Essay, Nieuws, Wereld, Milieu, Samenleving, Tmd, Kernenergie, Fukushima -

Fukushima: als het onvoorstelbare zich stelt

De voorbije weken verschenen in de media heel wat bijdragen over Fukushima. Wat hierbij opvalt, is waarover het niet gaat. We lezen over de rol van kernenergie in de energiebevoorrading, waarom onze centrales veilig zijn, over de risico’s van kernafval, enz. Over de fundamentele vraag, namelijk of we wel begrijpen wat zich in Japan heeft voorgedaan, blijft het echter stil.

dinsdag 29 maart 2011 21:06
Spread the love

Nochtans stelt de ramp in Fukushima heel onze maatschappijordening in vraag. En juist dit verborgen gegeven verklaart de immense ontkenning van de tragedie die onder onze ogen plaatsvindt.

Dodelijke illusies

Hoe anders verklaren dat dé Vlaamse wetenschapsjournalist, Dirk Draulans, het in Knack (29/3) nodig vindt om te benadrukken dat de tsunami en aardbeving in Japan veel meer slachtoffers hebben gemaakt dan de nucleaire ramp, “ook op lange termijn”. Blijkbaar heeft hij een glazen bol die kan voorspellen hoe het in Japan zal evolueren. En Draulans staat niet alleen: wereldwijd reppen experts en media zich om te melden ‘dat het allemaal nog goed meevalt’. Zo ook bijvoorbeeld op BBC World, waar een nucleair expert ons oproept ‘niet langer weg te lopen van straling’. Sterker nog: de mate van bezorgdheid is misplaatst! (www.bbc.co.uk/news/world-12860842).

De idee dat een technologische creatie kan uitgroeien tot een catastrofe, die erger is dan wat de natuur ons kan aandoen, is blijkbaar ondenkbaar. Maar het feit dat Tepco (Tokyo Electric Power Company) en de Japanse autoriteiten blijven benadrukken dat ‘alles onder controle is’ en ‘er geen gevaar voor de volksgezondheid is’, grenst aan het waanzinnige, mocht het niet perfect verklaarbaar zijn. We zagen net dezelfde fenomenen in de jaren negentig met de dolle koeienziekte in Groot-Brittannië of met de verbrandingsovens in Vlaanderen: onze moderne industriële samenleving drijft op de mythe dat we ons volledig kunnen bevrijden van de natuur en onze eigen creaties volledig onder controle hebben. Steeds gaat het om ‘neveneffecten’ die zogezegd te verwaarlozen zijn.

‘Er is geen gevaar voor de volksgezondheid’ is zowat het leitmotiv van het technologisch-kapitalistisch complex verbonden met onze mateloze consumptiemaatschappij en energiehonger. En ondertussen zijn we de olieramp in de Golf van Mexico in 2010 al bijna vergeten: ook daar was het zogezegd technisch perfect mogelijk om zonder grote risico’s op grote diepte naar olie te boren. Met alle gevolgen van dien. Het is dan ook de hoogste tijd om ons te bevrijden van deze ondertussen dodelijke illusie. Dat vergt een doordenken van de fundamenten waarop deze illusie steunt: de ideeën waarop de Moderniteit steunt.

De wereld als openlucht laboratorium

De bouw van 54 kerncentrales op eilanden boven een geologische breuklijn is de perfecte veruitwendiging van deze moderne samenleving. De betekenis hiervan wordt duidelijk door te verwijzen naar twee grondleggers van het moderne denken: René Descartes en Francis Bacon. De eerste introduceerde het cartesiaanse wereldbeeld waarbij hij de mens radicaal scheidt van de natuur. Deze tweedeling leidt tot de opvatting dat de mens ongestoord kan ingrijpen in die natuur. Hebben we steeds meer energie nodig om onze consumptiehonger te stillen? Dan boren we naar olie waar hij nog te vinden is, vandaag in de Golf van Mexico en morgen in Alaska. En dan bouwen we kerncentrales op breuklijnen, in de illusie dat we ze veilig kunnen maken tegen elke vorm van natuurgeweld.

