massa mensen op straat. Na het 25e gesprek komen er wel herhalingen. Maar de “verschillende auteurs” leverden ieder volgens hun specifieke visie, een maatschappijfilm op vier wielen.
Er werden 75.000 exemplaren van het boekverkocht tijdens de eerste zes maanden na het verschijnen. En er volgden prompt een rits van vertalingen. Dit literaire succes was een teken aan de wand dat er iets broeide En het tijdsbommetje ging almaar indringender tikken.
Khaled al Khamissi is een telg uit een gecultiveerde familie. Zijn grootvader langs vaders zijde was een befaamd schrijver. Zijn vader was dichter en politiek agiitator (links gerichte nationalist) en werd door Sadat voor 15 jaar verbannen in het buitenland. De auteur studeerde twee jaar politieke wetenschapppen aan de Parijse Sorbonne (1982-1983), en was daar zeer actief in het milieu van de debatclub “Tiers-Monde”. Ondervraagd waarom hij het volkse medium aanwendt in zijn literatuur, antwoordt hij dat (te) veel Egyptische maatschappij wetenschappers “westerse” concepten “plakken” op het Arabische studieveld en diens dynamiek.
Zodat het anders gegroeide en cultureel verschillende gebeuren van ginder in westerse kledij wordt gestopt. Wat veelal leidt tot vertekening van de werkelijkheid en tot verkeerde beeldvorming. Volgens hem moet niet alleen zijn land worden gedekoloniseerd van westerse invloeden maar vooral ook de menswetenschappen. Volgens al Khamissi moeten de Arabische intellectuelen meer inheemse concepten en methodes uitwerken en toepassen.
Mohamed Salmawy (de voorzitter van de Egyptische schrijversbond) schreef een ietwat lichtvoetiger verhaal met de poëtische titel “De vleugels van de vlinder” (11/2010). Amper drie maanden voordat de revoltes losbraken. Salmawy’s roman borstelt het sociodrama van een gehuwd koppel met problemen in een gekwetste maatschappij. Uit hun vinnig spel van woord en wederwoord schetsen ze de problematiek waarin zich deze dramatis personae als het ware “geworpen” voelen. In hun beeldvorming over de toekomst loopt de spanning onvermijdelijk naar een maatschappelijke uitbarsting. Er zweeft hen een volksopstand voor ogen die ze intuïtief maar toch nauwkeurig aanvoelen. Vanuit hun zicht wordt het een spontane reactie met “eigen” karakter: buiten de krijtlijnen van de klassieke oppositiepolitiek.
De revolte zal niet “aangestoken” worden door de oppositiepartijen en evenmin door de religieuze activisten (Moslim Broederschap) maar wel door de jeugd en gehefboomd door “cyberjongeren”. Die kunnen de repressieve ordemachten omzeilen want zij gaan vlot om met de communicatiekanalen van internet: blog, facebook, twitter en gsm.
In Salmawy’s versie van komende wanordelijkheden zal het protest niet neergeslaan worden want het leger houdt zich afzijdig en buiten het gewoel. De politie verliest de pedalen, blundert en wordt weg gefloten door de manifestanten. Zodat het protest zal uitgroeien tot een volksrevolte…
Achteraf gezien kan het fictieve voorvoelen van de auteur bestempeld worden als een profetie. De revolte bracht inderdaad een doorgroeien van het fictieve verhaal naar een gelijkaardige verwezenlijking in de werkelijkheid. De protesterende massa realiseerde “een nieuwe lente en een nieuw geluid”. Geëngageerde dichters en romanschrijvers profileren zich als zieners en boodschappers. Wellicht moeten onze westerse bewindslieden meer aandacht geven aan het nieuwe en komende. En dat niet enkel op basis van westerse bronnen, maar ook van analyses en “literaire ontsluiering” voortgebracht in andere culturen.
4. Toekomstperspectief
De politieke uitbarstingen in Tunesië en Egypte waren volksopstanden waarin geen nieuwe leidersfiguren opkwamen voor de concretisering en institutionele begeleiding van de gewenste hervormingen.
Op het Tahrirplein werd niet enkel politieke stoom geproduceerd. Het protest werd vooral kracht bijgezet in een sfeer van kermis en carnaval door vele animerende groepjes van Arabische popcultuur. Deze warmden de passie op van de manifestanten: met kritische rijmpjes en spotzang over de leiders van het regime die ze wegwilden.
