De tijd tikt want in 2012 loopt het Kyoto-protocol af. Dat is het enige internationaal bindende instrument dat emissiereducties van de grote uitstoters kan afdwingen. Dus als er tegen 2012 geen nieuwe klimaatovereenkomst is, komen we terecht in een situatie waarin de strijd tegen de klimaatverandering afhangt van het vrijblijvend klimaatbeleid van de verschillende landen.
De klimaatproblematiek, een opfrissing
Door de toename van de concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer, neemt de temperatuur op aarde toe. Volgens het IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Change) -nog steeds de meest gezaghebbende bron inzake klimaatverandering – zullen er onbeheersbare negatieve gevolgen van de klimaatverandering optreden vanaf een globale gemiddelde temperatuurstijging van 2 graden Celcius.
Als we onder die tweegradendoelstelling willen blijven, moeten de wereldwijde broeikasgasemissies tegen 2050 met de helft gereduceerd zijn ten opzichte van 1990. Het goede nieuws is dat we volgens het IPCC deze doelstelling kunnen halen met de huidige technologie en dat de politieke leiders de tweegradendoelstelling in Kopenhagen hebben goedgekeurd.
De vervuiler betaalt
In het VN-klimaatverdrag dat tijdens de Earth Summit in 1992 in Rio de Janeiro ondertekend werd, staat het principe van de “gedeelde maar gedifferentieerde verantwoordelijkheid” centraal.
Het zijn de ontwikkelde landen die historisch verantwoordelijk zijn voor de klimaatverandering en de ontwikkelingslanden die er de grootste gevolgen van dragen. Dat betekent dat de ontwikkelde landen de grootste emissiereducties moeten realiseren en dat ze de ontwikkelingslanden financieel en technisch moeten ondersteunen in hun strijd tegen de klimaatverandering.
Voor de emissies van broeikasgassen komt dat er concreet op neer dat de geïndustrialiseerde landen als groep hun uitstoot tegen 2050 moeten reduceren met 80 tot 95 procent in vergelijking met 1990. Om dat te bereiken, moeten ze hun uitstoot van broeikasgassen tegen 2020 reeds met 20 à 45 procent hebben teruggedrongen. En de ontwikkelingslanden moeten streven naar een vermindering van 15 à 30 procent van hun verwachte emissietoename in een business-as-usual-scenario.
Uit recente studies blijkt echter dat het klimaat sneller ververandert dan voordien aangenomen. En dat betekent dat de tweegradendoelstelling niet ambitieus genoeg is om de stijging van de zeespiegel (en het verdwijnen van de kleine eilandstaten) en de verwoestijning binnen aanvaardbare grenzen te houden. Daarom pleitten een aantal van de meest kwetsbare ontwikkelingslanden tijdens de vooronderhandelingen in Bonn voor een 1,5 gradendoelstelling.
‘Gigaton gap’
Met de niet bindende beloften die de ontwikkelde landen tijdens de klimaattop in Kopenhagen deden, is de kans groot dat we afstevenen op klimaatveranderingen van 3 graden. De meegedeelde reductiedoelstellingen van de ontwikkelde landen bedragen samen een vermindering van 12 à 18 procent ten opzichte van 1990 terwijl dat minstens 25 à 40 procent had moeten zijn.
Deze veel te grote kloof tussen de beloofde emissiereducties in het kader van het Kopenhagenakkoord en de emissiereducties die nodig zijn om de temperatuurstijging onder de 2 graden Celcius te houden, wordt de ‘gigaton gap’ genoemd.
De reductiedoelstellingen zullen een heikel punt blijven in Cancún. Dat bleek al uit de vooronderhandelingen in augustus in Bonn en in oktober in Tianjin.
De VS maakt haar weinig ambitieuze doelstellingen afhankelijk van de klimaatwet die er maar niet komt. China wil geen absolute reductiedoelstelling formuleren en beroept zich op het principe van de “gedeelde, maar gedifferentieerde verantwoordelijkheid”.
Toch is China goed op weg om de koolstofintensiteit van zijn economie te verminderen door zijn groei los te koppelen van de broeikasgasemissies. En Europa heeft zich als doel gesteld om tegen 2020 20 procent minder uit te stoten dan in 1990. Europa wil die doelstelling aanscherpen tot een reductie van 30 procent indien andere ontwikkelde landen en groeilanden vergelijkbare inspanningen leveren.
