Raphaël Granvaud, auteur van het 'dossier noir'

 

Interview, Nieuws, Europa, Afrika, Politiek, 50 jaar dekolonisatie, Françafrique, Neokoloniale belangen, Afrika, Frankrijk, Tmd, Tsjaad, Koloniale troepen, Franse leger, Militaire interventies, Congo-Brazzaville, Centraal-Afrikaanse Republiek -

14 juillet en het ‘zwarte dossier’ van het Franse leger in Afrika

“Wat doet het Franse leger in Afrika?” Zo luidt de titel van het 'zwarte dossier' dat de Franse organisatie 'Survie' vorig jaar oktober publiceerde bij uitgeverij Agone (1). Dit dossier is in ieder geval bijzonder actueel. In 2010 vieren 17 Afrikaanse landen hun 50ste verjaardag van de onafhankelijkheid. Dénètem Touam Bona van Africultures had een lang gesprek met auteur Raphaël Granvaud.

dinsdag 13 juli 2010 20:25
Spread the love

President Nicolas Sarkozy kondigde al herhaaldelijk aan dat hij een einde zou maken aan de beruchte ‘Françafrique‘, het al te nauwe netwerk van neokoloniale belangen tussen Frankrijk en zijn ex-kolonies. Maar is er écht iets veranderd?

Het derde deel van uw boek noemt u de ‘rehabilitatie van het koloniale tijdperk’ en ik moet toegeven dat me bijzonder slecht voelde bij de lectuur ervan. Ik wist niet dat het Franse leger, of tenminste de speciale Franse troepen die in Afrika optreden, nog zo’n sterke nostalgie hebben naar de tijd van het kolonialisme.

Zou het niet kunnen, dat behalve de economische en geopolitieke belangen, de sterke Franse militaire inmenging ook te maken heeft met macht? Alsof Frankrijk de onafhankelijkheid van de Afrikaanse landen na vijftig jaar nog altijd niet heeft verteerd, alsof Frankrijk nog altijd droomt van ‘la plus grande France’ – zoals het Franse overzeese rijk werd genoemd?
     
Raphaël Granvaud: “De Franse politici blijven het herhalen: ‘Frankrijk moet zijn status in de wereld hooghouden’. Dat hoorden we zowel van François Mitterrand, Jacques Chirac, maar ook weer van Nicolas Sarkozy. Je voelt zeer goed dat dit precies het argument is om de militairen in Afrika te houden.”

“Natuurlijk biedt deze militaire aanwezigheid grote voordelen: in sommige landen kan daardoor een economisch monopolie onderhouden worden en bovendien kunnen er voor de Fransen strategische hulpbronnen, zoals uranium, in het oog worden gehouden. Trouwens, sommige Afrikaanse regimes – zoals die in Tsjaad of de Centraal-Afrikaanse Republiek – houden slechts stand dankzij de steun van het Franse leger.”
    
De Afrikaanse landen verdedigen tegen een eventuele buitenlandse agressie, dat is het voornaamste voorwendsel om de Franse militaire aanwezigheid te blijven verklaren.  Een agressie uit het buitenland was er evenwel nagenoeg nooit en het Franse leger diende enkel om de binnenlandse problemen te regelen van de regimes die werden geconfronteerd met gewapende rebellen of volksbewegingen.

Meestal gedragen de legers van de postkoloniale Afrikaanse staten zich tegenover hun eigen bevolking als een bezettingsleger. Van de strijdkrachten wordt verwacht dat ze optreden tegen de ‘binnenlandse vijand’. Uw analyse toont duidelijk de rol van Frankrijk daarbij aan.

Granvaud: “Zeker, dit aspect maakte uitdrukkelijk deel uit van de theoretische vorming die de Afrikaanse officieren kregen aan Franse militaire scholen. We mogen niet vergeten dat ten tijde van de onafhankelijkheidsverklaringen in 1960 de nieuwe Afrikaanse legers snel moesten worden opgeleverd. Ze waren niets meer dan een soort van verlengstuk van het Franse koloniale leger.”

“Alle legers van de vroegere Franse koloniale gebieden in Afrika zijn dus volgens hetzelfde model gestructureerd, gevormd naar dezelfde ideologie zijnde de militaire doctrine gericht tegen de ‘revolutionaire oorlog’. Het leger diende daarbij in de eerste plaats om de controle over de bevolking te behouden, die als een ‘vijand’ werd gezien.”