Gedurende ruim twee weken kwam de samengesmolten massa als gangmaker van een “directe” volksrepubliek (al jamahiriya) naar voren.
Maar na de feestelijke perspectivering van een betere toekomst moet er ook concrete inzet komen om deze te verwezenlijken. Na de val van de dictatoren verlieten de manifestanten het openbare forum en de sociale stoom werd gekanaliseerd naar de meer concurrentiële kiesstrijd tussen politieke partijen en bewegingen gericht op politieke en maatschappelijke vernieuwing.
In Egypte staat deze opening naar democratisering met de sociale en economische hervorming, onder de regie van de enige overblijvende macht na de storm, namelijk het leger. Het is weinig waarschijnlijk dat de legerleiding zonder slag of stoot zal verzaken aan de verworven privileges.
Maar zonder machtsdeling met de andere maatschappelijke krachten van de samenleving kan er geen vernieuwing komen. Deze situatie is vergelijkbaar met de democratisering van Brazilië in het decennium 1980-1990 na 25 jaar autoritair bewind vanwege een militaire junta. Daar is de democratische omschakeling niettegenstaande enkele crisismomenten wonderwel gelukt.
In de context van Tunesië en vooral in Egypte zal veel afhangen van de westerse peetvaders die de weggejaagde presidenten ondersteunden uit eigenbelang. Bij het uitbreken van de opstand toonden zij zich weinig enthousiast over deze onstuimige protest-beweging. Deze aanvankelijk gereserveerde opstelling van onze bewindvoerders bracht de “mutagharibin” of de “westersgezinden” van de op democratiegerichte manifestanten in verlegenheid. Hun wantrouwen in de ware bedoelingen van het Westen zal beklijven, wat in de kaart speelt van de nationalisten en van de inheems gerichte islambeweging.
De burgeroorlog in Libië
De burgeroorlog in Libië en de interventie van een NATO-coalitie voor militaire steun aan de rebellen positioneerde de regio meteen in een intenser en gevoeliger register van het geopolitieke krachtenveld.
De economisch meest spierkrachtige groeilanden (China, India, Brazilië en ook Rusland, met als logo BRIC) alsook de grootste EU-lidstaat Duitsland, hielden zich afzijdig bij de stemming in de Veiligheidsraad die met resolutie 1973 groen licht gaf voor interventie. De VS, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Spanje en ook ons land gingen onmiddellijk aan de slag met bombardementen in de paradoxaal genoemde no- flyzone.
Doch de zogenaamde volksdemocratie van Khaddafi (sinds 1977 is de officiële titel Arab Jamahiriya) zit steviger in het zadel dan vermoed. En zijn strijdkrachten zijn blijkbaar nog niet aan uitputting toe. De afloop van het conflict op het slagveld is moeilijk te voorspellen.
En zoals in het geval Irak en Afghanistan speelt de oorlog zich voornamelijk af in de media, waarbij onze publieke opinie verstoken blijft van de informatiestroom en de beeldvorming van het gebeuren in de niet-westerse kanalen van informatie. Bij de publieke opinie van de BRIC-landen (42% van de wereldbevolking) worden de bombardementen op een land met iets meer dan zes miljoen inwoners maar gezegend met petroleum en andere delfstoffen, in beeld gebracht als een grondstoffenoorlog en als aanloop naar een militaire inplanting van westerse bezetting in een strategische zone.
In een Forumdebat op touw gezet door al Jazeera (in Doha, 13-15 maart 2011) werd met enige ironie opgemerkt dat de meest strijdlustige kemphaan (president Sarkozy) in feite vecht tegen de afbrokkeling van zijn prestige bij de Franse publieke opinie. En de Chinese delegatie opinieerde met onverholen ironie dat de westerse coalitielanden vlijtig snoeien in hun budgetten van sociale en educatieve aard maar enthousiast spenderen voor militaire expedities.
En verder: de Verenigde Staten zullen weer een zogenaamde “quantitative easing” dwz inflatoire dollarcreatie op touw zetten, onder vorm van buitenlandse leningen. Hiervoor zal dan wel buitenlandse financiering gezocht worden bij de BRIC-landen, vooral in China, en ook in Brazilië… Deze laatste opmerking kwam van de enige markante westerse personaliteit op het Forum in Doha, met name ex-president Lula.
Ook in ons land waait de wind voor snoeien van het budgettekort. Want onze globale staatsschuld is ongeveer gelijk aan 100% van ons nationaal jaarinkomen. Doch de regering van lopende zaken (voor het bombarderen van Libië leek het een sprint!) besliste prompt om mee te springen in het militaire avontuur. De financiële kostprijs van deze militaire expeditie zal stilletjes worden toegedekt.
