Volgende thema’s komen aan bod:
1.Situering van de regio die we bezochten
2.Is China een derdewereldland?
3.De razendsnelle ontwikkeling
4.De gigantische proporties
5.Niets dan problemen
6.Het politiek stelsel
7.Het boeren- en migrantenvraagstuk
8.Is China socialistisch of kapitalistisch?
(voor kaarten, grafieken en voetnoten: zie de bijgevoegde tekst)
1. Drie regio’s
China kan je grosso modo opdelen in drie regio’s. Vooreerst heb je de kustprovincies in het Oosten en het Zuid-Oosten. Dit deel van China is bijna volledig verstedelijkt, de bevolkingsdichtheid is ongeveer dezelfde als die van Vlaanderen. Er wonen een kleine zeshonderd miljoen mensen, 44 procent van de totale bevolking.
Zo’n vijfentwintig jaar geleden, toen de hervormingen op kruissnelheid kwamen, werd deze regio voorbestemd voor een snelle industrialisering. Hier ontstonden de eerste speciale industriële zones en werd het leeuwenaandeel van het buitenlands kapitaal aangetrokken. De gemiddelde levensstandaard kan je vergelijken met die van Portugal, in steden als Shanghai en Beijing zelfs met die van België.
Een tweede regio is centraal en noordelijk gelegen en is meer landelijk. De bevolkingsdichtheid benadert die van Wallonië. Hier wonen rond de vijfhonderd miljoen mensen, of 39 procent van de bevolking. Een kwarteeuw geleden werd in deze regio de klemtoon vooral gelegd op de winning van grondstoffen en op landbouw. De levensstandaard ligt hier tussen Roemenië en Polen, naargelang de provincie. Het was voornamelijk in deze regio dat onze reis verliep.
En dan heb je nog de uitgestrekte en weinig bevolkte westelijke provincies, gekenmerkt door hoogvlakte, eindeloze steppes en woestijngebied. Deze gebieden zijn dun tot zeer dun bevolkt. Er leven 220 miljoen mensen, of 17 procent van de bevolking. De levensstandaard kan je vergelijken met die van Egypte. Het is voornamelijk in deze provincies dat de 200 miljoen armen te vinden zijn. (1)
De cijfers over de levensstandaard zijn o.a. afkomstig van de Wereldbank en de VN, maar wellicht zijn ze een onderschatting en ligt het welvaartsniveau in de realiteit hoger dan wat die cijfers aangeven. Dat wordt niet alleen bevestigd door onze indrukken ter plaatse maar ook door andere berekeningen. (2)
2. Een derdewereldland?
Volgens de gangbare definities is China nog steeds een derdewereldland: het bnp per inwoner, uitgerekend volgens de wisselkoers, is twaalf maal lager dan dat van de rijke landen; het loon van de gemiddelde Chinees is dertig maal lager dan zijn Europese collega en gerangschikt volgens de ontwikkelingsindex van de VN (HDI) staat het land op de 89ste plaats van de 169 gecatalogeerde landen. (3)
Toch zijn we op onze reis geen typische derdewereldtoestanden tegengekomen. Geen gigantische bidonvilles met open riolen, waar er nauwelijks elektriciteit of water is. Geen leger van straatventers of marktkramers die kauwgommen, sigaretten of enkele appelsienen per dag proberen te slijten. Geen massa’s bedelende kinderen of kreupelen die een vast onderdeel zijn van het straatbeeld. Geen bewoonde vuilnishopen.
Ook geen daklozen die, zoals in San Francisco, elke avond met duizenden uit de ondergrond van de stad opduiken om de nacht op straat door te brengen. Reisgidsen van heel wat derdewereldlanden raden toeristen uitdrukkelijk af om zich zonder begeleiding te begeven in bepaalde wijken. Een dergelijke waarschuwing ontbrak volledig in onze reisgidsen.
