Ivan koopt een gouden halssnoer voor zijn vriendin. Best betaalbaar, denkt hij bij zichzelf, en dat kan wel, want niet hij betaalt de hoogste prijs.
Ana is weduwe. Haar man kwam om toen hij met andere dorpsbewoners het bos met hun waterbronnen verdedigde tegen de militie van het nabije mijnbedrijf.
Ik wens u een slechte gezondheid
Misschien lijkt het een al te zware beschuldiging aan het adres van mijnmaatschappijen. Toch zit er verontrustend veel waarheid in. Deze bedrijven wensen de inwoners van de streken waar ze de aardkorst aan hun machines blootstellen, geen goede gezondheid toe.
Veel vissen sterven, ze zwellen op, soorten verdwijnen. En wij hebben hoofdpijn, zenuwtrekkingen, huidziekten en overal ongewone zwellingen.
De bewoners van de Indonesische baai waar de goudmijn haar giftig afval dumpte, weten alvast hoe laat het is. Zij lopen grote gezondheidsrisico’s bij het consumeren van de vis die ze vangen; en niet alleen zij, ook hun ongeboren kinderen. Het is niet alleen een studie die dat vertelt, ze weten het vooral uit eigen ervaringen.
De aanbeveling van een officieel onderzoek is terecht: “Er zijn onaanvaardbare risico’s voor de hier levende gemeenschappen. Ze moeten zeker veel minder vis consumeren en mogelijk zelfs verhuizen.” Alleen, voor velen komt de aanbeveling te laat.
In elk geval zullen omwonenden en alle anderen die gevaar lopen voor hun gezondheid bij de exploitatie van ertsen, zelden of nooit waarschuwingen te horen krijgen van de mijnmultinationals zelf. Zo bestond er in Indonesië volgens het mijnbedrijf geen risico voor de vissersgemeenschappen. De gebruikte lozingstechniek zou dat garanderen… niet dus.
“Het is onetisch om leugens te verspreiden die de volksgezondheid bedreigen.”
Herinner u ook de goudmijn van Newmont die in Ghana met cyanide morst. Het was Wacam die er de aandacht op vestigde dat de door het bedrijf verspreide gegevens over de risico’s en de schadelijkheid daarvan onjuist waren: de grenswaarde voor schade werd zelfs honderd maal hoger gelegd dan de Ghanese wet toestond. Voor de directeur van Wacam deed dit de emmer overlopen: “He is onethisch om leugens te verspreiden de ernstige gevolgen hebben voor de volksgezondheid om het bedrijfsimago te redden.”
Als ik niet uw leven neem, dan toch uw bestaan
Je zal maar leven en wonen waar de boor- en graafmachines hun werk starten, waar de reuzenvrachtwagens op en af beginnen rijden met duizenden tonnen materiaal, waar waterlopen worden verlegd, bossen gerooid, vruchtbare aarde ingepalmd, huizen en zelfs dorpen worden ingepalmd of afgebroken, vuil en soms giftig stof en afval alles bedekt, waar tanks vol chemicaliën in het grondwater terechtkomen, of deels zelfs in waterlopen, waar giftig afval rechtstreeks in zee belandt.
Een kapotte landbouw doodt deze aloude culturen.
Als je al van het (voorlopige) geluk geniet daar zelf niet ziek van te zijn, ben je daarom nog niet goed af. Want waar die mijnexploitatie zo ingrijpend toeslaat, vervuilt of vernietigt zij dikwijls de bestaansmiddelen van de lokale gemeenschappen. Boeren en herders, zo al niet erg gewaardeerd in onze economie, verliezen goede gronden en vruchtbare weiden. Ze kunnen het nu wel helemaal op hun buik schrijven om nog een fatsoenlijk inkomen bij elkaar te rapen. Erger nog, een kapotte landbouw doodt deze aloude culturen.
Vissers in verontreinigde wateren moeten niet alleen zelf stoppen met vis te eten, ze kunnen ook vergeten nog langer als visser aan de kost te komen.
Inheemse volkeren zien de kwaliteit van hun bossen of andere leefgebieden zodanig verslechteren dat hun levenspeil drastisch daalt.
Zien deze slachtoffers van een onverantwoordelijke mijnbouw dan niets van de grote financiële opbrengsten? Neen, niet echt. Zeker in vele ontwikkelingslanden is het niet de gewoonte om in compensaties te voorzien voor wie nadeel ondervindt van de mijnexploitatie. En als het uitzonderlijk wel het geval is, is het maar de vraag of die compensatie opweegt tegen het aangerichte leed, zelfs of die compensatie ooit echt wordt gegeven.
Vrij spel voor omkoping, bedreiging en geweld… en voor roof
Van zoveel onrecht moet toch verzet komen? Dat is zo, op vele plaatsen organiseert de bevolking zich om de desastreuze mijnactiviteit ver weg te houden, of om ze minstens in aanvaardbare banen te leiden. Liefst zien ze ook een aanzienlijk deel van de opbrengsten ter plaatse blijven, zodat er kan geïnvesteerd in lokale economie, scholen en gezondheidszorg.
In Noord-Peru vielen de jongste jaren bij conflicten tussen mijnbedrijven en lokale gemeenschappen meer dan eens doden te betreuren.
Maar die droom spat niet zelden uiteen. Al te dikwijls worden de leiders van zulk verzet het doelwit van bedreiging of van omkoping. En als dat niet ‘helpt’, loeren geweld en zelfs moord om de hoek.
