De Vlaamse Scholierenkoepel (VSK) baseerde zich op een enquête die ze voerden bij 4.000 scholieren. Daaruit bleek dat die meer zaken willen leren die ze later echt nodig hebben. Naast Michelashvili geven ook leerkrachten en leerlingen hun visie op de situatie. Linda Van Achter is algemeen directeur van Scholengroep 5 en fungeert als stem voor de leerkrachten.
Gamen in de klas
Vlaams minister van Onderwijs Pascal Smet (SP.A) reageerde kort na de oproep van het VSK met het voorstel om games in de klas te introduceren en het belang van de Engelse taal boven die van het Frans te plaatsen. Met dat tweede wil hij de praktische integratie van België in Europa faciliteren. Smet en Michelashvili hebben gemeen dat ze de samenwerking tussen leerling en leerkracht graag nog intenser zien worden, maar op een paar andere vlakken kijken de twee vertegenwoordigers toch een heel andere richting uit.
“Het idee van games in de klas lijkt me momenteel een brug te ver”, zo begint Michelashvili. “Games zijn leuk, maar ze zijn niet per se erg leerrijk. Een variant op bijvoorbeeld ‘Braintrain’ zou misschien nog kunnen, maar zulke dingen moeten eerst goed uitgetest worden. In zijn huidige stadium is het allemaal nog wat te abstract. Het VSK staat wel open voor alles wat nieuwe leermogelijkheden creëert en veranderingen brengt in het huidig systeem, maar zonder onderzoek games in de klas introduceren, lijkt me geen goed idee.”
Linda Van Achter, algemeen directeur van Scholengroep 5, maakt zich vooral zorgen over de oudere leerkrachten: “Ik kleef er geen leeftijd op, maar ik denk dat een aantal oudere mensen niet met zulke games overweg zal kunnen, omdat ze zelf niet zo ICT-vaardig zijn. Voor de jongere leerkrachten zou dat geen probleem mogen stellen. De spelletjes kunnen trouwens nuttig zijn, maar ze moeten goed uitgedacht en vooral educatief zijn.”
Zwemmen in theorie
Michelashvili, zelf scholier in Antwerpen, gelooft dat er in de toekomst een goed evenwicht mogelijk is tussen competenties en theorie in de klas, zodat leerstof pas echt zinvol kan worden. “Het is echt belangrijk dat jongeren praktijk krijgen. Zelfs in ASO-scholen, waar nu enkel theorie wordt gegeven, moeten in de toekomst stages komen. Praktijk introduceren zonder dat theorie wegvalt, is mogelijk.”
Het ene sluit het andere niet uit, zo gaat hij verder: “Het is vooral een kwestie van de twee mooi op elkaar te laten aansluiten, zodat je de scholier kan tonen hoe het er in de echte wereld aan toegaat. Als je in theorie weet hoe je moet zwemmen en dan in het water wordt gegooid, betekent dat nog niet dat je boven water zult blijven. Theorie is achtergrondinformatie, een soort fundament waarop je kan bouwen. Praktijk leer je in de loop van je leven, maar je zou het ook beetje bij beetje moeten krijgen op school.”
Overkoepelend hokjesdenken
Kritische stemmen vrezen dat meer praktijkgericht onderwijs minder plaats betekent voor vakken als geschiedenis of aardrijkskunde. “Het is mogelijk dat het vak geschiedenis of aardrijkskunde verdwijnt onder die benaming, maar de inhoud zal blijven”, zegt Van Achter. “Dat is trouwens nu al zo in het BSO, waar de vakken Frans en Nederlands onder Project Algemene Vorming (PAV) vallen. In PAV worden de ‘hokjes’ van vroeger overkoepelend behandeld, wat veel zinvoller kan zijn.”
Van Achter maakt zich namens de leerkrachten trouwens geen zorgen over de aangepaste lessenpakketten, die de verschuiving richting praktijk met zich gaan meebrengen: “Dat is nu niet anders dan vroeger: verandering hoort bij de job. Volgens mij is dat geen probleem en houden veranderingen het onderwijs gewoon boeiend.”
Overdonderde blik
Michelashvili ziet de oproep van het VSK zich graag uiten in zaken als het aanleren van eerste hulp bij ongevallen of het invullen van een belastingsbrief. Over dat laatste kreeg hij opmerkingen dat het helemaal geen boeiend onderwerp is en dat scholieren nu al klagen over saaie leerstof.
“Een belastingbrief invullen is per definitie saai. Maar het is beter om nu zoiets te leren dan er noodgedwongen elk jaar een boekhouder voor te moeten betalen. Anders staar je de eerste jaren toch met een overdonderde blik naar zo’n papier. De belastingbrief zal trouwens doorheen de jaren van opmaak veranderen, net zoals bijvoorbeeld het papier dat je invult nadat je een ongeval met je auto hebt. Maar dankzij het eerste contact dat je ermee krijgt in je schooltijd, zal je later een goed idee hebben van hoe je zo’n formulier kan invullen. De eerste hulptechnieken zullen trouwens mettertijd misschien ook verfijnen, maar qua technieken blijft het ongeveer hetzelfde.”
Engels als tweede taal
“Idealiter zie ik binnen tien jaar op elke school tegenover alle theorievakken een praktijkervaring staan. Zo heb je bijvoorbeeld het theorievak Frans en moet je daarna een weekend naar Wallonië gaan om te testen of je het kan redden – of dat je net door de mand valt. Praktijkervaring is een goede manier om te zien of je de theorie onder de knie hebt”, licht Michelashvili toe.