Om het met de woorden van de Financial Times te zeggen: ‘Veel ontwikkelingslanden zouden een moord begaan om China’s problemen te mogen hebben’. (4)
3. Razendsnelle ontwikkeling
Een tweede opvallende vaststelling is de razendsnelle ontwikkeling. Vijf jaar geleden was ik voor het eerst in China. Het lijkt alsof het dertig geleden was. De koopkracht gaat met sprongen vooruit, ongeveer 9 procent per jaar. (6) Dat is een verdubbeling om de acht jaar. Aan het huidig groeitempo zullen de Chinezen binnen een goede vijfentwintig jaar een gelijke levensstandaard hebben als de onze. (7)
Die koopkrachtstijging merk je aan heel wat zaken. Aftandse tv-toestellen hebben plaats gemaakt voor flatscreens, ook in de bescheiden boerenwoningen. Overal zie je op de daken boilers met zonnepanelen. Het aantal voertuigen in de steden lijkt zowat verdubbeld. Vijf jaar geleden zag ik geen enkele elektrische fiets of elektrische motor, vandaag bepalen ze het straatbeeld in de steden.
Op toeristische plekken zie je nu praktisch hoofdzakelijk Chinezen waar die voorheen in de minderheid waren,viii er is nu blijkbaar voldoende koopkracht om te reizen. En ook opvallend, je wordt als blanke constant zelf gefotografeerd en dat gebeurt zonder uitzondering met digitale camera’s. ‘Langeneuzen’, zoals ze blanke mensen omschrijven, zijn blijkbaar een curiosum. China is bij mijn weten het enige land ter wereld waar je als toerist zelf gefotografeerd wordt door de autochtonen.
De nieuwe woningen worden nu ook beduidend groter gebouwd dan vijf jaar geleden en het gemiddelde interieur ziet er veel chiquer uit. Van nieuwbouw gesproken, ik heb in mijn leven nog nooit zoveel kranen en steigers op zo’n korte tijd gezien. Onderweg kwamen we niet honderden, maar duizenden wolkenkrabbers in aanbouw tegen.
Wij verbouwen een oud huis of bouwen een nieuw exemplaar. In China doen ze dat voor een hele wijk of een dorp in een keer. Het oude dorp wordt gewoon afgebroken en daarnaast zie je dan een splinternieuw dorp verschijnen. Tussen 1980 en 2000 hebben meer dan een half miljard Chinezen een nieuwe woning betrokken, tegen 2015 zullen dat er nog eens zoveel zijn. (9)
Ook de constructie van wegen en sporen spreekt tot de verbeelding. Momenteel heeft China 6.500 km spoorlijnen voor hogesnelheidstreinen. Tegen 2020 zal dat verviervoudigd zijn. (10)
De gids vertelde ons dat zo’n hogesnelheidslijn aangelegd wordt met een snelheid van 8km per dag. Het gaat daar blijkbaar iets rapper dan met onze Lange Wapper. Op het moment dat hij die woorden uitsprak reden we op een autostrade met vier rijstroken, die ze aan het verdubbelen waren.
Gespreid over tientallen kilometers, het kunnen er meer dan honderd geweest zijn, zagen we honderden, duizenden arbeiders die uitbreiding aanleggen. Het hield gewoon niet op. In 2008 bedroeg de lengte van de autostrades 35.000 km. Het plan is om dat in de nabije toekomst op te trekken tot 85.000 km. Ter vergelijking, in de VS ligt er 75.000 km. (11)
Het is minder zichtbaar voor een toerist, maar ook de sociale ontwikkeling gaat met sprongen vooruit. Om te beginnen heeft men voor een vijfde van de wereldbevolking het hardnekkig probleem van de honger uitgeroeid. In tegenstelling tot buurland India, waar tweehonderd miljoen mensen hongeren of ondervoed zijn, is de voedselveiligheid in China grotendeels verzekerd.xiii Dat is niet evident als je weet dat in China 18 procent van de wereldbevolking leeft terwijl het slechts over 10 procent van de bebouwbare landbouwgrond beschikt.