Meest gebruikelijk is dat de lokale gemeenschappen weinig of niet in de opbrengsten van de mijnbouw delen. Want belastingen worden er amper of zelfs niet geheven. En als er toch wat povere belastinginkomsten zijn, vind dan maar eens een minister of een administratie die ook geld in deze gemeenschappen wil investeren.
Tussen hamer en aambeeld, je zal maar mijnwerker zijn
Vergeet ook niet de werknemers van deze mijnbedrijven, die een ietwat aparte positie innemen. Want ze hebben een job, en een inkomen. In vergelijking met het armoedige bestaan in een verwaarloosde landbouw, oogt het loon soms zelfs aantrekkelijk. Het is een groep die andere belangen krijgt dan de verarmde landbouwgemeenschappen.
Maar al te veel optimisme is voor hen niet echt gewettigd. Zij labeuren vaak in de meest gevaarlijke en heel ongezonde omstandigheden. Velen lopen het vrij grote risico op een ongeval of op ziekte die snel een eind kunnen maken aan hun job. En omdat sociale zekerheid in veel gevallen ofwel onbestaande is, ofwel zwaar ontoereikend, gaat daarmee ook hun inkomen er aan.
Zich organiseren in vakbonden verloopt in deze bedrijven ook al niet van een leien dakje. Het spreekt vanzelf dat deze werknemers hun arbeidsrechten zo maar moeilijk kunnen afdwingen.
De vloek van natuurlijke rijkdom
Kan men dan toch nog hopen dat de mijnbouw in het algemeen een positieve bijdrage levert aan de ontwikkeling van landen? Berg die illusie maar snel op. In veel landen met grote bodemrijkdommen springt al vele decennia – soms al eeuwen – de pijnlijke dubbele vaststelling in het oog dat de enorme opbrengsten terechtkomen bij heel weinig mensen én dat die inkomsten wel heel slecht gebruikt worden, zeg maar misbruikt.
Bodemrijkdom wordt dan geen zegen maar een ware vloek. Trieste voorbeelden zijn er te over. De doorsnee Algerijn of Nigeriaan ziet weinig of niets van de olie-inkomsten, en daarenboven heeft de bijziende overheid in beide landen de cruciale landbouwsector schromelijk verwaarloosd en laten verkommeren. Congo, Bolivia, Peru en ook Indonesië zijn eveneens landen waar de bodemrijkdommen allerminst tot een duurzame sociaal-economische ontwikkeling hebben bijgedragen.
Van de vloek van (neo)kolonialisme…
Het is goed nog eens in herinnering te brengen hoe we in dit sociaaleconomische sukkelstraatje zijn geraakt.
In koloniale tijden waren de zaken nogal duidelijk. De dominante landen organiseerden de exploitatie en de roofbouw van hun kolonies op maat van hun elites. Ook de mijnbouw paste volledig in dat plaatje. Van nefaste milieueffecten of sociale mistoestanden lagen maar weinigen wakker.
Ook na de onafhankelijkheid van vele landen werd deze gang van zaken zoveel als maar mogelijk voortgezet. In deze neokoloniale aanpak functioneerden de lokale elites veelal in dienst van de mijnbelangen in rijke landen. Daarvoor lieten ze zich vrij goed betalen, of omkopen als u wil.
Soms braken die elites geheel of gedeeltelijk met de oude westerse mijnbelangen, en werden mijnbedrijven zelfs genationaliseerd. Ook al is dit vaak voorgesteld als ‘in het belang van het land’, al te vaak zochten die elites een manier om vooral hun eigen inkomsten uit de mijnbouw te maximaliseren… of dit was toch het geval na verloop van tijd.
… tot de vloek van neoliberale globalisering
Maar alles kan blijkbaar altijd slechter. Vanaf de jaren tachtig van vorige eeuw waait er een neoliberale wind door de wereld. Peru illustreert de gevolgen.
De staatsmijnen worden op de markt gebracht en verkocht aan privébedrijven. Multinationals krijgen met een steeds laksere nationale en internationale regelgeving bijna volledig vrij spel in grote delen van het land die ze in concessie krijgen. De sociale conflicten stapelen er zich op. Net zo de bedrijfswinsten, want belastingen hoever er amper betaald, zelfs aan de verschuldigde royalties weten de meeste mijnbedrijven te ontsnappen.
Zo zorgen deze multinationals op een voor hen financieel heel rendabele wijze voor de steeds grotere hoeveelheden materialen waaraan de huidige wereldeconomie verslaafd is.
De Peruaanse mijnbouw draagt minder dan 5 procent bij aan de belastingen
Enkele cijfers maken meteen duidelijk in wiens nadeel deze neoliberale globalisering speelt. We zagen in deel 1 hoe in Peru twee derde van de export bestaat uit delfstoffen, de mijnbouw regeert er dus de exporteconomie. Toch is die uitvoer slechts goed voor 8 à 8,5 procent van het nationaal inkomen van het land. En al die mijnbouw draagt zelfs minder dan 5 procent bij tot de belastinginkomsten van het land.
Torenhoge sociale en economische kost
Voor wie het in twee zinnen wil samenvatten. De sociale kost van de huidige mijnbouw is onverteerbaar groot voor al die mensen en samenlevingen die moeten wijken voor bulldozers en graafmachines die ongeremd hun verwoestende potentieel mogen ontplooien. De economische kost is dat er van een gezonde economische ontwikkeling in de meeste landen geen sprake is, integendeel.
Dirk Barrez is auteur van Van eiland tot wereld. Appèl voor een menselijke samenleving
Morgen deel 4 van het essay ‘Kerven in de wereld’: Een andere mijnbouw. Een andere globalisering.
Dit dossier kwam tot stand met de steun van het Fonds Pascal Decroos: