Zondag 16 januari sloot KVS dit totaalprogramma ‘Armwoede-Pauvérité-Powerty’ af. Om 15 uur was er de voorstelling ‘Barakstad’ met acteurs Guy Dermul, Nico Sturm en David Dermez met teksten van JMH Berckmans en een striemend pamflet van de Franse Patrick Declercq.
In KVS Box liep nog de tentoonstelling van vormgeefster Ann Weckx. Aan het onthaal was er een bonte compositie van beeldend werk door mensen die in armoede leven. In Café Congo waren foto’s te bekijken van de ‘Vrienden van Het Huizeke’, met begeleiding van de Brusselse fotograaf Vincen Beekman van Studio Marcel.
En ‘s avonds was er natuurlijk het slotfeest ‘closing night in de box‘. Als opener waren er drie bijdragen: Stijn Meuris (artiest), Caro Bridts (ervaringsdeskundige) en Francine Mestrum (zie haar bijdrage hieronder). Onder de aanwezigen ook de andersglobalist Riccardo Petrella.
Daarna werd voor 300 aanwezigen een feestmaaltijd geserveerd onder de culinaire leiding van de Brusselse topkok Pierre Wijnants van ‘Comme Chez Soi’.
Tientallen vrijwilligers van Samenlevingsopbouw Brussel en de 12 samenwerkende verenigingen versterkten de kookploeg. Muzikale omlijsting was er van Brussels Street All Stars Orchestra. Voor de gelegenheid samen met de zangers van de ‘Marollenopera’ en Charlie O. op hammondorgel.
Armwoede over een ideologie – La pauvérité mise en lumière – Powerty to the poor!
Toen ik twintig jaar geleden begon met onderzoek naar mondiale armoede, dacht ik dat ik voldoende gewapend was. Met kennis over ontwikkeling en samenwerking, met inzicht in de schandelijke structurele aanpassingsprogramma’s van het IMF, met het besef van het cynisme van regeringen … Ik dwaalde.
Het eerste wat ik ontdekte was dat de Wereldbank die de armoedebestrijding voorstelde, helemaal geen statistieken had. Ze werkte met ramingen, veralgemeningen, extrapolaties. Kortom, nattevingerwerk.
Het tweede was dat iedereen leek te weten wat armoede was, behalve de sociaalwetenschappers. Sociologen, politicologen, filosofen, economen, historici, antropologen, psychologen, allemaal werkten ze met eigen definities en metodologieën, zonder samenspraak, zonder overleg.
En ten derde, dat vloeit er uit voort, ik leerde dat er helemaal geen theoretisch kader bestond waarin die armoede wetenschappelijk kon worden geanalyseerd, dat er heel veel onderzoek was, maar zelden of nooit naar de oorzaken van de armoede. Dat men alles deed om de arme mensen te kennen, te ontleden, te ondervragen, te fileren om van hen te horen wat armoede nu eigenlijk wel was.
“Ik leerde dat er helemaal geen theoretisch kader bestond waarin die armoede wetenschappelijk kon worden geanalyseerd”
Dat leerde ik. Toch bleef ik dwalen. Ik dacht: het komt wel goed. Dit is slechts een begin. Vanaf nu wordt er gewerkt aan een systematische aanpak van armoede. Vanaf nu worden het onderzoek en dan het beleid gestroomlijnd. Niet dus.
Ik begon zelf met het lezen van de Wereldbankverslagen, VN-rapporten, ILO-statistieken, UNCTAD-commentaar, UNDP-innovaties. Maar het hielp niet. Hoe meer ik las, hoe meer boeken ik verslond, des te warriger en mistiger de armoede werd. Ik zag rond mij hongerbuikjes, ogen met vliegen er rond, tandenloze oudjes, luie negers, achterlijke boeren, cocakauwende indio’s, uitgeputte mijnwerkers, mamitas in wijde rokken met een sliert mamititas achter zich aan. Maar wat was armoede nu eigenlijk?
Plots ging het licht aan
Ik ontmoette drie auteurs: een Pool, een Fransman en een Duitser. Een historicus, een filosoof en een socioloog. Zij zetten voor mij de feiten helder op een rijtje. Met dat rijtje, beste mensen, ben ik tot vandaag blijven werken. En het klopt nog steeds. Dat heb ik ook hier, tijdens de vier tête-à-têtes kunnen vaststellen. Ik wil het u graag uitleggen.
Bronislav Geremek, de Poolse historicus, bestudeerde de armoede in Europa over een periode van zo’n vijfhonderd jaar. Hij stelde vast dat armoede telkens opnieuw anders wordt benaderd, telkens opnieuw anders wordt gedefinieerd, telkens opnieuw anders wordt gezien. Maar tegelijk stelde hij vast dat er ook constanten waren, dingen die nooit veranderden, maar door de eeuwen heen gelijk bleven aan zichzelf.
Bijvoorbeeld: altijd en overal worden de armen in twee categorieën ingedeeld: de goede armen en de slechte armen. De goede armen die onze steun verdienen, de slechte armen die moeten worden gestraft. Dat zien we ook vandaag in Brussel.
“Altijd en overal worden de armen in twee categorieën ingedeeld: de goede armen en de slechte armen”
De goede armen, dat zijn de ervaringsdeskundigen, die hun lesje hebben geleerd; dat zijn de meeste vrouwen, die het eten uit hun mond sparen om hun kinderen te voeden; dat zijn de geactiveerde werklozen, die zich uitsloven voor een hongerloon.
De slechte armen, dat zijn de asielzoekers die hier eigenlijk niets te zoeken hebben, het zijn de daklozen die in geen oplossing meer geloven, het zijn de allochtone hangjongeren die niet eens Vlaamsch kennen, het zijn de niet-activeerbare armen waarmee gewoon niets valt aan te vangen.
Arm? ’t Is maar hoe je ’t ziet …
Philippe Sassier, de Franse filosoof keek duizend jaar terug. Hij stelde iets heel vreemds vast. En dat is dat armoede nooit op de politieke agenda komt omdat er armoede is. Ik bedoel, regeerders zetten armoede enkel op de agenda omdat ze iets politieks met die armoede willen doen, maar niet met arme mensen.
“Ik bedoel, regeerders zetten armoede enkel op de agenda omdat ze iets politieks met die armoede willen doen, maar niet met arme mensen”
Ook dat is vandaag overduidelijk. Kijk naar de Europese Unie. Een Europees Jaar voor Armoedebestrijding. Maar wat staat er over armoede in de verdragen? Niets. De Europese Unie heeft geen enkele bevoegdheid om iets aan armoedebestrijding of aan sociale bescherming te doen.
Waarom dan zo’n jaar zal u zeggen? Wel, om aan die neoliberale Europese Unie een menselijk gezicht te geven. Om er een politieke legitimiteit aan te geven. Om de aandacht af te wenden van de broodnodige sociale zekerheid die armen tussen de mazen van het net laat vallen. Het jaar is voorbij. Wat is er veranderd? Is er één arme minder? Wel nee. Maar er waren sjieke conferenties met mooie woorden van hoge heren en dames. Zij doen alsof. Pseudo pseudo.
En toen deed Georg Simmel, de Duitse vader van de armoedesociologie de deur met een grote grijnslach helemaal open. Kom nou, zo stelde hij al honderd jaar geleden. Denkt u dat armoedebestrijding voor arme mensen is bedoeld? Nooit of te nimmer. Arme mensen kunnen hooguit de collaterale begunstigden zijn. Armoedebestrijding is altijd bedoeld voor de regeerders en de machthebbers en voor de samenleving als geheel. Zij beslissen wat armoede is en hoe ze arme mensen voor hun kar kunnen spannen.
En dat verklaart waarom armoedebestrijding nooit in eerste instantie in het belang van arme mensen is, nooit gebaseerd is op hun rechten of op hun behoeften. Want mocht dat wel zo zijn, dan zou er toch geen limiet staan op de overdracht van middelen naar die armen? Maar die limiet is er juist wel, omdat de rijken maar net voldoende willen geven om een onrechtvaardige maatschappelijke structuur in stand te kunnen houden, om de arme mensen op hun plaats te houden, onderaan de sociale ladder.
“Omdat de rijken maar net voldoende willen geven om een onrechtvaardige maatschappelijke structuur in stand te kunnen houden, om de arme mensen op hun plaats te houden, onderaan de sociale ladder”
Armoedebestrijding, zo zegt Simmel, is net zoals dierenbescherming. Niet het mishandelde dier kan protesteren, maar wel diegenen die de gevolgen van de mishandeling ondergaan. De hulp is daarom niet bedoeld voor de dieren, of voor de armen, maar voor de samenleving die geen mishandeling wil. Arm is diegene die hulp krijgt, niet omgekeerd.
Het contrueren van de ‘ander’
Laat dat nu juist zijn wat Patrick Declercq ons in het debat heeft geleerd. Permanent is onze samenleving bezig met het construeren van de ‘ander’, de dakloze, de pedofiel, de prostituee, de migrant, de moslim, het zijn allemaal ‘anderen’, het zijn niet ‘wij’, het zijn ‘zij’ die ‘wij’ zullen beoordelen, helpen of niet zullen helpen, afhankelijk van hun nut voor onze samenleving.
Beste mensen, als u zich afvraagt waarom de armoedebestrijding zo weinig oplevert, waarom de armoede niet vermindert, kijk dan eens naar de logica die erachter schuil gaat.
Wie permanent bezig is met het construeren van een ‘anders-zijn’, van een alteriteit, met het aflijnen van wat ‘mag’ en ‘niet mag’, met insluiten en uitsluiten, met het zich afvragen hoe mensen weer in de ‘normaliteit’ kunnen worden gebracht, die zal niet denken aan hoe mensen met een volwaardig inkomen wel degelijk geholpen kunnen worden.
Neen, hier moet de psychologie worden aangewend, hier moet de desocialisering als het kenmerk van de ‘ander’ worden aangemerkt. Dat, beste mensen, is de reden waarom ons beeld van armoede zo warrig is, waarom we daklozen, pedofielen en prostituees zo graag psychologisch bijstaan en waarom we zo graag de werkloze en de werkende arme vergeten die een stuk maand over heeft als zijn uitkering op is.
Dat is het probleem waar we vandaag voor staan, in Vlaanderen, Brussel en Wallonië, in Europa en in de wereld. West-Europa is het laatste eilandje waar we nog goede verzorgingsstaten hebben die mensen beschermen tegen de armoede. Als die dam wordt afgebouwd, kan niets de massale verarming van onze samenleving nog tegengaan. Duizenden, tienduizenden mensen kunnen in een verarmingspiraal terecht komen. Als we dat niet tegenhouden, worden al die mensen ‘anderen’, een onderklasse.
“Als die dam wordt afgebouwd, kan niets de massale verarming van onze samenleving nog tegengaan”
Arme mensen, vandaag en morgen, zijn geen onderklasse en mogen geen onderklasse worden. We moeten optreden vóór de desocialisering zich aanmeldt. We hebben een echte armoedebestrijding nodig, met openbare diensten, een sociale bescherming en een inkomen. Want de armen van vandaag die alle hulp verdienen, geldelijke hulp, dat zijn de tienduizenden mensen die rond die armoedegrens leven, die bij de minste tegenslag in echte armoede vervallen.
Dat is de keuze die onze samenleving moet maken. Willen we leven met een onderklasse, een amalgaam van alles wat wordt uitgesloten van onze beschaafde wereld en niet langer ‘activeerbaar’ is en alleen psychologisch ondersteund kan worden, de mensen van het narrenschip, zij die ‘anders zijn’ en die ons helpen om onszelf een goed geweten te schoppen …
Of willen we arme mensen echt helpen …
Willen we arme mensen echt helpen om die ontaarding tegen te gaan, om onze beschaving te redden, met middelen die de hele samenleving gebruikt, met geld, geld dat u en ik gebruiken en ook arme mensen kan helpen, om te overleven in die samenleving en met die samenleving, niet als ‘andere’, maar als gewoon, heel gewone normale mensen.
“Om te overleven in die samenleving en met die samenleving, niet als ‘andere’, maar als gewoon, heel gewone normale mensen”
Wat we daarvoor moeten doen? Wel, wat Riccardo Petrella ons vertelt: de armoede illegaal verklaren en de verarmingsprocessen tegengaan. Alle uitkeringen optrekken tot de armoedegrens. Ons verzetten als de werkloosheidsuitkeringen worden beperkt. Ons verzetten als de pensioenen worden verminderd. Ons verzetten als de ziekenzorg wordt geprivatiseerd. Ons verzetten als de post en het water en de stroom aan de markt worden gegeven.
Verzet, om te vermijden dat er een onderklasse ontstaat voor wie alle hulp te laat komt. Niet armoede hebben we nodig, maar armwoede, pauvérité, powerty!
Omdat een andere wereld mogelijk is!
Ik dank u.
Francine Mestrum
Francine Mestrum is doctor in de sociale wetenschappen, gespecialiseerd in ontwikkelingsproblematiek, en dan vooral in het onderzoek naar armoede, ontwikkeling en internationale organisaties. Ze publiceerde drie standaardwerken: ‘Globalisering en armoede. Over het nut van armoede in de nieuwe wereldorde’ (2002), ‘De rattenvanger van Hameln. De Wereldbank, armoede en ontwikkeling’ (2005), en onlangs nog ‘Ontwikkeling en Solidariteit’ (2010).