Het Frans wordt door Smet echter achteruit geplaatst ten gunste van het Engels, dat hij de tweede taal in het klaslokaal wilt maken. Dat kadert ook in het plan om de leerstof meer zinvol te maken, want het einddoel is jongeren te vormen die de toekomstige hoofdtaal van Europa machtig zijn.
Michelashvili kan zich niet helemaal achter Smets idee scharen: “Het Frans is een landstaal en dus erg belangrijk, net als het Duits. Iedere scholier zou ook die derde landstaal moeten krijgen in de klas. In mijn school is dat toevallig het geval, maar op de meeste plaatsen niet. Het is trouwens zo dat je als jongere vandaag sneller geneigd bent Engels dan Frans te durven spreken. Als we eerlijk zijn en kijken naar de afgestudeerden, dan zien we dat de meesten onder hen veel beter Engels spreken dan Frans.”
Dat maakt de keuze van Smet voor Engels als tweede taal dan ook lichtelijk nutteloos, vindt Michelashvili. “Mensen ondervinden amper schroom om die taal te spreken, onder meer dankzij de inburgering van Engelstalige films en andere media. De vele Engelse bronnen op de televisie worden namelijk allemaal ondertiteld en zo pikken jongeren Engels automatisch veel sneller op dan Frans.”
Groeiende vangnetten
Dan zijn er tenslotte ook nog de vakoverschrijdende eindtermen. Die werden als vangnet in het leven geroepen om buiten de theoretische opleiding een praktijkgerichte mentaliteit te creëren bij jongeren, door ze buiten de hokjes te laten redeneren. “De vakoverschrijdende eindtermen zijn het waard om verder te worden uitgewerkt, verbreed en groter gemaakt dan vandaag”, vindt Michelashvili. “Vaak is een vakoverschrijdende eindterm iets tussen twee of drie vakken. Het is niet uitgesloten er binnenkort nog meer zaken bij te betrekken en ons niet te beperken tot schoolvakken.”
De leerling als spons
Michelashvili ziet de interactie tussen leerkracht en leerling liever op een andere manier verlopen dan nu: “De wisselwerking tussen leerkrachten en leerlingen is vandaag nogal koel en afstandelijk. Een leraar vertelt wat hij of zij weet en wat er die dag gaat gebeuren. Hij geeft zijn mening, die de leerling als een spons moet opzuigen en er bij het examen uit dient te persen.”
Dat is niet de meest optimale onderwijsvorm, zo stelt Michelashvili, want leerlingen kunnen zelf een heel grote inbreng hebben. “Zo is er het bekende verhaal van een student uit Denemarken, die niet het antwoord had gegeven dat de leerkracht wilde. De leerkracht herhaalde zijn vraag en de student gaf nog een alternatief antwoord, en nog een… Uiteindelijk gaf de student het antwoord dat de leraar wenste. Het duurde zo lang, omdat de leerling het standaardantwoord dermate saai vond. Die scholier was Niels Bohr, en hij zou uitgroeien tot een van de grootste fysici van de 20ste eeuw.”
Het onderwijs heruitvinden
De ideeën die de Vlaamse Scholierenkoepel lanceert, hebben als doel verandering te brengen: “We zien dat het debat op gang komt, al is het geen gemakkelijke strijd”, zegt Michelashvili. Hij vindt dat ons onderwijs is vastgeroest in patronen waarvan het moeilijk afwijken is.
“Een klassiek voorbeeld van zo’n patroon is de leerling die zijn vingers vroeger op de bank moest leggen en de lat kreeg, als hij iets fout deed. Dat is honderden jaren de norm geweest en het was niet gemakkelijk om daarvan af te stappen. Nu staat een leerkracht meestal nog vooraan de klas zijn ding te doen. Dat patroon doorbreken is heel moeilijk, maar een aantal methodescholen, zoals Steiner, doen dat nu al. Er moet natuurlijk les gegeven worden, maar dat kan op een interactieve manier. We moeten het onderwijs heruitvinden”, pleit Michelashvili.
Puntje bij paaltje
Van Achter vindt dat ook de bedrijfswereld een grote rol kan spelen in wat zij ‘zinvol onderwijs’ noemt: “Onderwijs bereidt jongeren voor op het leven, op een job of op verdere studies. Hogescholen en universiteiten stomen studenten uiteraard ook klaar voor een baan. Het huidig systeem van universiteiten en hogescholen is echter te veel kennisgericht. We bereiden jongeren in het secundaire onderwijs kennisgericht voor, omdat het vervolgtraject dat vraagt.”
De bedrijfswereld wil dan weer krachten die praktijkgericht voorbereid zijn, aldus Van Achter. “In een ideaal, meer zinvol onderwijs, werkt de bedrijfswereld beter met ons mee. Dat kan zich uiten door meer stagiairs aan te nemen of door apparatuur ter beschikking te stellen die een school om financiële redenen nooit kan aankopen.”
“In het Regionaal Sociaaleconomisch Overlegcomité (hier overleggen werknemersorganisaties, werkgeversorganisaties en lokale overheden) zegt de bedrijfswereld vaak dat ze wil meedoen, maar als puntje bij paaltje komt, is het een andere zaak. Vooral nu het economisch slecht gaat, worden stagiairs als eerste geweerd. Ik geloof dat de hele situatie gaat veranderen in de toekomst, maar er zullen nog heel wat jaren overheen gaan”, besluit Van Achter.
© 2010 – StampMedia/Plantijn – Louis Planchenault