Steden voeden is nooit een gemakkelijke opdracht geweest, integendeel. Misschien is het zelfs het oudste dilemma waarmee de mensheid zichzelf opzadelde. Het probleem is dat stadsbewoners -los van het feit dat ze hun eigen voeding niet produceren- nog altijd afhankelijk zijn van het land, of ze dat nu beseffen of niet. De ontstane afstand (in alle betekenissen) tussen stadsbewoners en hun voedsel is een paradox die vervat zit in de kern van onze beschaving: deze tegenstelling oplossen is de grootste uitdaging van onze tijd.
Sinds 5500 jaar kennen we steden, maar voor het grootste deel van die periode was het aantal mensen dat er woonde slechts een kleine fractie van de totale bevolking. In 1800 leefde maar 3 procent ervan in steden met meer dan 5000 inwoners. Vandaag is dat al meer dan de helft.
Ons destructieve leven
Drie miljard mensen leven in steden en van een even groot aantal mensen wordt verwacht dat ze zich daar tegen 2050 bij voegen. Als zoveel mensen gevoed moeten worden via de huidige principes, dan is de dreiging voor de globale reserves aan olie, water, vis, grond en regenwoud intens, om nog te zwijgen over de klimaatverandering door het plunderen van deze reserves.
Enkele statistieken staven de kwestie: 95 procent van het eten is vandaag afhankelijk van olie, op een moment dat peak-oil ons staat te wachten; 70 procent van het globale verswater wordt gebruikt in de landbouw, terwijl veel bronnen, zoals de Chinese Gele Rivier en Hai bassin, droog vallen; 75 procent van het globale visbestand is overbevist of uitgeput.
Elk jaar wordt 4,6 miljoen hectare regenwoud vernietigd om plaats te maken voor landbouw, een andere 10 miljoen hectare aan bestaande landbouwgrond gaat verloren aan verzouting en erosie. Voedsel en landbouw zijn verantwoordelijk voor ongeveer een derde van de uitstoot die leidt tot de opwarming van het klimaat.
Het wordt duidelijk dat de huidige voedselsystemen zo destructief zijn dat het onwaarschijnlijk is dat ze nog 40 jaar zullen meegaan. De enige vraag is hoe en wanneer ze zullen vervangen worden. In 2008 gaf een perfecte samenloop van ‘toevalligheden’ – waaronder een mislukte oogst in Australië, verhoogd gebruik van bio-brandstoffen en stijging van de olieprijs – ons een voorsmaakje van wat voor ons ligt als we zo doorgaan. Er braken voedselrellen uit in verscheidene landen, producerende landen riepen een embargo af over de export van voedsel en de statistiek van hongerende mensen groeide aan met 150 miljoen.
Een bijeenkomst van de FAO (Food and Agriculture Organisation, VN-organisatie) in Rome concludeerde dat het tijdperk van goedkoop voedsel voorbij was, en dat we ons mogen verwachten aan verhoogde instabilliteit op de globale voedselmarkten.
De top riep op tot grotere investeringen in nieuwe landbouwtechnieken om zo de productiviteit te verhogen (hogere graanvoorraden als buffer tegen toekomstige crisissen) en tot de liberalisering van handelsgrenzen. De top riep niet op tot fundamentele herziening van de vooronderstellingen waarop het globale voedselsysteem gestoeld is.
Steden voeden is namelijk niet alleen een kwestie van produceren, het is ook een kwestie van cultuur, al wordt dat regelmatig miskend. Nochtans is het een vitale kwestie te begrijpen hoe we uit de huidige patstelling geraken. Als we vanuit een cultureel perspectief kijken, dan toont het globale voedselsysteem ons een totaal ander soort statistieken.