Op andere vlakken is de balans niet zo gunstig, maar is er toch een sterke vooruitgang merkbaar. Zo werd met de afschaffing van de communes in het begin van de jaren tachtig meteen ook de gratis gezondheidszorg, onderwijs en het hele stelsel van sociale zekerheid ontmanteld. In de jaren negentig kon amper tien procent van de bevolking genieten van een ziekteverzekering. (14) Aan die situatie wordt sinds enkele jaren hard gewerkt. Sedert het begin van deze eeuw is men in versneld tempo sociale voorzieningen aan het uitbouwen: pensioen, werkloosheidsuitkering, ziekteverzekering, …
Tegen 2011 wil men een ziekteverzekering voor 90 procent van de bevolking en tegen 2020 plant men om voor iedereen een ziekteverzekering en een pensioen te voorzien. (15)
Zeker, het beantwoordt absoluut nog niet aan onze normen en er is nog een lange weg te gaan, maar het gaat in de goede richting en wel in een snel tempo. China zal vervroegd de meeste van de millenniumdoelstellingen halenxvi en het laat de grootste vooruitgang optekenen van Oost-Azië op het vlak van sociale ontwikkeling (gemeten volgens de human development index van de VN) en van de armoedebestrijding. (17)
4. Gigantische proporties
Een ander punt waar je niet naast kan kijken zijn de proporties. China is een land met de afmetingen van een continent: driehonderdvijftien maal groter dan België, evenveel inwoners als West-Europa, Oost-Europa, de Arabische landen, Rusland en Centraal-Azië samen. Er zijn meer dan honderd steden met meer dan een miljoen inwoners, in de VS zijn dat er negen. (19)
Toen we in Xian aankwamen, gaf de gids wat uitleg over deze historische stad. Terloops zei hij dat het geen echt grote stad was. Iemand van de groep vroeg naar het aantal inwoners: 7,5 miljoen was het antwoord.
Toen de groep in lachen uitbarstte somde hij enkele ‘grote’ steden op: Chongqin 29 miljoen, Beijing 19 miljoen, Shanghai 17 miljoen, Guangzhou 15 miljoen, Shenzhen 13 miljoen, Tianjin 12 miljoen … Aan een Chinees de politieke situatie van België proberen uitleggen met al zijn verschillende niveaus en deelregeringen, is niet eenvoudig. Als je in dat verband vertelt dat er krachten zijn die het land willen splitsen, zij dan benieuwd vragen naar het aantal inwoners en het antwoord daarop krijgen, dan zie je ze beleefd glimlachen, terwijl ze hun verbazing of medelijden amper kunnen verbergen.
De gigantische proporties vormen meteen een van de grootste uitdagingen van het land, zo niet de belangrijkste. Als je het vertaalt naar de Europese situatie, dan zou dat betekenen dat Egypte of Kirgizië vanuit Brussel moeten bestuurd worden. Komt daarbij dat China, omwille van historische redenen een zeer sterk gefederaliseerde staat is. Het federale budget waarover Beijing beschikt, is een van de laagste ter wereld. Het is nog geen 20 procent van het bnp, terwijl dat in de OESO landen gemiddeld 45 procent is. (20)
Dat het land, gezien de proporties, de zeer grote verschillen tussen de regio’s en de gigantische uitdagingen, toch nog regeerbaar blijft en bovendien stevig geregeerd wordt, is grotendeels te danken aan de sterke aanwezigheid van de communistische partij in alle geledingen van de maatschappij. Andere cohesiekrachten zijn de millenniumoude cultuur en geschiedenis, de gemeenschappelijk taal en het sterk patriottisch gevoel, dat de laatste tijd sterk gevoed wordt door de China-bashing in Westerse landen.
5. Vely big ploblems
Maar dat belet niet dat er geen problemen zijn in China, wel integendeel. Voor we aan onze trip begonnen naar het binnenland hadden we een briefing in Beijing. We mochten bij die gelegenheid al onze vragen die we over China hadden afvuren. En het waren er heel wat. Een professor in de landbouwwetenschappen beantwoordde onze soms ongekuiste vragen en bedenkingen geduldig. ‘Klopt het dat er zoveel corruptie is in China?’ ‘Yes, that’s a vely big ploblem.’ ‘En hoe zit het met de vervuiling.’ ‘Oh, anothel big ploblem’, grinnikte hij. ‘En waarom is er zo een grote kloof tussen rijk en arm in China?’ ‘Yeh, big ploblem’ klonk het opnieuw.
Andere vragen gingen over de precaire toestand van de interne migranten, de conflicten op het platteland, de recente zelfmoorden in een groot bedrijf in het Zuid-Oosten, de gebrekkige rechtsstaat, de vergrijzing omwille van de eenkindpolitiek … De professor fietste er niet om heen en deed er soms glimlachend nog een schepje bovenop.