Bij dit ingrijpen in de natuur, speelt de ontwikkeling van wetenschap en techniek een belangrijke rol. Deze verweven zich vanaf de zeventiende eeuw tot technowetenschap waarbij elke kennis meteen toegepast wordt. Hiernaar verwijst het citaat ‘kennis is macht’ van Francis Bacon ’: het is niet louter een vaststelling maar veeleer een opdrachtverklaring.

In zijn utopie ‘New Atlantis’ luidt deze opdracht als volgt: ‘het verleggen van de grenzen der menselijke heerschappij voor het tot stand brengen van alle mogelijke dingen.’ En deze opdracht drijft de mens tot hybris: de hoogmoed van een mens die zijn beperkingen niet meer wil zien. We bouwen al meer dan een halve eeuw kerncentrales die afval produceren waarvan we niet weten wat we er mee moeten aanvangen. Maar ooit vindt de mens er wel een oplossing voor.

De technowetenschappelijke wedloop krijgt in de twintigste eeuw een geheel nieuwe dimensie door de ontwikkeling van moderne technologieën als chemie, gentechnologie en nucleaire technologie. Traditionele techniek is beperkt in tijd en ruimte en het is duidelijk wie ze gebruikt en wie er de gevolgen van draagt. Dit alles geldt niet voor moderne technologie.

Zo hebben ze ons zintuiglijk onteigend: nucleaire straling zie je niet, ruik je noch proef je. Ook de tijdsdimensie is gewijzigd: de vernielde centrales in Japan zullen voor altijd ontoegankelijk gebied blijven. Ook zijn de ruimtelijke grenzen weggevallen: een radioactieve wolk kan een heel continent besmetten. Een vierde kenmerk is de onomkeerbaarheid: wat gebeurde in Tsjernobyl, kan je nooit meer herstellen of goedmaken.

De wereld is dan ook één groot openlucht laboratorium geworden. Dat sommige van de Japanse centrales Mox gebruiken als brandstof, zet dit kenmerk op scherp: de mengeling van uranium en plutonium behoort tot de gevaarlijkste producten die de mens ooit maakte! Voor wie het niet zou weten: ook in Doel draaien er kerncentrales op Mox. En niemand weet wat er met de gebruikte brandstof moet gebeuren… Last but not least is het handelen onvoorspelbaar  geworden: wat niet zou gebeuren, geschiedt toch. De beelden van de Japanse premier op televisie, die moest toegeven dat ze helemaal niet wisten hoe de reactors onder controle te krijgen, zijn iconisch.

Fantasie gevraagd

De Duitse socioloog Ulrich Beck vatte deze kenmerken samen onder de noemer ‘risicomaatschappij’: de belangrijkste risico’s waar de mensheid zich aan blootstelt, zijn deze die we nu zelf fabriceren en verspreiden. Maar voor een werkelijk ethische reflectie moeten we teruggaan naar de denkers die zich na de Tweede Wereldoorlog bogen over het nucleaire.

Dé filosoof van het atoomtijdperk is de filosoof Günther Anders. Hij stelt dat waarneming en rede niet meer te vertrouwen zijn. Aan een hamer zie je nog wat je ermee kan doen, aan een kerncentrale kan je niet afleiden wat er kan gebeuren bij een ongeluk. We zitten met een gebrek aan fantasie: ons onvermogen om de effecten van ons handelen in kaart te brengen en te overdenken.

Anders beschrijft onze blindheid voor de apocalyps: het verschrikkelijke dat we ons niet kunnen voorstellen, bijvoorbeeld een kernramp vlakbij een miljoenenstad als Tokyo. Voor Anders is het duidelijk: de mens is een antiekstuk geworden te midden van zijn moderne omgeving. Hij kenmerkt zich door de kloof tussen de groeiende capaciteit van zijn technisch kunnen en het onvermogen om zich de catastrofale gevolgen van de technologie voor te stellen. Ondertussen zijn we decennia later en is de kloof alleen maar toegenomen.

Ethiek in plaats van hoogmoed

De vraag is hoe we hiermee omgaan. Een eerste antwoord vinden we bij de filosoof Hans Jonas. Hij wijst erop dat niet het misbruik, maar juist het gebruik van technologieën nieuwe ethische vragen oproept. En we kunnen deze vragen niet ontlopen omdat de techniek ons nu in staat stelt het leven op aarde te vernietigen. De techniek is niet langer datgene wat de mens hanteert om zich te beschermen tegen de natuur. De technologische samenleving bedreigt de natuur.