Klimaatfinanciering
Positief aan het Kopenhagenakkoord is dat de ontwikkelde landen 30 miljard dollar beloofd hebben. Dit bedrag is bestemd voor mitigatie (dit is het reduceren van emissies) en adaptatie (het aanpassen aan de negatieve gevolgen van klimaatverandering) van ontwikkelingslanden. Bovendien deden ze de belofte om tegen 2020 jaarlijks 100 miljard dollar beschikbaar te stellen.
Dat is tien keer meer dan de 10 miljard dollar die voordien vrijgemaakt werd, maar het is nog steeds te weinig om de klimaatverandering en de gevolgen ervan effectief te bestrijden. In het World Development Report van 2010 berekende de Wereldbank dat tegen 2030 jaarlijks 30 tot 100 miljard dollar voor adapatie nodig is en 140 tot 175 miljard dollar voor mitigatie.
Vooruitgang op gebied van klimaatfinanciering is een noodzakelijke voorwaarde voor succesvolle onderhandelingen in Cancún. Ontwikkelingslanden vragen de garantie dat de beloofde klimaatfondsen effectief betaald zullen worden en dat het geld ‘nieuw en additioneel’ is.
Dat wil zeggen dat dit in geen geval in de plaats mag komen van ontwikkelingshulp, zodat ontwikkelingslanden de keuze niet moeten maken tussen het halen van de Millenniumdoelstellingen of de aanpassing aan klimaatverandering. En ten slotte willen ontwikkelingslanden ook ‘directe toegang’ tot de klimaatfondsen.
Adaptatie
Van de klimaatfinanciering gaat een te groot deel naar mitigatie. 85 procent van de budgetten wordt opgeslorpt door projecten met als doel de emissies van broeikasgassen te verminderen. Daardoor blijft er maar weinig over voor andere noodzakelijke doeleinden zoals adaptatie, waar nog geen 10 procent (volgens schattingen 7,45 procent) van de middelen naartoe gaat.
Die verhouding moet gauw rechtgetrokken worden. Vanuit het Zuiden klinkt de vraag om de helft van de klimaatfondsen aan adaptatie te besteden, zodat de meest kwetsbare landen zich kunnen wapenen tegen de negatieve gevolgen van de klimaatveranderingen. Want het klimaatprobleem is een armoedeprobleem.
Bij landen zonder middelen komen overstromingen, droogte, misoogsten en stijging van de zeespiegel veel harder aan. Ontwikkelde landen kunnen onder meer een rol spelen met de overdracht van kennis.
Emissies door ontbossing
Ontbossing is verantwoordelijk voor ongeveer een vijfde van de mondiale uitstoot van broeikasgassen. Jaarlijks worden 13 miljoen hectare bos omgehakt, vooral om plaats te maken voor landbouw. Hierdoor komt de CO2 vrij die in de bomen wordt opgeslagen. Volgens het IPCC is vermindering en preventie van ontbossing de meest effectieve manier om emissiereducties te realiseren. Daarom staat REDD (Reducing Emissions from Deforestation and Forest Degradation) hoog op de onderhandelingsagenda.
Momenteel is een bos kappen meestal financieel voordeliger dan een bos te laten staan. De bedoeling is dat REDD hier verandering in brengt door een financiële waarde toe te kennen aan de koolstof die is opgeslagen in bossen. Op die manier worden landen aangezet om emissies als gevolg van ontbossing terug te dringen.
Daarnaast moet er duidelijkheid komen over de definitie van een ‘bos’, want in geen geval mag REDD de conversie van natuurlijke bossen tot plantages aanvaarden. En ten slotte is de inspraak van inheemse volkeren van belang, want zij zijn vaak de eerste slachtoffers van ontbossing.
Op al deze discussiepunten zullen de partijen vooruitgang moeten boeken tijdens de VN-klimaattop in Cancún. Dat is een minimumvoorwaarde om in 2011 tot een ambitieus en globaal bindend klimaatakkoord te komen in Zuid-Afrika.