Dat het land met reusachtige problemen te kampen heeft hoeft niet te verwonderen. De industrialisatie in West-Europa was een brutaal en zeer ingrijpend proces. Het creëerde ongeziene sociale en ecologische problemen. In China gaat het om vijf keer zoveel mensen en om een proces dat vier keer zo snel gaat. (21) ‘Het heden in China wijzigt constant en bovendien steeds sneller. Een Europeaan zou 400 jaar moeten leven om zo’n ingrijpende verandering te kunnen ervaren’, aldus de romanschrijver Yu Hua. (22)
Groot voordeel is wel dat de problemen benoemd worden door de hoogste gezagsdragers en bediscussieerd worden in de media. Gezien de omvang, de complexiteit van het land en de vaart van het proces, verloopt deze moderniseringsspurt al bij al op een ordentelijke wijze. Er zijn belangrijke etnische spanningen en de lente van 1989 was een spannende periode, maar chaos, burgeroorlogen en sociale ontwrichting die zoveel landen uit het Zuiden kenmerken, werden hier vermeden, in elk geval de laatste 35 jaar. De politieke leiding lijkt de situatie stevig onder controle te hebben, geen evidentie in die omstandigheden.
6. Politieke legitimiteit
Dat brengt ons bij het politiek stelsel. Het is zonneklaar dat het land voor ons geen model is van democratie. Maar hoeft dat wel? Wat er ook van zij, je kan er niet naast kijken dat de Chinese regering een grote legitimiteit geniet, groter dan bij ons. Anno 2010 heeft amper 17 procent van de Belgen nog vertrouwen in zijn politieke leiders. (23)
Een peiling van het gerenommeerde Pew Research Center van 2008 toont aan dat 86 procent van de Chinezen tevreden is met de politieke leiding van het land. Een peiling van hetzelfde instituut in vijftien landen in 2006 toonde dat 81 procent van de Chinezen tevreden is met de gang van zaken in zijn land tegenover 31 procent in India, 29 procent in de VS en Duitsland, en 20 procent in Frankrijk. (24)
Dat het land reeds meer dan zestig jaar geen burgeroorlogen meer heeft gekend, dat het land na een eeuw vernedering opnieuw meetelt op het wereldtoneel, dat de inwoners hun land in versneld tempo zien opklimmen van een achterlijk, onderontwikkeld land naar een moderne natie en dat ze hun koopkracht met sprongen zien vooruitgaan, dat zal daar allemaal wel niet vreemd aan zijn.
Blijkbaar heeft het land een politiek stelsel dat goed past bij zijn ontwikkelingsmodel. Het heeft geen last van het kortetermijndenken en de politieke spelletjes van het veel bejubelde westers parlementair model. Het wordt ook niet gedicteerd of gedomineerd door buitenlandse multinationals. (25) Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat een toenemend aantal landen uit het Zuiden met bewondering naar het Chinese model kijkt. (26)
Zeker, het land kent jaarlijks heel wat sociale conflicten, maar volgens The Economist worden die ‘bijna steeds veroorzaakt door lokale grieven, eerder dan door antipathie ten aanzien van de partij’. Door deze onrusten ‘lijkt China meer op een normaal ontwikkelingsland dan het rigide controlesysteem dat het in het begin van de jaren negentig was’, aldus het weekblad. (27) En ja, je kan in China de regering niet openlijk aanvallen en er is censuur op het internet.
We legden dit voor aan een zestigjarige Chinese professor die we toevallig op het lijf botsten en waar we een lang gesprek mee hadden. De man woont en geeft les in California, hij is getrouwd met een Noord-Amerikaanse. Op onze bedenkingen repliceerde hij met oneliner: ‘In the United States, you can yell at the government, but not at your boss. In China, it’s the opposite.’ (28)
De zaken zijn natuurlijk ingewikkelder dan dat, maar je kan je toch de vraag stellen in welk van beide systemen de doorsnee Chinees het best af is. En misschien mag die vraag zelfs gesteld worden voor de doorsnee VS-burger.
7. Groep zoekt boer
China zit opgezadeld met een serieus boerenvraagstuk. Want je zou het bijna vergeten, maar China is nog steeds een boerenland. Het vraagstuk kan je het best aflezen aan de volgende cijfers: zo’n veertig procent van de totale actieve bevolking werkt als boer, maar de landbouw brengt slechts een tiende van het bnp voort. (29) De landbouw wordt tot op heden gekenmerkt door een lage opbrengst, zelfs naar derdewereldnormen.
Een Chinese boer produceert zo’n 40 procent minder dan zijn doorsnee collega in de rest van de landen van het Zuiden. (30)
Dat heeft vooral te maken met twee onderling verbonden factoren: de lage mechaniseringgraad en de kleine lapjes grond die de boeren ter beschikking hebben. Het land heeft in principe het kapitaal en de technologie om de productiviteit en dus de opbrengst op het niveau van een hoog geïndustrialiseerd land te brengen.
