Om te zien hoe mensen streven naar betere arbeidsomstandigheden, hoe ze opkomen voor waardig werk, hoe ze er het leven organiseren. Vermoeiend, zo’n ervaringsreis, maar ook boeiend en aangrijpend.
Een verhaal van armoede, penibele arbeidsomstandigheden, intimidaties van vakbondsmilitanten. Maar ook een verhaal van mensen die warmte uitstralen en vol hoop in de toekomst kijken.
Met een archipel van meer dan 17.000 eilanden, waarvan 6.000 bewoond, een oppervlakte van 62 keer België en een bevolking van ongeveer 240 miljoen, is de Indonesische republiek één van de grootste landen in de wereld. Indonesië is ook het land met de grootste moslimbevolking (86 procent van de bevolking), hoewel de islam geen staatsreligie is. Daarnaast vind je er ook het christendom (10 procent), het hindoeïsme (3 procent) en het boeddhisme (1 procent).
De hoofdstad Jakarta, 13 miljoen inwoners, is het politieke en economische machtscentrum. De officiële taal is het Bahasa Indonesia, letterlijk ‘taal van Indonesië’. De officiële munt is de rupiah (1).
Indonesië heeft een turbulente politieke geschiedenis. Toen het onafhankelijk (2) werd van Nederland werd het omgevormd tot een republiek. De eerste president was Soekarno; hij regeerde tot 1967. Toen werd hij verdreven van de macht door generaal Soeharto, die president was tot 1998.
Soeharto werd na volksprotest van de macht verdreven. Daarop volgde een periode van politieke instabiliteit en gewelddadige conflicten. Onder de zesde – en voor het eerst rechtstreeks verkozen – president Susilo Bambang Yudhoyono tracht het land de democratie voort uit te bouwen.
Arm maar gelukkig?
Langs de autoweg van de Soekarno-Hatta-luchthaven naar Jakarta staan hoge struiken. Af en toe laat een opening vanuit een door het drukke verkeer traag rijdende autocar meer dan een glimp zien van wat daarachter ligt. De eerste sloppenwijken, voorbode van meer in de grootsteden. In Jakarta scherp afstekend tegen majestueuze wolkenkrabbers vol luxeappartementen en winkelpaleizen voor de rijken. Opeengeperste huisjes in Bandung met roestige golfplaten als dakbedekking en gammele wanden van golfplaat of hout, elkaar ondersteunend.
In de vochtige warmte en de drukke stank van verstopte open riolen scharrelen de bewoners hun bestaan bij elkaar, als schoenpoetser, als taxidriver met een licht tweewielig karretje, als vuilnisraper of eetkraamhouder.
Door de smalle steegjes heen dartelt een kleintje op blote voeten, een gelaten glimlach om de mond. Er klinkt schel en krakend geluid uit kleine luidsprekers.
Een driewielige kar, voortbewogen door een fietser, komt aangereden. Op de kar twee eendjes naast elkaar en daarachter twee brommertjes, weggeplukt van een versleten kermismolen.
Het kleintje wordt door de moeder op één van de eendjes geplaatst. De eendjes komen schommelend in beweging door het voetenwerk van de fietser op de trappers. De glimlach wordt breder. Kermis in Bandung. Kindergeluk behoeft blijkbaar geen grootse dingen.
Maar kan geluk wel echt gedijen in sociaal erbarmelijke omstandigheden? Kunnen mensen gelukkig zijn wanneer overleven dag in dag uit hun belangrijkste bezigheid is? Eigenlijk doet het antwoord er niet toe omdat de vraag niet relevant is. In essentie gaat het om een rechtvaardige verdeling, zodat iedereen een waardig leven kan opbouwen.
Partners van Wereldsolidariteit
Voor dat beter leven, opgebouwd vanuit menswaardig werk en sociale bescherming, staat Wereldsolidariteit (3), de derdewereldorganisatie van de christelijke arbeidersbeweging ACW.
Daarvoor gelooft Wereldsolidariteit in ‘de kracht van mensen samen’, wereldwijd. In het Zuiden werkt Wereldsolidariteit samen met meer dan 100 sociale bewegingen, in 37 landen in Latijns-Amerika, Azië en Afrika. De partners van WS in het Zuiden zijn vakbonden, ziekenfondsen, jongerenbewegingen en, socio-culturele bewegingen.
In Indonesië heeft WS drie partners: K-SBSI, Garteks en YCW.
De Konfederasi Serikat Buruh Sejahtera Indonesia (4) is een koepel van vakbewegingen, opgericht in 1992. Deze koepel organiseert werknemers in elf sectoren. K-SBSI dwingt eerlijke arbeidsvoorwaarden en betere arbeidsomstandigheden af voor haar leden en zet socio-economische projecten op in achtergestelde gebieden.
Ze biedt haar leden ook vorming rond allerhande arbeidsgerelateerde thema’s en doet aan dienstverlening voor de leden, zoals gezondheidszorg of juridisch advies. Met een half miljoen betalende leden is K-SBSI de grootste onafhankelijke vakbond in Indonesië.
