Aan de ene kant van het Republikeinse spectrum vind je de zogenaamde realisten. Zij vinden een militaire interventie onnodig in een land waar de VS geen vitale economische of veiligheidsbelangen heeft. Aan de andere kant staan de neoconservatieven, onder wie ex-presidentskandidaat John McCain.
De neoconservatieven hebben president Barack Obama herhaaldelijk opgeroepen het rebellenleger te trainen en te bewapenen. Bovendien stellen ze een uitbreiding voor van de lijst van doelwitten die gebombardeerd moeten worden. Net als tijdens de Balkanoorlog in de jaren negentig scharen ze zich aan de zijde van interventionisten in de Democratische Partij.
Het is nog niet zeker of de neoconservatieven zullen slagen in hun opzet. Obama heeft duidelijk gemaakt dat hij voorstander is van een regimewissel in Libië, maar dat hij liever zou afzien van een grotere Amerikaanse betrokkenheid bij het conflict. Het Pentagon is dezelfde mening toegedaan: minister van Defensie Robert Gates vertelde vorige week aan het Congres dat de VS de rebellen niet zouden trainen en bewapenen, andere landen kunnen dit voor hun rekening nemen als ze dat wensen.
Balkanoorlog
De hele situatie doet sterk denken aan de Balkanoorlog: in 1993 weigerde toenmalig generaal Colin Powell in te grijpen in Bosnië. Voormalig VN-ambassadeur Madeleine Albright was een hevig voorstander van een militaire interventie en werd hierin gesteund door de meeste neoconservatieven. In 1995, wanneer de Daytonakkoorden ondertekend werden en een einde kwam aan de oorlog in Bosnië, waren de neoconservatieven erg ontsteld over het groeiende ”isolationisme” van Republikeinse congresleden. In 1996 publiceerden neoconservatieven William Kristol en Robert Kagan een artikel waarin ze het ”verwarde Amerikaanse conservatisme” bekritiseerden. Ze riepen ze Republikeinen op om terug te geloven in ”de militaire overmacht en het moreel zelfvertrouwen” van de VS.
Ook in 1999 waren veel vooraanstaande Republikeinen niet te vinden voor een interventie in Kosovo. In het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden werd de oorlog door Republikeinen afgedaan als ”de Democratische oorlog” of ”Clintons oorlog”. Wanneer neoconservatief en latere presidentskandidaat John McCain een resolutie wou indienen die het gebruik van ”alle nodige geweld” in Kosovo goedkeurde, waaronder het inzetten van Amerikaanse grondtroepen, joeg hij bijna alle Republikeinen tegen zich in het harnas.
George W. Bush
Tijdens de presidentiële campagne van 2002 verklaarde kandidaat George W. Bush dat zijn buitenlands beleid veel ”nederiger” zou zijn dan het buitenlandse beleid van de neoconservatieven of de Democratische interventionisten. De benoeming van Colin Powell als minister van Buitenlandse Zaken deed veel analisten denken dat Bush in de voetsporen van zijn vader zou treden. Maar de aanvallen van 11 september deden het machtsevenwicht kantelen, zowel binnen de regering-Bush als binnen de Republikeinse meerderheid in het Congres. De neoconservatieven Dick Cheney, Donald Rumsfeld en Paul Wolfowitz grepen de macht en zorgden ervoor dat de VS. in 2003 Irak binnenvielen. Twee jaar later werd neoconservatief John McCain de presidentskandidaat van de Republikeinen.
Uiteindelijk waren het de financiële crisis in 2008 en de toenemende oorlogsmoeheid bij de Amerikaanse publieke opinie die de neoconservatieven terrein deden verliezen en de Republikeinse conflicten van de jaren negentig opnieuw aanwakkerden. Door de opkomst en het succes van de Tea Party overwegen Republikeinse leiders momenteel zelfs om het mes te zetten in het budget voor defensie. John McCains oproep aan Obama om ”alle noodzakelijke stappen” te doen tegen Kaddhafi vindt nauwelijks weerklank bij zijn partijgenoten. Na de weigering van Robert Gates om zich verder te mengen in het Libische conflict, lijkt het er sterk op dat de glorietijd van de haviken binnen de Republikeinse partij voorbij is.