Maar, dan zouden er op slag een kleine 300 miljoen boeren werkloos worden. Voor een goed begrip: 300 miljoen, dat is ongeveer anderhalve keer de totale actieve bevolking van de Europese Unie!
Het is uiteraard onmogelijk om op korte termijn voor die immense groep nieuwe jobs te creëren, zelfs niet met een groei van 10 procent per jaar. Het is wel haalbaar en ook de bedoeling dat te realiseren in een periode van pak weg twintig tot dertig jaar. Omwille daarvan blijft de landbouw echter tijdelijk met een lage productiviteit zitten, met als gevolg dat het een boer beduidend minder verdient dan een stedeling, zo’n drie tot viermaal minder. (31)
Als gevolg van die lage opbrengst gaan heel wat plattelandsbewoners op zoek naar andere inkomsten. Sommigen combineren hun landbouwactiviteiten met een job in de industrie of in de dienstensector. Andere verhuren hun stukje grond aan grote landbouwbedrijven. Het was tijdens onze rondreis dan ook soms eventjes zoeken om een ‘echte’ boer aan het werk te zien.
Er waren op voorhand verschillende ontmoetingen gepland met boeren. Maar de ene keer leken ze ondertussen hun boerderij te hebben omgeturnd tot ‘bread and breakfast’. Een andere keer hadden ze hun boerenstiel ingeruild voor een job in een nabijgelegen fabriek en hadden ze hun lapje grond verhuurd. Nog anderen hadden hun stuk land verder door verhuurd, maar werkten nu zelf op zo’n bedrijf als landarbeider.
Het belangrijkste gevolg van het grote verschil tussen het inkomen in de steden en op het platteland is het groot aanzuigeffect naar de steden: de zogenaamde ‘interne migranten’. Het gaat over een potentieel van 750 miljoen plattelandsbewoners, dat zijn er ongeveer evenveel als de totale bevolking van zwart Afrika.
Indien men dit aanzuigeffect niet drastisch binnen de perken houdt, dan zou men hier wellicht afstevenen op de grootste volksverhuizing en sociale chaos uit de wereldgeschiedenis. Die fatale plattelandsvlucht wordt voorkomen door het zogenaamde hukou-systeem. In China word je door dit systeem ofwel geboren (en dus ingeschreven) als ‘plattelandsbewoner’ of als ‘stedeling’, ongeacht welke job je uitvoert.
Een volwassen plattelandsbewoner krijgt een stuk land toegewezen en heeft recht op sociale zekerheid, gezondheidszorg en onderwijs voor zijn kinderen, maar enkel op de plaats waar hij of zij ingeschreven is. Verhuist hij naar een andere plek, dan verliest hij zijn lapje grond en de andere sociale voordelen. Vandaar dat de migratie in China vooral tijdelijk is, meestal enkele jaren, en voornamelijk gebeurt door singles. In de rest van de landen van het Zuiden is de interne migratie daarentegen vooral een kwestie van hele families, die definitief hun plek van oorsprong achterlaten.
Het hukou-systeem is omstreden, maar heeft wel zijn vruchten afgeworpen. De Financial Times hierover: ‘China heeft de slums, die een litteken vormen in zoveel steden van ontwikkelingslanden, weten te vermijden door een strikt systeem van verblijfsvergunningen, gekend als hukou. Dat maakt het voor mensen uit landelijke gebieden moeilijk om permanent naar de steden te verhuizen.’ (32)
De keerzijde is echter dat de migranten op de plek waar ze werken, veel minder sociale voordelen hebben dan hun collega’s die er permanent verblijven. Hoewel ze nog altijd een pak meer verdienen dan als ze ‘thuis’ waren gebleven, is hun verloning veel slechter dan die van hun stedelijke collega’s. Idem voor de werkomstandigheden. De werkonzekerheid is vaak groot en in veel gevallen is er sprake van regelrechte discriminatie. (33) En we mogen daarbij niet vergeten dat het hier over een reusachtige groep gaat, van om en bij de 200 miljoen mensen. (34)
De laatste jaren zijn in een aantal steden wel al enkele miljoenen migranten geregistreerd als stedeling en zijn de arbeidsvoorwaarden en salarissen voor de overige migranten globaal genomen verbeterd. Maar een gelijkschakeling op korte termijn, hoe wenselijk ook, zou een nooit geziene plattelandsvlucht veroorzaken met catastrofale gevolgen. China staat hier voor een gigantisch sociaal dilemma.
