Geert Wilders. De PVV bestaat nog, de boodschap die zij ventileert eveneens, maar de macht is zij nu voor lange tijd kwijt. (Foto: Roel Wijnants)
Essay, Nieuws, Nederland, Geert wilders, Tmd, Nederland verkiezingen 2010 -

Wilders en waarden

Liberalen verwerpen liberale waarden en sociaal-democraten voeren een neoliberaal beleid. Waarden zijn vervangen door meningen. Het is in die ondergrond dat politici als Wilders groot worden, schrijft Jan Blommaert.

zondag 3 oktober 2010 23:08
Spread the love

“Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.”

Dat is de tekst van artikel 1 van de Nederlandse Grondwet, het artikel waarvan we weten dat Geert Wilders het liefst van al zou afgeschaft zien. Wilders is zoals we weten lid en geen lid van het nieuwe Nederlandse kabinet dat eind september 2010, na ruim honderd dagen van moeizaam onderhandelen, tot stand kwam. In een historisch kromme formule levert hij ‘gedoogsteun’ aan het kabinet-Rutten dat door VVD en CDA zal worden gevormd. De prioriteiten van zijn partij (in zoverre men over de PVV als een echte partij kan spreken, in de klassieke zin van het woord) zijn opgenomen als beleidsprioriteiten van het kabinet en VVD en CDA stellen zich verantwoordelijk voor de uitvoering ervan.

Wilders stemt deze prioriteiten mee in het parlement, maar behoudt het recht om tegen eender welk initiatief van het kabinet te opponeren. Hij zit tenslotte technisch gesproken in de oppositie, en neemt derhalve geen enkele formele verantwoordelijkheid op voor de uitvoering van de beleidsmaatregelen. Dat weerhield hem er niet van om triomfantelijk uit te roepen dat hij Nederland nu zal veranderen met die gedoogsteun. Het is een historisch ongeziene toestand: degene wiens beleid wordt uitgevoerd neemt er zelf geen enkele executieve verantwoordelijkheid voor op; hij kan er dan ook niet in mislukken. VVD en CDA zijn gedoemd om hier bont en blauw uit te komen: zij zijn gedwongen om volledig loyaal te zijn tegenover Wilders, terwijl hij zich kan veroorloven volkomen deloyaal te zijn. Er is in de geschiedenis al veel gesold met de spelregels van de democratie – denk aan Bush en Florida – maar gevallen van dit kaliber zijn echt wel zeldzaam.

De formule-Wilders roept dus allerhande vragen op, morele vragen die gaan over het al dan niet opnemen van verantwoordelijkheid in een democratisch systeem van staatsleiding. Er zijn echter nog grotere en diepere vragen, vragen over de waarden die hij introduceert in Nederland en die nu door VVD en CDA in praktisch beleid worden omgezet. Het is over dat laatste soort vragen dat ik het hier zal hebben. En ik moet terugkeren naar het artikel uit de Grondwet dat ik boven citeerde.

Het artikel 1 definieert het zogenaamde ‘gelijkheidsbeginsel’, en het is verre van uniek. Artikel 1 van de Franse Grondwet beklemtoont hetzelfde principe. In de Belgische Grondwet wordt het hele Titel II, “de Belgen en hun rechten” eraan gewijd. In de VS garandeert het bekende “First Amendment” deze rechten. Ga de democratische wereld rond: telkens zie je dat beginsel opduiken. Geen wonder: het gelijkheidsbeginsel is dé hoeksteen van wat men de erfenis van de Verlichting noemt. Daardoor is het de kern van de liberale waarden die aan de basis lagen van de grote democratische republieken – de VS en Frankrijk – en werd het daarna de kern van de grondwet van zowat alle zichzelf democratisch noemende landen. Het gelijkheidsbeginsel organiseert de democratie omdat het de vrijheid organiseert, zo helder kan men het stellen.