“Dat was overduidelijk zo in de koloniale tijd, maar voor de Afrikaanse legers van vandaag gaat het niet meer om de controle over een vreemde bevolking, zoals bijvoorbeeld het geval was met het Franse leger ten tijde van de oorlog in Algerije. De missie van de Afrikaanse militairen vandaag is echter nog altijd hun eigen bevolking controleren en dit vaak met dezelfde methodes die het Franse leger gebruikte in de kolonies.”

“Dat is wat gebeurde in Kameroen toen op het moment van de onafhankelijkheid op 1 januari 1960 een bloedige oorlog werd gevoerd tegen de UPC (Union des Populations Camerounaises). In het geval van Rwanda heeft onderzoeker Gabriel Périès documenten gevonden van Rwandese officieren die in de jaren tachtig en negentig in Frankrijk hun opleiding kregen aan militaire academies. Daarin hebben ze het voortdurend over de bijna obsessieve strijd tegen de ‘binnenlandse’ vijand. Uiteindelijk weten we nu tot wat die logica van controle over de bevolking heeft geleid: de volkerenmoord van 1994.”

In het beeld dat u in uw boek schetst van de oorlogen tegen opstanden, onderstreept u de opvallende gelijkenissen die bestaan tussen de Franse koloniale oorlogen in Indochina en Algerije en de postkoloniale gewapende conflicten zoals die werden uitgevochten in Kameroen (een verborgen oorlog) en in Rwanda.

Granvaud: “Ik deed niets meer dan een synthese schrijven op basis van de uitgebreide literatuur die al bestaat over dit thema. Officieel heeft Frankrijk die theorieën over de oorlog tegen rebellieën sedert het einde van de Algerijnse oorlog in 1962 opgeborgen. Methodes die toen frequent werden gebruikt zoals foltering of psychologische oorlogsvoering zijn verboden.”

“Maar in feite zie je duidelijk dat die Franse antisubversietactieken eerst werden ‘uitgevoerd’ naar de Zuid-Amerikaanse dictaturen. Mensen zoals generaal Aussaresse (in Frankrijk berucht vanwege zijn onthullingen over het systematisch gebruik van foltering in de Algerijnse oorlog) konden dus hun kunde en kennis overbrengen.”

“Die kennis werd later in Franstalig West-Afrika ‘gerecycleerd’ teneinde de postonafhankelijkheidsperiode beter te kunnen beheersen naargelang de Franse belangen. Wat ik probeerde aan te tonen in mijn boek, is dat die militaristische traditie nog altijd – zij het nu veel subtieler – voortduurt.”

“Wanneer je de hedendaagse Franse militaire publicaties leest, wordt er nog altijd gerefereerd aan Trinquier (de voornaamste theoreticus van de antisubversieoorlog), maar vind je ook verwijzingen naar de technieken voor een koloniale veroveringsoorlog van de generaals Liautey of Galleni (de theoretici van de ‘pacificatie’ oorlogen van de 19de, begin 20ste eeuw). Het zijn duidelijk strategen die weer in de mode zijn wanneer militairen het hebben over de ‘beheersing’ van gewapende conflicten zoals in Afghanistan of Ivoorkust.”

Inzake militaire knowhow en het gebruikte discours behoudt het Franse leger dus een intieme relatie met zijn koloniale geschiedenis. Is dit een bijzonder kenmerk van het Franse leger?

Granvaud: “De Franse militairen gaan ervan uit dat er een sterkere gemeenschappelijke culturele traditie is met de plaatselijke bevolking dan de legers uit Angelsaksische landen. De Franse legertop is er nog altijd van overtuigd dat ze beter weet hoe ze zich kan laten aanvaarden als bezettingsleger. Dit is een kwestie van de ‘controle over de geesten van de bevolking’.”

“De Franse militairen vinden niet dat je moet doen als de Amerikanen, die met militaire macht ergens neerstrijken en zich dan barricaderen in hun kampementen. Het Franse leger is ervan overtuigd dat het op een psychologische manier kan ageren door burgerlijk-militaire operaties uit te voeren opdat de lokale bevoling de militaire aanwezigheid zou aanvaarden.”

“En dat alles met de achterliggende idee – die teruggaat tot de oorlog in Indochina – dat je op die manier het kaf van het koren zal kunnen scheiden en dus mogelijke rebellen kunt losweken van hun volksbasis.”
 
Maakt het Franse leger ook gebruik van ethnologische kennis in zijn toenadering tot de bevolking van de landen waar het opereert?