We hebben vier planeten aarde nodig om de wereld te voeden met een dieet op VS-maat, terwijl de helft van het in de VS geproduceerde voedsel verspild wordt. De helft van de Britten jonger dan 24 jaar kookt nooit met verse producten, één op de drie maaltijden is daar een klaargemaakte maaltijd. De Chinese vleesconsumptie bedroeg 2 kilo per jaar in 1960, vandaag is dat 60 kilo en dat is een snel stijgend cijfer. Een miljard mensen op de wereld lijdt aan obesitas, terwijl een ander miljard ondervoed is. Zulke statistieken leggen de ware aard bloot van de complexiteit van de problemen waar we voor staan.
Als we haar nader bekijken dan blijkt maar weinig van de moderne voedselindustrie zinnig. Ze is het product van een ontwikkelde logica die alles te maken heeft met profijt en weinig met het soort prioriteiten (sociale verantwoordelijkheid, duurzaamheid, gelijkheid, gezondheid, geluk) die de meesten onder ons als redenen zouden zien om te leven in een geciviliseerde maatschappij.
De ware vraag is niet hoe we onszelf in de toekomst gaan voeden, maar welke waarden we kiezen om naar te leven.
Het ontmantelen van het goede leven
In een tijd van schreeuwerige artikels en Twitter is het moeilijk om voeling te houden met de onderliggende waarden die ons leven structureren. Veel van onze keuzes zijn gebaseerd op ideeën die we ons eigen maakten, maar die we beter zouden heroverwegen.
Neem bijvoorbeeld de gewoonte om in steden te leven. De notie dat massale migratie van rurale naar urbane gebieden tegelijk onvermijdelijk en voordelig is, wordt niet in vraag gesteld. De verlokkingen van het urbane leven – een TV, een auto, een wasmachine – worden bekeken als evidenties die de nadelen van landelijke armoede wegvegen.
Wat minder gemeenzaam wordt erkend is dat de rurale armoede vaak de consequentie is van de migratie naar de urbaniteit. Op veel plaatsen is het leven op het platteland niet langer een optie net omdat dat platteland veranderde om steden te voeden.
Op de G20 top in Londen van 2009 werd een triljoen dollar opgehoest om de motor die deze transformatie moet trekken, in gang te trappen. Opnieuw werd de pertinente vraag (of we niet beter af zijn zonder dergelijke motor) niet op de agenda gezet. Het moet al een moedige politicus zijn die aan het electoraat verkondigt dat zijn materiële aspiraties noch wenselijk, noch bereikbaar zijn.
Nochtans is dat globaal bekeken het geval. In onze haast om de levensstijl aan te nemen die door de VS-sitcoms van de jaren ’60 werd getoond, zagen we niet hoezeer deze stijl -en de zogenaamde groei die er voor nodig was- een fantasie is.
De wereldwijde trend naar urbanisme – en de bijhorende ontvluchting van het land – is een groeiende tragedie die zijn basis heeft in fundamentele verwarring over wat een goed leven is. Zoals voordien de Industriële Revolutie is de globale economie een machine die gedreven wordt door een eigen interne logica. Sociale verandering is een bijproduct, niet een doel op zich.
Wanneer financiële regulering en geldinjecties de enige taal zijn waarin we fundamentele vragen kunnen stellen over het leven op aarde, dan hebben we een probleem. Die verstarring in het hart van ons denken is een even grote bedreiging voor onze toekomst als de gebroken economische logica zelf.
Wat we nodig hebben is een nieuwe visie: een herschikking van de manier waarop we ruimte en grondstoffen gebruiken, een nieuwe benadering die niet alleen ethisch is en duurzaam, maar in essentie gewoon wenselijk.
Hoe beginnen we aan de creatie van zo een visie? De vraag is niet nieuw. Sinds de tijd dat mensen steden bouwen is utopia, het concept van de in theorie ideale gemeenschap, dé manier om ons zo een wereld in te beelden. Van Plato’s republiek tot More’s fantasie-eiland of de tuinstad van Howard, er waren utopia’s in vele vormen.
Maar het genre valt eerder op door zijn gelijkenissen dan door zijn verschillen. Blijvende thema’s zijn de mens dichter bij de natuur brengen, de fusie van stad en platteland, het delen van arbeid, persoonlijke ontwikkeling, een sterk gemeenschapsgevoel. De tijden mogen dan veranderen, de verzuchtingen van de mensheid gaan opmerkelijk lang mee.