Garteks, de kleding- en textielfederatie, die deel uitmaakt van K-SBSI, ijvert voor betere arbeidsomstandigheden voor textiel- en kledingarbeiders. Vroeger was de kledingindustrie sterk uitgebouwd in Indonesië, maar tegenwoordig trekken veel bedrijven naar het buitenland. Naar Korea en China bijvoorbeeld, waar de lonen en arbeidsvoorwaarden nog een stuk lager liggen.
Flexibele arbeid en tijdelijke arbeidscontracten worden ingevoerd. In deze context is het vaak moeilijk onderhandelen. Wie opkomt voor betere arbeidsvoorwaarden, riskeert zijn job te verliezen. Garteks is reeds jaren een actieve partner in de internationale Schone Kleren Campagne.
Young Christian Workers (YCW) is een organisatie van en voor jonge arbeiders die in 1983 opgericht werd en deel uitmaakt van de Internationale KAJ. Actief in 7 verschillende regio’s voeren deze militante jonge werknemers vooral actie tegen flexibele en precaire arbeid.
Daarnaast richt YCW Indonesië zich ook naar jonge werklozen en straatverkopers in de informele sector. Veel aandacht gaat naar de vorming van jonge en ongeschoolde arbeiders tot militante leiders die zich inzetten voor betere werkomstandigheden voor jongeren. Daarbij wordt de internationaal beproefde methode van Cardijn ‘zien-oordelen-handelen’ sterk getraind.
Vakbonden vissen
Belawan is de haven van Medan aan de noordoostkust van Sumatra. De haven is oorspronkelijk gebouwd in 1890 voor het verschepen van tabak. Met de groei van rubber- en palmplantages werd de haven in de vroege jaren 1920 voort uitgebouwd. In 1985 kreeg de haven een containerterminal.
Buiten Java is het de drukste Indonesische haven. Aan een kleine kaai van gammele planken liggen kleine vissersboten. Zo ook de Kobulat I en II, eigendom van K-SBSI. Met dit kleinschalige socio-economische project trachten de mensen van K-SBSI werk en zo een inkomen te voorzien voor een aantal werkloze vissers uit de omgeving.
Als de golven niet te hoog zijn, varen twee ploegen van respectievelijk zeven en acht vissers uit om vis te vangen. Bij een goede vangst brengen zij per boot en per dag vijfhonderd kg vis aan land.
De opbrengst, zo’n 300.000 rupiah of ongeveer 25 euro, wordt verdeeld in 11 delen: één deel voor elke visser, één voor de vakbond, en twee delen worden opzij gezet voor wanneer er herstellingen aan de boot nodig zijn. Bij een slechte dag daarentegen, bedraagt de vangst amper 5 à 10 kg, met amper enig inkomen tot gevolg. Als je dan weet dat 1 kg rijst op de markt in Medan zo’n 7.000 rupiah kost …
Bij hoge golven of een wilde zee, wanneer de vissers niet kunnen uitvaren, is er helemaal geen inkomen voor de vissers. Enkelen onder hen proberen dit te compenseren door te gaan werken op grotere vissersboten, hier niet ver vandaan, en de rest zoekt een andere manier om te overleven.
Zo vervoert Zeini, de visser die we ontmoeten, van 6 uur ‘s ochtends tot 6 uur ‘s avonds, mensen met zijn Petsja (een soort van riksja) om zichzelf en zijn gezin van een inkomen te voorzien. Bij een goede dag vangt hij daarbij 40.000 rupiah.
Het is moeilijk overleven voor de coöperatie, die moet opboksen tegen de harde concurrentie van de grote vissersboten. Zij kunnen immers dieper (tot 40 mijl) in zee gaan, meer en betere vis vangen, en zijn uitgerust met katrollen om hun netten op te halen. Iets waarvan het KOBULAT-project ook droomt…
KSBSI probeert ook de vissers op de grote boten te organiseren in de vakbond. Nog maar zes maanden zijn ze hier actief, en nu al wisten ze 300 leden te werven! Op die manier willen ze de vissers toegang geven tot sociale zekerheid, hen vormen over hun rechten en vorming geven om te onderhandelen over hun loon.
Vakbondsvrijheid
Pematangsiantar, in de volksmond ook Siantar genoemd, is een stad met 200.000 inwoners in de provincie Noord-Sumatra, zowat 90 km ten zuiden van de provinciehoofdplaats Medan.
De plaatselijke vertegenwoordigers van K-SBSI ontvangen ons in hun kantoor, een grauw en verveloos gebouwtje. Aan de muur hangt een bord met de namen van de bedrijven in de omgeving waar de vakbond vertegenwoordigt is. Met de meest eerlijke gastvrijheid bieden zij ons in dat sober interieur de beste zitplaatsen aan.