Granvaud: “Wanneer je een beetje onder de oppervlakte kijkt, valt het me altijd op dat het een soort van denkpatroon is dat helemaal uit de koloniale periode stamt. De speciale Franse troepen worden verondersteld een zekere culturele, ethnologische kennis te bezitten waardoor ze beter getraind zouden zijn om in bepaalde delen van de wereld, in het bijzonder in Afrika, te opereren.”

“Deze ‘culturalistische’ kennis is overigens totaal verouderd. Tijdens interventies op militaire colloquia hoor je vanwege officieren ronduit verbijsterende uitspraken, zoals: ‘de aanwezigheid van het Franse leger is noodzakelijk omdat de Afrikanen zichzelf geen beeld kunnen vormen van hun toekomst’.”

“Dezelfde totaal versleten clichés gebruikte president Sarkozy in zijn beruchte toespraak van Dakar in juni 2007. Namelijk dat we door het kolonialisme een bijzondere kennis hebben verworven die een interventie in Afrikaanse landen als van nature toelaat.”
    
Komen we terug op Kameroen, het eerste Afrikaanse land dat in 1960 onafhankelijk werd. Vanaf midden de jaren vijftig tot begin de jaren zeventig woedde er een echte oorlog: tienduizenden doden, volgens sommige bronnen zelfs meer dan 100.000. Kan je deze oorlog tegen het UPC, gevoerd door een regime dat volledig in dienst stond van Frankrijk, ook een antisubversieoorlog noemen?

Granvaud: “Onderzoeker Gabriel Périès heeft onlangs aangetoond hoe de repressiemethodes die in Algerije werden gebruikt, gekopieerd werden in Kameroen (2). De territoriale afbakening en controle, de folteringen op grote schaal, de verdrijving van de bevolking, de tactiek van de verschroeide aarde … Alles wat in Algerije werd toegepast en uitgetest, werd door het Franse leger ook gebruikt in Kameroen.”

“Ik wil nog even wijzen op de uitstekende documentaire ‘Autopsie van een onafhankelijkheid’ (3) waarin je generaal Mesmer in verband met het bombarderen van dorpen met napalm, kunt horen verklaren ‘dat dit toch niet belangrijk is’. Al dit soort zaken komen pas de laatste jaren boven water.”

We mogen dus met recht en rede twijfels hebben over de mythe van de ‘zachte dekolonisatie’ door Frankrijk?

Granvaud: “In de geschiedenislessen van het Franse middelbaar onderwijs blijft de officiële versie aan bod komen dat de dekolonisatie op een ‘zachte’ manier gebeurde. Een van de bedoelingen van een grondige historische studie over de Franse dekolonisatie is precies aantonen dat er enerzijds een zeer gewelddadige dekolonisatie was, zoals de Algerijnse, en anderzijds een dekolonisatie die graag bestempeld werd als ‘vreedzaam’ of als ‘zacht’.”

“De voorbeelden van Kameroen en Madagaskar tonen echter aan dat dit louter een mythe is. Die mythe werd zorgvuldig voorbereid door Deferre en De Gaulle na de conferentie van Brazzaville in 1946. In feite werden alle Franse toegevingen gedaan tegen de zin in van Parijs. Bovendien vaak na wanhopige pogingen om alles opnieuw op gewelddadige manier onder controle te krijgen.”

“Dit ging bijvoorbeeld gepaard met een proces van uitschakeling van onafhankelijkheidsbewegingen en hun leiders, maar ook door de bevordering van en al dan niet openlijke steun aan politici die de Franse belangen gunstig gezind waren.”

“De naoorlogse periode liet een sterke opbloei zien van allerlei bewegingen die opkwamen voor de onafhankelijkheid, van voorstanders van autonomie, van progressieven en revolutionairen. In feite een uiting van een felle wind van hoop die toen door Afrika waaide. Diverse ideologieën konden de bevolking mobiliseren. Maar precies deze bewegingen werden verstikt, gefnuikt en in het geval van Kameroen zelfs totaal vernietigd door de Franse militaire interventie.”

“De Afrikaanse bevolking is dus in zekere zin ‘wees’ geworden omdat hun leiders en de bewegingen waarin ze geloofden brutaal werden uitgeschakeld. Pas nu krijgen die volkeren weer hoop met de Afrikaanse sociale bewegingen en de georganiseerde civiele samenleving die op topconferenties de neokoloniale overheersing heel kritisch benadert en analiseert.”