8. Kapitalisme of socialisme?
Voor menig westerse waarnemer is China sinds de dood van Mao Zedong de kapitalistische toer opgegaan. Het land is alleen nog socialistisch in naam. Er wordt daarvoor verwezen naar verschillende zaken. Om de voornaamste te noemen: de uitbuiting van de Chinese arbeiders, en vooral dan van de interne migranten; de groeiende kloof tussen rijk en arm; de eigendomsverhoudingen: een groot en toenemend aantal bedrijven is in privé handen terecht gekomen.
Als we het hebben over de opbouw van een socialistische maatschappij dan zijn er zeker in vergelijking met de eerste dertig jaar van de revolutie, stappen terug gezet. Dat zal niemand betwijfelen. Denk maar aan de gratis gezondheidszorg en onderwijs, de sociale zekerheid voor iedereen en een verregaande vorm van gelijkheid. Maar om daaruit te besluiten dat het land kapitalistisch is geworden, dat is te kort door de bocht. De werkelijkheid is veel complexer dan dat.
Beginnen we met de uitbuiting. De Chinese lonen zijn in vergelijking met de onze bijzonder laag. Maar die vergelijking zegt zo goed als niets. China moet je in deze vergelijken met zijn buurlanden en als je dat doet krijg je een heel ander plaatje.
Het Chinese minimumloon is ongeveer het dubbele van het Indische. (35) Het gemiddelde loon is er viermaal hoger dan in Vietnam, driemaal hoger dan in de Filippijnen, tweemaal zo hoog als in Indonesië en anderhalve keer het gemiddelde loon van Thaïland. De loonstijgingen zijn ook twee tot meerdere keren hoger dan die van landen uit de regio. (36)
Het is ongetwijfeld waar dat de lonen van de interne migranten in China stukken lager ligt dan dat van hun collega’s. Maar zij zagen hun loon de afgelopen vijf jaar wel met 48% toenemen. (37)
Ook is het zo dat de regering de lonen van alle arbeiders aanzienlijk wil verhogen en hen meer rechten wil toekennen in de bedrijven. (38) Dat zijn allemaal fenomenen die je niet direct associeert met een kapitalistisch land.
Het meest problematische is de kloof tussen rijk en arm. Sinds de jaren tachtig is die sterk toegenomen. Zo steeg de Gini-index van 29 naar 41,5, allesbehalve een gunstige evolutie. (39)
Zoals we hierboven zagen verdienen stedelingen vandaag drie tot viermaal meer dan mensen uit het platteland. De stijgende kloof doet zich niet alleen voor in China, maar manifesteert zich in alle landen in de regio. (40)
Die kloof is namelijk vooral het gevolg van het gegeven dat de productiviteit in de industrie en in de dienstensectoren sneller groeit dan in de landbouw en dat die beide sectoren in heel de regio een sterke evolutie kennen.
In China was het een doelbewuste strategie van Deng Xiaoping om de industrialisering gefaseerd te laten verlopen, te beginnen met de verstedelijkte kustprovincies. Die strategie was niet volgens het ‘socialistisch’ boekje, maar heeft wel zijn vruchten afgeworpen. Zo heeft China in de periode 1981-2005 meer dan zeshonderd miljoen mensen uit de armoede gehaald, onuitgegeven in de wereldgeschiedenis. (41) In kapitalistische landen betekent een toenemende kloof tussen rijk en arm meestal dat de rijken erop vooruitgaan ten koste van de armen. Dat is kennelijk niet het geval in China.
Ondertussen is de eerste fase van Dengs ontwikkelingsplan nu zowat achter de rug. De laatste jaren is men begonnen met een versnelde versnelde ontwikkeling van de binnenlandse provincies d.m.v. grote infrastructuurwerken (zie hoger) en aanzienlijke investeringen. Dat wordt van hogerhand gestuurd, maar er is ook een spontane evolutie. In de kustprovincies zijn de lonen dermate gestegen dat heel wat bedrijven, zowel binnenlandse als buitenlandse, uitwijken naar het binnenland.