De locus classicus voor dit liberale gelijkheidsideaal en zijn politieke vertaling is de Amerikaanse ‘Declaration of Independence’ van 1776. We vinden er de historische woorden:

“We hold these truths to be self-evident, that all men are created equal, that they are endowed by their Creator with certain unalienable Rights, that among these are Life, Liberty and the pursuit of Happiness. — That to secure these rights, Governments are instituted among Men, deriving their just powers from the consent of the governed”

Hier wordt eerst een mensbeeld geschetst – een vrije burger die onvervreemdbare grondrechten heeft – en vervolgens een taak voor de overheid – het vrijwaren en beschermen van die zelfde grondrechten. Het is vanuit deze tandem, een mensbeeld en een beeld van de centrale taak van een overheid, dat al de overige punten in de Declaration worden afgeleid, en deze tandem is de basis geworden voor de moderne democratische staatsstructuur. Het is omwille van deze kern dat wij ons systeem als ‘liberale democratie’ omschrijven: het is een democratie die zich baseert op een absoluut gelijkheidsideaal van alle burgers. Enkel wanneer alle burgers gelijk zijn kan een meerderheid een minderheid regeren; en die meerderheid heeft steeds de absolute opdracht de rechten en vrijheden van alle burgers te vrijwaren, ook (of in het bijzonder) die van de minderheid.

Zoals gezegd wil Geert Wilders dat gelijkheidsbeginsel minstens flink amenderen. Niet iedereen is gelijk in Nederland, zo vindt hij, en degenen die volgens hem minder gelijk zijn, die zijn ons bekend. Wilders heeft het niet voor migranten in het algemeen en Moslims in het bijzonder. In 2006 stelde hij dat zo:

“De demografische samenstelling van de bevolking is het grootste probleem van Nederland. Ik heb het over wat er naar Nederland komt en wat zich hier voortplant. Als je naar de cijfers kijkt en de ontwikkeling daarin… Moslims zullen van de grote steden naar het platteland trekken. We moeten de tsunami van de islamisering stoppen. Die raakt ons in ons hart, in onze identiteit, in onze cultuur. Als we ons niet verweren, zullen alle andere punten uit mijn programma voor niks blijken te zijn.”

Zijn film Fitna zette die these ook visueel wat kracht bij, en Wilders werd snel een bescheiden internationale icoon van rechts. Overal, ook in eigen land, balanceerde het oordeel over hem en zijn standpunten tussen een nogal uitgerokken interpretatie van vrije meningsuiting enerzijds en onversneden extreem-rechts radicalisme anderzijds. Tegen die laatste categorisering verzet hij zich hevig. Toen onderzoekers van de Anne Frank Stichting eind 2009 tot de bevinding kwamen dat Wilders effectief wel als extreem-rechts kon geïdentificeerd worden (en daar bijzonder solide redenen voor aangaven) was Wilders niet te houden. Via sms-berichten maakte hij wereldkundig:

“Wij zijn democraten in hart en nieren. Democratisch gekozen en gebruiken alleen democratische middelen. Dit is de zoveelste schandelijke en ziekelijke poging van de elite ons te demoniseren en de PVV en al onze kiezers proberen de mond te snoeren!”

Zijn (rechtse) standpunten plaatste hij tegelijkertijd in duidelijke oppositie met links, en links was volgens hem een bondgenoot van de moslims:

“Dat (het monddood maken, red.) gaat ze nooit lukken! Als er iets is dat de democratie ondermijnt, is het wel deze linkse elite (waaronder dit soort neponderzoekers) en de islamisering. Kwalijk is bovendien dat juist hun onzinnige kwalificaties mensen zouden kunnen aanzetten tot het gebruiken van geweld tegen mij. (…) Ik maak verder geen woorden vuil aan dit soort baggeronderzoek van de linkse onderzoeksmaffia.”

Tot zover de refutatie van aantijgingen als zou Wilders extreem-rechts en al te radicaal zijn, opruiend en een gevaar voor de democratie. Hij is de democraat bij uitstek, en het beste bewijs daarvoor is zijn gebruik van de vrijheid van meningsuiting. Wilders zegt wat de mensen denken, en dat maakt hem volbloed democraat.
Wilders ziet zichzelf trouwens ook als volbloed liberaal. Hij begon zijn carriëre bij de VVD en zijn huidige partij heet – kan het liberaler? – Partij voor de Vrijheid. In zijn vroege jaren als kamerlid voor de VVD onderscheidde hij zich door donkerblauwe standpunten over langdurig werklozen en arbeidsongeschikten, en inzake economisch beleid is er naar verluidt nooit iets aan zijn lippen ontsnapt wat afweek van neoliberale doctrines. Nochtans zien we dat hij de hoeksteen van de liberale democratie, het gelijkheidsbeginsel, eruit wil. Hij is een liberaal die zich kant tegen de grote liberale waarden. Merkwaardig toch?