Een eerbiedige stilte daalt neer als één van hen, mijnheer Tabassa, vertelt over de beginjaren van hun vakbond. Hoe in 1993 een ontmoeting met Muhktar Pakpahan, die in 1992 tot woede van de regering Soeharto de SBSI als onafhankelijke vakbeweging had opgericht, hem ervan overtuigde dat betere arbeidsomstandigheden moesten afgedwongen worden in de tabakfabriek STTC waar hij werkte.
Daarvoor zouden ze manifesteren. Het werden langdurige manifestaties, zes maanden lang, voor de poorten van de fabriek en voor het gebouw van het districtsparlement. In mei 1994, drie maanden na het einde van de manifestaties, werd aan een deel van hun eisen tegemoetgekomen.
Harde strijd voor vakbondsrechten
Ondertussen waren twee vakbondsmilitanten door de militairen gekidnapt en naar een militaire gevangenis afgevoerd. Het leger bezette ook het bedrijf.
Het werden harde confrontaties van 4.000 werkers tegen 5.000 militairen.
Vijftien personen van de vakbondsdelegatie werden gearresteerd. Zij werden hardhandig aangepakt door de militairen. Terwijl zij plat op de grond moesten liggen sprongen de militairen met hun zware laarzen op hun lichaam.
Omdat er geen wettelijke basis was voor hun veroordeling – er was al een wet die de vrijheid van organisatie garandeerde – werden hen ‘subversieve activiteiten’ ten laste gelegd. Deze aanklacht betekent eigenlijk alleen maar dat zij gedrag hadden vertoond dat de politie en de militairen niet aanstaat. Ze werden veroordeeld tot één jaar gevangenisstraf. Na zeven maanden in isoleercellen, zonder enig bezoek van familie of vrienden, werden ze vrijgelaten. Kort daarna is één van hen gestorven.
Op de voorlaatste avond van ons bezoek brengt Muhktar Pakpahan zelf die harde begindagen van de vakbeweging in herinnering. Op last van Soeharto werd hij gearresteerd en belandde hij voor zijn rol in de stakingen voor twee jaar en tien maanden in de gevangenis.
Zeer geëmotioneerd, met tranen in de ogen, vertelt die kleine maar taaie en dappere man over vrienden die hun vakbondsstrijdbaarheid met de dood in de gevangenis hebben bekocht. Maar de emoties verbijtend vertelt hij daarop strijdvaardig dat hun strijd uit het verleden de motivatie is om hun vakbondswerk moedig voort te zetten. Want al is er nu officieel meer vrijheid voor de vakbeweging, hun traditionele bestrijders vinden nog vele wegen om hen dwars te zitten.
Indonesië mag dan alle fundamentele conventies van de Internationale Arbeidsorganisatie hebben geratificeerd, dat betekent niet dat alle problemen zijn opgelost. Rechten van arbeiders zijn nog dikwijls niet meer dan mooie woorden. Dat hadden sommigen van ons al geleerd bij ons bezoek aan Tangerang (5).
Delegatie opgepakt wegens ‘misbruik toeristenvisum’
Anderen hebben het zelf aan den lijve ondervonden bij hun bezoek aan een vakbondsvergadering in Semarang, waar de problematiek van de straatvegers werd besproken. Sommigen van hen verdienen niet meer dan de helft van het wettelijk bepaalde minimumloon.
Na de vergadering werd de delegatie van Wereldsolidariteit opgepakt, zogezegd omdat ze misbruik had gemaakt van het toeristenvisum. Meer dan acht uren werd de delegatie door de immigratiedienst, de inlichtingendienst en de politie vastgehouden.
Hierbij probeerde de politiediensten hen te doen bekennen dat ze onwettige activiteiten hadden uitgevoerd. Intrekking van pastpoort en dreiging met vijf jaar gevangenisstraf of een direct te betalen boete van vijfentwintig miljoen rupiah moesten de intimidatie kracht bijzetten.
Vakbondsvrijheid in Indonesië bestaat, in theorie. Moedige vakbondsmensen gaan hoopvol verder met hun strijd om dat ook in de praktijk te realiseren. Onze solidariteit is voor hen een betekenisvolle steun.
Emiel De Cock
Emiel De Cock is lid van de stuurploeg ACW-Wereldsolidariteit in Brussel-Halle-Vilvoorde.
Dit artikel verscheen in oorspronkelijke vorm in het blad BASIS (ledenblad van COV, het Christelijke Onderwijzersverbond, jaargang 117, nr. 20).
NOTEN
(1) 1 euro = ongeveer 12.500 rupiah (IDR)
(2) De onafhankelijkheid van Indonesië werd uitgeroepen, onder meer door Soekarno, op 17 augustus 1945. Het koloniaal gezag werd door Nederland officieel overgedragen op 27 december 1949.
(3) www.wereldsolidariteit.be
(4) Confederation of Indonesia Prosperous Trade Union / Confederatie van
Indonesische Beweging voor Arbeiderswelzijn.
(5) Zie artikel ‘Een glimlach die verbergt, een glimlach die hoopt’.