Utopia leert ons veel over onze hoop en dromen, maar als een praktisch middel voor verandering is het waardeloos. Als we echt een andere wereld willen, dan hebben we een model nodig dat niet naar perfectie streeft maar dat integendeel tijdelijk en bereikbaar is.
Daarom stel ik een alternatief voor: sitopia, van het Oud-Grieks sitos (voedsel) en topos (plaats). Als we de brede thema’s van utopia ontleden, dan merken we dat voedsel in alle variaties is ingebed. Zoals in de echte wereld is voedsel wat alles verbindt, en dat maakt het een perfect inzetbaar middel om onze levens te verbeteren.
Urbaniteit ontstond na de laatste ijstijd, wanneer mensen in het nabije Oosten voor het eerst begonnen met het oogsten van graan, hét voedsel van alle steden. De gelijktijdige opkomst van landbouw en nederzettingen leidde rond 3500 voor Christus tot de stedelijke Big Bang, met de bouw van de oude Sumeriaanse stadsstaten Uruk, Eridu en Kish, in het huidige Irak.
Deze prototypes van steden bestonden uit dicht bebouwde kernen, omgeven door hoogontwikkelde landbouwgronden. Die werden vruchtbaar door de irrigatie van het water van de Eufraat. Elke stad werd gedomineerd door een groot tempelcompex en festivals die de landbouwseizoenen volgden, doorgingen in de herfst en het graan verdeelden onder het volk. De tempels vormden de fysieke en spirituele kern van de steden en gaven uitdrukking aan de band tussen stad en het platteland die fundamenteel bleef voor alle stadsleven.
Jammer genoeg voor de Sumerianen was hun kunde om te draineren niet in evenwicht met die van het irrigeren, waardoor hun gronden langzaam verzoutten en onvruchtbaar werden. Daarna ging de beschaving die ons de schrijfkunst en epische poëzie schonk ten onder aan burgeroorlog en zelfdestructie.
Of het daarna Rome was dat oorlog voerde met de Carthagen en Egypte om zijn graanreserves te verzekeren, of Parijs dat revolteerde omdat het daar niet in slaagde: het lot van steden en maatschappijen was verbonden met hun kans om zich te voeden.
Tekenend voor onze tijd is dat Londen nooit dergelijk problemen kende. Dank zij een gelukkige combinatie van geografie, politiek en timing bleek de stad altijd in staat gemakkelijk voedsel te importeren, en tegelijk Adam Smith te voorzien van een model voor zijn theorie van vrije handel en zijn bijproduct, het consumptiekapitalisme.
Een urbane-rurale hervorming
De voorbije 200 jaar was dat model dominant. De industrialisatie leek het voeden van steden gemakkelijk te maken, terwijl ze in realiteit eerder een probleem schiep dan een oplossing bood. We waren in staat steden te bouwen van elke grootte, vorm en plaats, zonder te overwegen of ze enige ecologische logica hadden.
Zodoende hebben we steden die floreren in woestijnen en boven de poolcirkel, totaal afhankelijk van externe bronnen die hen voeden. Met als resultaat dat we nu twee uitdagingen kennen: we moeten bijkomende manieren vinden om de groeiende bevolking te huisvesten en ondertussen de bestaande steden verduurzamen.
Hoe we deze problemen ook aanpakken, voor allebei zal hetzelfde gelden: we moeten de relatie stad en platteland radicaal herdenken.
Vijf en een half duizend jaren na de stedelijke Big Bang moeten we nog veel leren. De eerste steden zagen het heel juist. Zij herkenden het overduidelijke belang van voedsel. Ze waren direct naast hun voedsel ontstaan en bleven beperkt in omvang. Ze zagen voedsel als een heilige gift en namen het nooit als vanzelfsprekend. Ze werkten samen om het te produceren en te delen.
