María en Luz Marina reizen Europa rond om hun verhaal te doen. Vrijdag waren ze in Brussel. De twee vrouwen wonen in Soacha, een arm gebied in de buurt van de Colombiaanse hoofdstad Bogota. Het is een strategisch belangrijke streek in het Zuid-Amerikaanse land dat al decennialang verscheurd wordt door een burgeroorlog tussen de verschillende guerrillagroeperingen, paramilitaire bendes en het leger.
María en haar zestienjarige zoon – Jaime Steven Valencia Sanabria – kwamen in 2003 aan in Soacha. Aan Jaime werd een goedbetaalde job aangeboden op een boerderij. Zijn moeder vertrouwde dit niet. Dit wantrouwen bleek achteraf terecht. De mannen die jongemannen ronselden, werkten samen met de militairen.
Jaime verdween op 6 februari 2008. Toen zijn moeder Jaime’s verdwijning wilde aangeven, stuurden ze haar van het kastje naar de muur. Niemand kon haar helpen.
“Na 8 maanden las ik in de krant dat de verdwenen jongens van Soacha waren teruggevonden in massagraven in Ocaña, zo’n 19 uur rijden van Soacha,” vertelt María. “Mijn zoon was één van die jongemannen. Ze vertelden me dat hij een guerillero was. Daarom had het leger hem gedood.”
“Maar ik geloofde het verhaal niet. Hij kon nooit op zo’n korte tijd guerrillero geworden zijn. Bovendien kon hij niet eens met wapens omgaan. Zijn kleren waren verwisseld met die van een guerrillero. Ik weet dat hij werd gefolterd alvorens hij werd vermoord, want hij had verschillende sporen op zijn gezicht die dat bewezen.”
“Voor deze valse guerrillero’s krijgen de militairen een premie en medailles. Ze hebben er dus baat bij om zoveel mogelijk mensen te vermoorden,” zegt María.
Maria legde zich daar niet bij neer. Ze probeert iets te doen aan de straffeloosheid van deze militairen, maar dat werd haar niet in dank afgenomen. “Samen met de andere moeders hebben we klacht ingediend. Toen begonnen de bedreigingen.”
“De eerste bedreiging kwam er op 7 maart 2009. Toen ik mijn kleindochter ging ophalen, verschenen er plots twee mannen op een motorrijtuig. Eén van de mannen stapte af en nam me bij mijn haren vast. Hij smakte me tegen de muur. Hij zei me dat ik te veel praatte en dat ik beter mijn mond zou houden.”
“Nog niet zo lang geleden, op 16 juni 2010, kreeg ik een brief. Daarop was een kogel geplakt. De boodschap luidde dat deze kogel één van de zovele kogels zijn die voor ons bestemd zijn. We zouden nog maar weinig tijd te leven hebben. Ze zouden ons op de voet volgen.”
“Daarna werden twee van mijn dochters bedreigd. Ik heb schrik dat ze hen op een dag iets zullen aandoen. Hoe meer klachten we indienen, hoe meer we worden bedreigd. Dit is niet gemakkelijk.”
Op 12 februari nodigde de toenmalige president Uribe vijf moeders uit voor een gesprek. Hij beloofde hen 20 miljoen pesos per vermoord kind. “Hij heeft zo een prijs geplakt op onze kinderen,” zegt María. “Eigenlijk zegt hij ons: ‘Waarom zoveel heisa voor enkele dode kinderen? Neem dit geld aan en zwijg voortaan.”
“In Colombia trekken we naar scholen en universiteiten. Daar worden we als heldinnen ontvangen. Want wij hebben gedurfd om te praten en klachten in te dienen. Wij strijden voor de gerechtigheid. We weten dat het een lange weg is. Maar als we niets doen, zullen zulke barbaarse feiten blijven voorkomen.”
Volgens Nancy Sánchez van de mensenrechtenorganisatie Asociación MINGA, werd er 3.183 gevallen van buitengerechtelijke terechtstellingen aangeklaagd tussen 2002 en 2009. Slechts 3 procent van deze aanklachten werd onderzocht.
“Het geval van Soacha heeft de waarheid aan het licht gebracht,” zegt Sánchez. “In maart 2009 werden 56 militairen, waarvan vele gewone soldaten, in verdenking gesteld en opgepakt.”
“Maar na 90 dagen werden ze terug vrijgesproken, wegens het verjaren van de feiten. Dit was slechts een juridische truuk. Ze waren niet eens onschuldig. Dit was een absurde beslissing, maar het gebeurde volgens de wet.”
“Nu dat we ons verhaal doen in Europa, merken we dat iedereen geïnteresseerd luistert,” zegt Luz Marina Porras Bernal, moeder van de vermoordde 26-jarige Fair Leonardo Porras Bernal. “Dit geeft ons de nodige energie om door te gaan in onze strijd voor gerechtigheid en waarheid. Zo kunnen we ook de naam zuiveren van onze kinderen. Zij waren geen guerrillero’s, zoals de regering doet uitschijnen. Zij waren gewone jongens.”
“Wij hopen nu dat onze nieuwe president, Juan Manuel Santos, de poort zal openen voor meer gerechtigheid voor deze 3.180 gevallen. Want we krijgen misschien wel steun van de internationale gemeenschap, maar voorlopig niet van ons eigen land.”