Of toch niet? In België, waar we de retoriek die Wilders nu produceert al ruim twintig jaar gewend zijn – het is dezelfde als die van het Vlaams Blok/Belang – zien we eveneens dat hardcore liberalen het niet zo voor de grote liberale waarden meer hebben. Jean-Marie Dedecker, tot voor kort Vlaanderens strafste politicus en zelfverklaarde ultra-liberaal, volgt Wilders in heel veel opzichten. Ook voor hem is gelijkheid tussen mensen een klucht, en hij baseert zich hiervoor op zijn jarenlange ervaring als judo-coach. Goud, zilver en brons: dat zijn wezenlijke verschillen in de sport en in de samenleving. Of neem nu meer gematigde Vlaamse liberalen. De liberale think tank Liberales, geleid door Dirk Verhofstadt (broer van) trekt al jaren van leer tegen moslims en andere gelovigen, en pleit al jaren voor een gezonde politiek van zelfverdediging: onze democratie moet zich krachtig verweren tegen eenieder die ze wil aanvallen. Liberales ziet zichzelf als een ‘progressieve’ organisatie, en ziet liberalisme als draaiend rond individuele vrijheid, rechtvaardigheid en mensenrechten.

Welnu: neem mensen hun staatsburgerschap af, straf allochtone criminelen harder dan autochtone, gooi illegale immigranten in gevangenissen, maak gevangenissen hard en meedogenloos, radicale moslims horen hier niet thuis, gooi alle luilakken van de bijstand, weg met de hoofddoeken en burka’s, dwing allochtonen Nederlands te spreken ook in de privacy van hun eigen woning – we hebben dit doorheen de jaren allemaal leren kennen als standpunten van ernstige, nuchtere liberalen. Liberales heeft dus nog wat werk voor de boeg.

De grote liberalen vallen de grote liberale vrijheden aan, en ze vallen ze af. De vrijheid van godsdienstbeleving, van politieke en levensbeschouwelijke overtuiging en beleving, van organisatie, en zelfs van meningsuiting zijn allemaal voorwaardelijk geworden: ze gelden voor sommigen (voor ons) en niet of niet altijd voor anderen (bijvoorbeeld wanneer die anderen er een fors geloof in islam op nahouden). Toen er in 2002 rellen uitbraken in Borgerhout schreeuwde premier Verhofstadt – de blauwste der blauwen – in het parlement dat, indien de leider van de Arabisch-Europese Liga Abou Jahjah niet gearresteerd en vervolgd kon worden op grond van bestaande wetten, het parlement er maar een nieuwe moest maken die dit wel toeliet.

Zo interpreteren liberalen de grondrechten die vanuit de Verlichting zijn doorgegeven en die ze als credo in hun liberale gedachtegoed beweren te koesteren. Het valt op dat het op vele plaatsen de sociaal-democraten zijn die de oude liberale vrijheden verdedigen. De sociaal-democratie heeft zo de ideologische plaats ingenomen van de liberalen, terwijl de liberalen opgeschoven zijn naar een terrein dat tot voor enkele decennia exclusief eigendom was van extreem-rechts.

De grote libeale waarden en vrijheden lijken bij heel veel mensen niet meer bekend te zijn. Dit geldt zowel voor de inhoud van die beginselen – welk soort vrijheden schetsen ze – als voor het statuut ervan – ze zijn niet negotieerbaar, opschortbaar, of voorwaardelijk maar absoluut en universeel. Ze zijn, zoals de Declaration of Independence het stelt “Truths”, waarheden, axiomatische stellingen die we moeten aannemen als grondslag voor een vrije en open samenleving waarin overigens al de rest ter discusie kan staan. Ze vormen, om even een andere terminologische straat in te lopen, een ‘ideologie’: een samenhangend geheel van ideeën en standpunten die de politieke en maatschappelijke praxis leiden en coherentie verlenen. De liberale waarden zijn een Groot Verhaal, en daardoor is democratie dat eveneens.