Jonas pleit ervoor ons handelen te laten inspireren door de heuristiek van de vrees: zolang wij de langetermijn gevolgen van bepaalde technologieën niet kunnen overzien, moeten we het worstcasescenario betrekken in onze overwegingen. Dit heeft niets met doemdenken te maken, maar behelst gewoon onze ogen te openen voor datgene wat realiteit kan worden.

We hebben nood aan een aangepaste ethiek. De ethiek, die vandaag wordt gehanteerd, gaat uit van acties tussen individuen hier en nu, waarbij handeling en gevolg helder zijn. Een belangrijk principe daarbij is dat onze handelingen geen schade berokkenen aan anderen. Bij kernenergie worden deze ethiek tandeloos en het schadeprincipe lastig om toe te passen. We hebben immers te maken met het handelen van grote organisaties, waarbij we niet meer weten wie precies verantwoordelijk is voor wat. En wat betreft het schadebeginsel: we weten dat er schade wordt toegebracht, maar we kunnen niet precies zeggen wie we schaden.

Onze taak is om oude kennisopvattingen en morele categorieën te vervangen door nieuwe, die ons terug in staat stellen tot ethisch handelen. Een belangrijk gegeven hierbij is het spanningsveld tussen creativiteit en hybris. Uiteraard moet er ruimte blijven om nieuwe zaken te creëren, maar niet alles wat kan, is zomaar veroorloofd. En denken dat we de natuur kunnen beheersen, is een illusie die we best achter ons laten.

Leren uit het verleden

Het gaat niet louter om een opdracht voor ethici. Het gaat er om hoe we als samenleving vorm geven aan de toekomst. Dat betekent duidelijkheid over welke vormen van onzekerheid we aanvaarden, maar ook welke niet. En duidelijkheid over hoe we dit alles vertalen naar het beleid. De voorbije decennia is hier al belangrijk werk verricht, zoals het voorzorgsprincipe.

Het doel is technologische ontwikkelingen terug onder democratische controle brengen. Want technologie is wetgeving: het is één van de meest bepalende elementen van ons leven waarover we het minste te zeggen hebben. Uiteraard spreken we hier niet over sturing in detail, wel sturing op afstand aan de hand van heldere principes. Had de Westerse samenleving in haar naoorlogse periodes het principe van foutvriendelijkheid toegepast, de wereld had er heel anders uitgezien.

Technologische keuzen liggen ingebed in een specifieke maatschappelijke context. Om de toekomst vorm te geven, moet je het verleden kennen. De milieusocioloog Pieter Leroy schetst de historiek van kernenergie gevat als volgt (DS 19/3): “De jaren zeventig hebben de wereld geconfronteerd met de eindigheid van de fossiele brandstoffen en de nood aan een alternatief. De keuze voor kernenergie is ons daarbij door de strot geduwd … Op dat brede democratische debat over de wenselijkheid van kernenergie wachten we trouwens nog altijd. … Het andere antwoord op de oliecrisis was de keuze om anders te gaan leven.”

Hiermee is, veertig jaar na het rapport ‘Limits to Growth’ van de Club van Rome (nvdr: Rapport uit 1972 waarin de uitputtingsproblematiek centraal staat), de cirkel rond. We dachten door de inzet van kernenergie en andere technologieën te ontsnappen aan beperkingen op onze tomeloze zucht naar steeds meer materiële welvaart en comfort. Nu bosten we opnieuw op de muur.

Voorstanders van kernenergie blijven benadrukken dat het alternatief van fossiele brandstoffen geen optie is gelet op de klimaatwijziging. Ze ontwijken de kernvraag: hoe kunnen we goed leven met minder energie. Deze vraag kan niet meer worden afgedaan als een luxeprobleem. We hebben niet het recht om Russische roulette te spelen met toekomstige generaties. Of waar een schilder ons al eens attent op maakte: de slaap van de rede kan monsters voortbrengen.

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!