Over de planning van de westerse coalitie op langere termijn sijpelt niets naar buiten. Dit mysterie laat vermoeden dat de interventiekrachten tot nog geen toekomstplan overeenkwamen. Opmerkelijk is dat in de eerste weken van het conflict enkele topkaders van Khaddafi overliepen naar het kamp van de rebellen. Maar deze overloop van vroegere, eerder slaafse medewerkers van Caïd Khaddfi, belooft niet veel goeds voor de toekomstige cohesie en stabiliteit van de rebellenregering. En biedt ook weinig kans dat deze lieden na eventuele overwinning, voor “democratisering met mensenrechten” zullen ijveren in Libië.
Duitsland hield zich afzijdig bij de stemming in de Veiligheidraad, ondanks sterk aandringen van president Sarkozy. De breuk tussen de doorgaans in tandem werkende EU-partners (Frankrijk en Duitsland) inzake buitenlandse politiek, komt op een slecht moment. Vooral nu duidelijk wordt dat meer eensgezind beleid nodig is voor de monetaire stabiliteit van de EU.
De Monetaire Unie, of eurozone, zal hotsen en botsen tot zolang er geen “hechtere” samenwerking naar een “economische” EU-regering komt. Bij de EU-profilering van het buitenlands beleid loopt het in de tegengestelde richting: Met deze onenigheid komt de EU “politiek” verzwakt uit de strijd. De militaire actie kreeg weinig bijval in de islamlanden, behalve dan bij de sjeiks van de auroritaire staten zoals Saoedi-Arabië en de Emiraten. Daar rekenen de sjeiks op de steun van de militaire coalitie in geval van revoltes door hun naar meer vrijheid verlangende jeugdgroepen.
De NAVO-coalitie versus de BRIC-landen
De geopolitieke dobber tussen de landen van de NAVO-coalitie en de BRIC-groep die zich afzijdig opstelt tegenover het militaire offensief is tevens een ogen-opener die de komende strijd voor grondstoffen alsook voor verandering in profiel en normering van de wereldeconomie, in almaar scherper focus stelt.
In het aprilnummer (2011) van het tijdschrift Afrique Asie verscheen een inzichtelijk artikel met als titel: “Khaddafi, Pourquoi veulent ils l’abattre?” Het boude antwoord klonk kort en snedig: omdat hij met vlot en sponserend petroleumgeld de positie van de westerse peetvaders ondergraaft in Tsjaad, Ivoorkust, Congo …
De meest spierkrachtige groeilanden (i.e. Brazilië, Rusland, India en China) staan dan weer tegenover de activisten in het Westen die het al Jazeera Forum bestempelde als neokolonialistische drifters, die onvoldoende beseffen dat zij de late herfst beleven van hun voorbije hegemonie.
De BRIC-landen zien het militaire offensief van de VS en de vroegere koloniale machten in Afrika (met Frankrijk als vaandeldrager) als strategische basis om de economische opmars van China alsook Brazilië in dit continent in te dijken. En ook in het conflict van Ivoorkust liet Frankrijk duidelijk zien wie daar de laatste loodjes legt.
De geopolitieke stroedel van het Midden-Oosten en Afrika illustreert de rivaliteit tussen de vroegere, westerse machthebbers en tussen de nieuwe boetseerders van de wereldeconomie op markante wijze.
De groeilanden rekenen op hun “economische dynamiek” en de coalitielanden, verzwakt door groeivertraging en de financiële crisis, grijpen naar de militaire interventie. Dit is de minst vruchtbare aanpak op termijn. Na de windeieren in Afghanistan en Irak, bezondigen we ons weer eens met de militarisering van de internationale relaties. Het meest directe gevolg is wellicht een speculatieve bubbelisering van de prijs voor grondstoffen en aardolie.
En ook hier, zoals bij de militaire expedities, zullen de westerse consumenten bij hun verbruik alsook via hun belastingen, het gelag betalen.
***
Deze tekst vormt een hoofdstuk van mijn essay ‘De nieuwe wereldeconomie en haar kleurige beeldvorming’.
Tik op je Google-venster huispagina Louis Baeck en de volledige versie komt eraan.
Louis Baeck
Louis Baeck is emeritus hoogleraar bij de Development Economics Research Group van de KU Leuven.