Nu staan die Grote Verhalen al een tijd onder grote druk. Fukuyama kondigde in de vroege jaren 1990 het einde van de geschiedenis af, waarmee hij bedoelde dat de grote ideologische strijd van de twintigste eeuw ten einde was. Er bleef nog één enkel Groot Verhaal over: het neoliberale kapitalisme dat Reagan and Thatcher uitbazuinden als het nieuwe wereldwijde axioma. De aanleiding hiervoor was het einde van de Koude Oorlog, die met de val van de Sovjet-Unie als wereldmacht ook het ‘reëel bestaand socialisme’ naar de geschiedenis had verwezen. Alternatieven voor neoliberalisme hadden hun failliet bewezen, zo stelde men, en een zoektocht naar alternatieven was futiel. Politieke energie moest vooral gemobiliseerd worden voor een maximalisering en optimalisering van het neoliberale systeem. In dat neoliberale systeem wordt echter een nieuw mensbeeld gehanteerd: de homo economicus.

Die neoliberale mens is grondig verschillend van de mens in het klassieke liberalisme – de mens die door de Declaration of Independence en door de hoofdartikels van de democratische grondwetten over de hele wereld was omschreven. Die klassiek liberale mens had allerhande onvervreemdbare vrijheden en rechten, en de wording van de West-Europese welvaartstaat kan men zien als een geleidelijke realisatie van zo’n mensbeeld in een samenleving. De neoliberale mens heeft zo’n vrijheden niet meer: hij of zij beweegt zich in een wereld van gelijke kansen, niet van gerealiseerde gelijkheid, en de manier waarop men die kansen kan realiseren is afhankelijk van allerhande voorwaarden en condities. Gelijkheid wordt geconditioneerd door ongelijkheid, zo kan men het neoliberale beginsel samenvatten.

De enige absolute vrijheid in het neoliberalisme is de vrijheid van kapitaal, de economische vrijheid. Menselijke vrijheden staan daaraan ondergeschikt: de competitie die de economische vrijheid bepaalt wordt doorgetrokken naar alle regionen van de samenleving, en mensen worden in wezen competitieve wezens die moeten strijden voor schaarse goederen. Net als in de wereld van de economie geloven neoliberalen dat een dergelijke vrije concurrentie uiteindelijk de beste producten aan de beste prijzen laat circuleren. En ja, wereldwijde elites hebben het nooit beter gehad, mede omwille van het feit dat elke vorm van concurrentie naast winners ook losers produceert – een verschijnsel dat we inmiddels zijn gaan benoemen als maatschappelijke dualisering.

De omslag van Grote Verhalen naar kleine verhaaltjes moeten we in dat licht zien. Er is nog één onaantastbaar dogma, dat van de concurrentie tussen bedrijven, politieke eenheden en mensen. Om die concurrentieslag te winnen moet men flexibel zijn en zich snel kunnen aanpassen aan marktbewegingen. Permanent marktonderzoek is dan ook de speerpunt van de concurrentiële samenleving: er wordt gepolld en aan statistiek gedaan zoals nooit voorheen in de geschiedenis. Opinie-onderzoek is zelfs geleidelijk aan synoniem geworden voor ‘wetenschap’: cijfers, percentages, gemiddelden, tabellen, grafieken en taartdiagrammen – wanneer een krant ‘wetenschap’ wil afbeelden zijn het deze emblemen van de statistiek die men toont.

Vanaf de jaren 1990 zien we dan ook dat vrijwel alle politieke partijen afstand doen van de ideologische bakens die hen definieerden, en overgaan naar pragmatische amalgamen van punten die ze uit opiniepeilingen hebben gesprokkeld. De politiek had zich vervreemd van de burger, zo luidde het onder andere uit de mond van Verhofstadt (maar ook uit die van Berlusconi, Blair, Schröder, noem maar op), en de ‘kloof tussen burger en politiek’ moest gedicht worden. Hoe? Door ‘het oor te luisteren te leggen bij de burger’ en ‘de ware verzuchtingen van de burger ook de kern van de politiek te maken’ – en meteen kwam een stoet opiniepeilers en marktonderzoekers de politieke hoofdkwartieren binnegestormd.