Het gevolg van beide evoluties is dat de afgelopen jaren provincies in het binnenland een hogere groei kennen dan het gemiddelde en dus aan een inhaalbeweging bezig zijn. (42)
Dat was hoog nodig, want de groeiende kloof tussen rijk en arm dreigde de politieke stabiliteit op den duur aan te tasten. Op het hoogste niveau is men bewust dat er op dat vlak dringend iets moest gebeuren. (43) De toekomst zal uitwijzen of en in welke mate men daarin zal slagen.
En dan zijn er nog de eigendomsverhoudingen. Tot aan 1978 was zowat de hele economie in staatshanden. Vandaag is nog een kleine helft in collectief bezit, dertig procent is in handen van buitenlandse investeerders. (44) Je moet daarbij wel in rekening brengen dat de sleutelsectoren onverkort in handen zijn van staatsbedrijven.
De publieke sector heeft zich vooral teruggetrokken op de grote spelers en de kleintjes aan de privé overgelaten. Van het gezamenlijk kapitaal van de vijfhonderd grootste fabrieken is slechts drie procent in privé handen, in de top vijftig komt zelfs geen enkel privéfirma voor. (45) Uit die gegevens kan je al afleiden dat de staat de kern van de economie blijft controleren.
Maar die cijfers zijn nog een belangrijke onderschatting van de realiteit. In het kapitalisme valt de controle over de economie nagenoeg samen met het bezit van de productiemiddelen. In China ligt dat anders. Voor de overheid is reeds een klein percentage van de aandelen voldoende om een belangrijk impact te hebben op de beslissingen van het management. En die minderheidsaandelen heeft de overheid in een zeer groot deel van de bedrijven, zeker de middelgrote en grote.
CEO’s weten zeer goed dat ze best rekening houden met de wensen van de overheid via zijn aandeelhouders, anders wacht hen snel een fraudeonderzoek met alle gevolgen van dien, of een andere onaangename maatregel. (46) En zelfs als het bedrijf louter privé is weten de managers heel goed dat ze zich best houden aan de richtlijnen van de lokale of centrale overheid.
We ondervonden deze realiteit tijdens een bezoek aan een wagenconstructeur van landbouwvoertuigen. We werden daar opgewacht door een delegatie, geleid door een vrouw die zich voorstelde als de plaatselijke partijsecretaris. Zij had zelf niets te maken met het bedrijf. Als je hier een officieel bezoek aan een autobedrijf maakt, zal je niet direct rondgeleid worden door Kris Peeters of een andere politicus. Die vrouw had het voortdurend over ‘ons’ bedrijf dit en ‘ons’ bedrijf dat. Het was duidelijk wie er feitelijk de plak zwaaide. De eigendomsstructuur van het bedrijf bleek zelf ook zeer ondoorzichtig en complex te zijn.
Er zat kapitaal in van lokale bewoners en van het lokaal bestuur, maar eigenlijk was het een filiaal van een grote keten met vestiging in Chongqing, honderden kilometers verder.
Zeker, in China is een klasse van kapitalisten ontstaan en werden belangrijke marktrelaties geïntroduceerd. Maar daarom heb je nog geen kapitalisme. Cruciaal om uit maken of een land al dan niet kapitalistisch is, is de vraag wie de economie controleert en aanstuurt: zijn dat individuen (via privé-eigendom) of is dat een politiek orgaan? Zolang de economische belangen ondergeschikt zijn aan de staat en niet omgekeerd, blijft de economie niet-kapitalistisch. (47)
Op de vraag of China socialistisch of kapitalistisch is, antwoordde Michael, het hoofd van een lokale NGO voor rurale ontwikkeling, het volgende: ‘Ik stel me bij die kwestie twee vragen. Ten eerste, heeft de huidige leiding het land onder controle? Mijn antwoord is affirmatief. Het is de communistische partij van China die de koers van China volledig autonoom bepaalt. Ten tweede, de dagelijkse leiding van het Politiek Bureau, zijn dat communisten? Op deze vraag is mijn antwoord eveneens ja.’
De geschiedenis zal oordelen of deze man het bij het rechte eind heeft. Het bovenstaande maakt in elk geval duidelijk dat China niet met goedkope clichés te vangen is en dat de begrippen socialisme en kapitalisme niet zonder problemen zijn als je ze wil toepassen op dit weerbarstige land. Als er van socialisme sprake is, dan in elk geval een socialisme met Chinese kenmerken, zoals ze het zelf fijntjes opmerken.
Marc Vandepitte
(november 2010)