Hun enige fatale vergissing was het onvermogen om in de toekomst te kijken, om te zien dat hun gebruik van het land faalde. Het was een falend sitopia: een wereld die door voedsel gevormd werd, er door gedomineerd werd en er uiteindelijk aan ten onder ging.
Vandaag zijn weinig van de voorwaarden veranderd. Voedsel blijft onze voornaamste prioriteit, maar ondertussen leven we naar hoger geschatte waarden: poëzie schrijven, monumenten bouwen, zoeken naar de zin en het plezier in het leven. Hoe we dit allemaal kunnen combineren op een gelijk verdeelde en duurzame manier, blijft ons grootste dilemma.
Om een antwoord te vinden moeten we anders gaan denken. In plaats van te zoeken naar de efficiëntste manier om steden te voeden (een vraag die vanwege zijn natuur maar tot één resultaat kan leiden), moeten we ons afvragen in welke soort maatschappij we willen leven en dan voedselsystemen ontwikkelen die daarbij passen.
Daarvoor is het culturele aspect van voeding, zo sterk in de oudheid maar vandaag ontmanteld, zo cruciaal.
Sitopia is een manier van denken, een manier om de waarden waarnaar we leven te herzien. Het priviligeert voedsel omdat niets belangrijker is, en het gebruikt voedsel ook om ruimtes te structuren én als lens om naar de verbanden tussen de dingen te kijken.
Sitopia oprichten
Als we de gemeenschap zouden inrichten met het oog op sitopia, hoe zou die er dan uitzien? Er zouden sterke banden zijn tussen stad en platteland. Er zouden drukke markten, onafhankelijke winkels en een sterke vraag naar lokale en seizoensproducten zijn. Huizen zouden grote en comfortabele keukens hebben en kinderen zouden leren om voedsel te maken en te koken vanaf jonge leeftijd en op regelmatige tijden samen met hun ouders te eten.
Er zouden wijktuintjes zijn, gemeenteboerderijen, misschien een plaatselijk slachthuis. Regeringsbesluiten zouden vorming van voedselmonopolies verhinderen, om de kansen voor regionale en kleinschalige netwerken te vrijwaren, en boeren zouden een eerlijke prijs voor hun producten krijgen.
Keukenafval zou gecomposteerd worden, zodat steden van welke vorm ook, een deel zouden worden van de lokale organische cyclus. Daarenboven zou voedsel gewaardeerd worden, gevierd en genoten als de centrale spil in een goed leven.
In zijn ideale vorm is sitopia duidelijk een utopia met een andere naam. Het punt is dat sitopia tijdelijk is en dus overal kan bestaan, eender waar en wanneer. Inderdaad, overal waar voedsel naar waarde geschat wordt, bestaat sitopia al.
Stadstuintjes, voedselcoöperaties, boerenmarkten, bio-boerderijen zijn allen sitopia, net als bewegingen als Transition Towns en Citta Slow. Dongtan eco-stad nabij Shangai, voorzien om gebouwd te worden tegen 2020, zou een sitopia van de toekomst kunnen zijn, met geplande onderdelen als stedelijke voedselfabrieken, groene daken en stedelijke zaadproductie.
Sporen van sitopia en sitopische gedachten zijn overal, de truc is ze bij elkaar te brengen, zodat ze meer worden dan de som van de delen. Welke vorm het ook krijgt, sitopia is altijd het product van onze creativiteit, gemeenschapszin en afkomst – de fysieke reflectie van de manier waarop we wensen te leven en wat we waardevol vinden.
Carolyn Steel
Carolyn Steel is architecte en auteur van ‘Hungry city. How food shapes our lives’ (2009), een boek dat binnenkort in Nederlandstalige versie verschijnt. De tekst hieronder verscheen oorspronkelijk in The Ecologist en werd vertaald met de vriendelijke toestemming van de auteur door Wim Merckx.
(Vertaling Wim Merckx – Voedselteams / dit artikel verscheen ook op www.voedselteams.be)