Ik heb dit moment eerder al beschreven als het ontstaan van het ‘Vox Populisme’: een nieuw populisme dat beweert de stem van de ‘gewone burger’ te vertolken, in zijn/haar taal te spreken, de ‘dingen te zeggen zoals ze zijn’, en zo meer. Spreekt die gewone burger opruiende en xenofobe taal, of is-ie achterdochtig, bevreesd, egoïstisch en irrationeel – dan nog moeten we die ‘ware verzuchtingen’ in politiek beleid zien te keren. Hier komt immers een nieuwe definitie van democratie: men is vanaf dat moment echt democraat wanneer men de stem van de gewone burger vertolkt. Concreet betekent dat: men is volmaakt democraat wanneer men zijn/haar politiek volkomen afstemt op wat opiniepeilers vastleggen als ‘de wil van het volk’. Het magische woord draagvlak is geboren: men voert beleid enkel over die zaken die een ‘draagvlak’ hebben, dat is: een door opiniepeilers bepaalde aanwezige kritische massa die zo-en-zo een beleid steunt of niet afkeurt.

Waarden worden vervangen door opinies, en dat is de kern van wat we thans als populisme bestempelen. Men voelt geen enkele behoefte meer aan ideologische rechtlijnigheid en coherentie – links hoeft niet volbloed links meer te zijn, rechts niet meer volbloed rechts, want alle politieke partijen bewegen zich naar het maatschappelijke centrum, de statistische meerderheid van de opinies van alle burgers. Zo kan het zijn dat sociaal-democratische partijen volop de welvaartstaat afbouwen, dat christelijke partijen de geloofsbeleving van andere religies (lees: islam) aanvallen en inperken, liberalen volop overheidssteun aan banken bepleiten, en zo meer.

In België hebben we het meegemaakt dat de sociaal-democratische voorman Vandenbroucke dweept met het werk van de ‘fairness’-goeroe John Rawls, terwijl de extreem-liberale Guy Verhofstadt niet kan zwijgen over het werk van Amartya Sen, de voornaamste linkse criticus van Rawls. Om nog even naar Wilders te kijken: zijn verkiezingsprogramma van 2010 bestond uit een bonte collectie door opiniepeilers aangegeven strijdpunten, gaande van extreem-rechtse mantra’s zoals een anti-immigratiebeleid en een ‘halt aan de islamisering’, tot volbloed sociaal-democratische dada’s zoals stevige overheidssteun aan de ouderenzorg. En wat zijn partners in de nieuwe regering betreft: de christelijke CDA zal zich nu verplicht zien artikel 1 van de Grondwet even opzij te schuiven om een aantal anti-Islam maatregelen uit te voeren, en deze dan nog eens met vuur te verdedigen tegenover het parlement en de eigen gelovige achterban (die vanzelfsprekend potentieel veel te verliezen hebben door deze aanslag op de religieuze vrijheid).

De grondleggers van deze opinie-democratie in onze contreien waren Pim Fortuyn in Nederland en het Vlaams Blok in België. Fortuyn was een geniaal politicus, want hij wist met zijn onorthodox mengsel van linkse en rechtse retoriek de andere partijen volkomen uit balans te brengen. Wilders heeft hem simpelweg nageaapt, en profiterend van de enorme impact van de moord op Fortuyn zichzelf als de vertegenwoordiger van de ‘gewone’ burger af te schilderen. Zoals we uit zijn citaten boven zagen staat Wilders tegenover de ‘elite’, en die elite is ‘links’.

Die linkse elite is blind en doof voor de ‘werkelijke verzuchtingen’ van de Nederlander: de angst voor islamisering, voor toenemende onveiligheid, voor de duurder wordende ouderenzorg, en zo meer. Enkel Wilders spreekt de taal van de gewone man. En als die taal ruw en onbehouwen klinkt – of uiterst rechts, racistisch en fascistisch – welnu dan is dit maar zo. Dat is de taal des volks, en Wilders zegt: “ik ben geen diplomaat maar politicus”, en bovendien natuurlijk een volbloed democraat. Precies hetzelfde hebben we al veel langer in België meegemaakt. Het Vlaams Blok gebruikte vanaf het begin de merknaam “de stem van het volk” (dus: de vox populi), en de slogan “wij zeggen wat U denkt” – en ook hoe U dat denkt: beledigend, grof, vulgair, onbehouwen. Copycats met minder kaliber zoals Jean-Marie Dedecker hebben die lijn simpelweg gevolgd.