“Dit gaat dan zowel over de Franse aanwezigheid als over de algemene gevolgen van de globalisering en het financiële beleid dat hen is opgedrongen door het IMF en de Wereldbank.”

Maar keren we even terug naar het Franse leger. In uw boek maakt u melding van een ‘detail’ dat nog steeds doet huiveren: de Franse marinetroepen staan nog altijd bekend onder de naam ‘la Coloniale’ …

Granvaud: “De zin voor tradities, ook uit de koloniale tijd, is nog bijzonder sterk aanwezig bij de speciale troepen of het onderdeel van het Franse leger dat oorspronkelijk het koloniale leger was.”

“De mariniers zijn uiterst trots op hun koloniaal verleden en verdedigen nog altijd met verve de geest en de methodes ervan. In het militaire tijdschrift ‘L’Ancre d’Or’ wordt elk redactioneel nog altijd afgesloten met de woorden: “Et, au nom de Dieu, vive la Coloniale!” (En, in naam van God, leve de koloniale [troepen]!)

Ik stel me voor dat deze marinetroepen vaak terug te vinden zijn bij de Franse operaties in Afrika?
    
Granvaud: “Ze vormen inderdaad de meerderheid van de bijzondere troepen op wie de Franse overheid een beroep doet bij ‘gevoelige’ operaties, zoals operaties ‘coups de poing‘ (vuistslag) of operaties waarbij veel inlichtingen moeten worden vergaard.”

“Je vindt deze eenheden ook terug bij de ‘humanitaire’ interventies onder Europese vlag zoals EUFOR. Bij de eerste EUFOR-operatie in 2003 in de Democratische Republiek Congo, meldde Frankrijk achteraf trots dat het zijn ‘methodes’ had aangeleerd aan de andere Europese troepen. Het ging toen voornamelijk om Zweedse speciale eenheden.”

“Sindsdien vraagt men zich af over welke ‘methodes’ het kan gaan: een aantal Zweedse militairen klaagden er bij hun hiërarchie over dat ze getuigen moesten zijn van folteringen door Franse marinesoldaten op Congolezen. In Zweden werd veel over deze zaak gesproken in de pers, in Frankrijk bleef het zoals gewoonlijk muisstil …”
    
Is er dan geen controle van het Franse parlement op de militaire operaties in Afrika?

Granvaud: “Sedert de laatste grondwetswijziging van de zomer 2008 heeft het parlement – theoretisch gezien – het recht strikter toezicht te houden op de buitenlandse operaties, maar die controlefunctie blijft zeer beperkt. De parlementsleden hebben immers slechts het recht geïnformeerd te worden binnen de drie dagen na het begin van de operatie.”

“Uiteindelijk staan ze dus voor een voldongen feit. Het parlement kan ook maar controle uitoefenen op operaties die meer dan vier maanden duren en slechts een miniem deel van de operaties duurt zo lang. Het mag dan ook de uitbreiding ervan weigeren.”

“Er is geen enkele sluitende parlementaire controle op de geheime defensieoperaties en de clandestiene operaties van de DGSE (de buitenlandse inlichtingendiensten). Dat blijven volgens de Vijfde Republiek de prerogatieven van de president en zijn directe raadgevers.”

Tsjaad en de Centraal-Afrikaanse Republiek zijn tegenwoordig toch wel de meest karikaturale voorbeelden van de Franse militaire inmenging in sommige gebieden van Afrika. U schenkt overigens terecht veel aandacht aan deze twee interventies.

Granvaud: “In 2006 heeft Frankrijk in de Centraal-Afrikaanse Republiek een gelijkaardige operatie uitgevoerd als in Kolwezi tijdens de tweede Shaba-crisis van 1978 (nvdr: de redding van het Mobutu-regime dankzij de tussenkomst van vooral Franse – maar ook Belgische en Marokkaanse – paracommando’s).”

“De Franse militairen hebben er valschermspringers gedropt teneinde de stad Birao te heroveren. Dit alles gebeurde zonder dat de Franse bevolking, noch de parlementsleden ervan op de hoogte waren. Deze operatie redde het corrupte regime van de Centraal-Afrikaanse president François Bozizé.”