Zo staan we nu voor twee problemen. Eén: de ideologische zelfbepaling van politieke actoren is volstrekt onduidelijk geworden. Wilders en Dedecker zien zichzelf als ‘liberalen’, maar ontkennen alle mogelijke liberale vrijheden. Ze zijn neoliberalen. Sociaal-democraten zien zichzelf als traditioneel links, maar voeren met man en macht een neoliberaal beleid en laten zich na afloop graag poederen in de directiekamers van grote financiële instellingen en van rechtse internationale think tanks (denk aan Wouter Bos en Tony Blair). Voor de kritische politieke ‘consument’ – vergeef me de term – komt het er dus op neer het etiket grondig te lezen, alsook de bijsluiter. De klassieke etiketten zijn lege termen geworden. Dat is probleem één.

Twee: waarden zijn vervangen door opinies, en opinies zijn van een andere orde dan principiële waarden. Over opinies kan men allerhande meningen hebben, men kan er voor of tegen zijn, en men kan zonder meer van opinie veranderen, daar is niets fout aan. Met vaste beginselen en diepe waarden gaat dat anders: zoals ik zei hadden ze een onvoorwaardelijk en absoluut axiomatisch karakter. De dominantie van opinies betekent dat de burger zich nu in een constant verschuivend veld van politieke bakens bevindt: nu eens worden ze opgeëist door de ene, dan weer door de andere.

Politiek is in dat opzicht al lang geen omgeving meer waarin men zich moest socialiseren – waarin men de grote en duidelijke leerstellingen moest overmeesteren, en er z’n leven op laten afstemmen. Neen, het is een consumptie-omgeving geworden, en het (door politici meest gewenste) doorsnee politieke gedrag van de burger is identiek aan dat van de consument in de supermarkt. Kies voor datgene wat in afprijzing staat, waarvoor spectaculaire reclame wordt gemaakt, en dat iedereen zich kan veroorloven. Enkel de ‘elite’ gaat voor niche-producten en boutique-politiek, en zoals we weten valt dit niet samen met statistisch gemiddeld consumentengedrag.

Mensen als Wilders worden groot op zo’n ondergrond. Ze zijn de beste marketeers voor hun politiek product dat permanent in afprijzing staat, regelmatig van verpakking verandert, en met stevige en esthetisch verzorgde reclame wordt aangebracht. Dat maakt hen echter geen democraten, en één van de cruciale politieke opdrachten die we allemaal moeten opnemen is het permanent in vraag blijven stellen van wat democratie betekent en wat ze in realiteit voorstelt. We moeten dat als bewust consument ook doen telkens wanneer we iets aankopen, dus als bewust burger kunnen we evenmin aan die opdracht ontsnappen.

Het voordeel van Wilders is echter tevens zijn nadeel. In een hyper-concurrentiële markt is geen enkel product eeuwig populair. Een plotse stijging van de consumptie kan snel gevolgd worden door een plotse val. Dedecker en, in mindere mate, het Vlaams Belang hebben dit al meegemaakt. Wanneer men zijn politiek imperium bouwt op snel verschuivende opinies, dan is zo’n imperium wankel en steeds onzeker.

Dat is hoopgevend, juist, maar het hangt af van de mate warin burgers blijven reflecteren over die hoofdvraag: wat is democratie? Is ons huidig systeem democratisch? En zijn onze leidende politici democraten? Om die vragen te beantwoorden moeten we onvermijdelijk terug naar waarden, niet naar opinies. En de herontdekking van die waarden is voor mij de ware inzet van de crisis van de democratie waarin we ons nu bevinden.

Jan Blommaert is Professor of Language, Culture and Globalization aan de Universiteit van Tilburg. Hij is auteur van boeken als Populisme (Epo, 2004) en De crisis van de democratie (Epo, 2007).

take down
the paywall
steun ons nu!