“Dergelijke – geheime – operaties zijn ook vandaag nog mogelijk. Meer recent zelfs, tijdens het laatste offensief van de Tsjadische rebellen tegen de hoofdstad Ndjamena in 2009, trad het Franse leger officieel op en gaf als voorwendsel ‘het veilig stellen van de Franse onderdanen’. Door deze operatie werd echter de luchthaven ‘beschermd’ vanwaar huurlingen in dienst van president Idriss Déby ongehinderd konden vertrekken … “

“Volgens de krant La Croix ging het ‘veiligstellen’ van de luchthaven van Ndjamena ook gepaard met de directe inzet van de speciale troepen die ook deelnamen aan de strijd tegen de rebellen. Het ging om een uiterst geheime operatie die nog altijd niet is erkend door de Franse autoriteiten …”

In een rapport over Centraal-Afrika is mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch zeer kritisch over de interventies van het Franse leger in de Centraal-Afrikaanse Republiek. Wat is er aan de hand?
    
Granvaud: “In het rapport dat de Amerikaanse NGO in 2007 publiceerde, vestigt ze de aandacht op een aantal cruciale punten: de politiek van verschroeide aarde die het regeringsleger van de Centraal-Afrikaanse Republiek toepast tegen de eigen bevolking in het noorden, die bevolking wordt ervan beschuldigd de rebellen te steunen.”

“Hier vindt je ook de Franse koloniale methodes weer: het komt erop aan de bevolking zodanig te terroriseren dat ze de rebellen niet meer steunt. De ergste gewelddaden werden gepleegd in het onmiddellijke voetspoor van de Franse militaire interventies. Na de overname van Birao door het Franse leger in 2006 werd deze stad verwoest door de regeringstroepen. In die tijd schoven Franse militairen in de pers de verantwoordelijkheid voor de vernielingen in de schoenen van de rebellen. Sedertdien weten we beter.”

“We hebben hier te maken met een flagrante poging tot het verbergen van de eigen schuld, waardoor je zelfs kan gewagen van medeplichtigheid tot oorlogsmisdaden. In het HRW-rapport staan ook foto’s waarover je terecht vragen kan stellen: Franse officieren staan er naast manschappen van het OCRB (Centraal Bureau voor Strijd tegen het Banditisme), een soort lokale militie die zich schuldig maakt aan standrechtelijke executies.”

Kan Frankrijk het zich in het licht van die interventies echt veroorloven om de vijftigste verjaardag van de onafhankelijkheid van Afrikaanse landen te vieren, zoals op 14 juli in Parijs zal gebeuren?

Granvaud: “Er bestaat een groot onbehagen bij een deel van het publiek inzake alle herdenkingen van die onafhankelijkheidsvieringen. Dit heeft ook te maken met de mondelinge tussenkomsten van president Sarkozy, die steeds maar wijst op een wil om te breken met de onfrisse praktijken van zijn voorgangers, de zogenoemde Françafrique.”

“Maar behalve het discours is er weinig of geen verandering te merken. Het zijn nog altijd de drukkingsgroepen uit verschillende hoeken, de geheimzinnige afgezanten, de verborgen akkoorden, de clandestiene operaties, die het Franse Afrikabeleid bepalen.”

“Bij de herdenkingen in Parijs zullen we wel zeer karikaturale zaken te zien krijgen: tijdens het traditionele militaire défilé van de 14de juli, waarbij de staat hulde wil brengen aan de Franse koloniale ‘tirailleurs‘ die meevochten in de Eerste en de Tweede Wereldoorlog, zullen ook legerdetachementen uit Kameroen en Congo-Brazzaville opstappen, die bekend staan om hun geweld tegenover de bevolking. De echte dekolonisatie en de viering ervan moet nog plaatshebben …”

Dénètem Touam Bona (Africultures)

1. Raphaël Granvaud, Que fait l’armée française en Afrique? dossier ‘Noir’ de Survie, Marseille, Editions Agone, oktober 2009.

2. Gabriel Périès en David Servenay, Une guerre noire, enquête sur les origines du génocide rwandais (1959-1994), Parijs, Editions La Découverte, 2007.

3. Cameroun, Autopsie d’une indépendance, documentaire film van Gaëlle Le Roy en Valérie Osouf, (52 min), productie: France 5 / Program 33, 2007.

Het originele interview met Raphaël Granvaud verscheen op de website van Africultures onder de titel Le “Dossier noir” de l’armée française en Afrique entretien de Dénètem Touam Bona avec Raphaël Granvaud

http://www.africultures.com/php/index.php?nav=article&no=9444&texte_recherche=Rapha%EBl%20Granvaud

take down
the paywall
steun ons nu!