We schreven eerder al dat de financiële crash het finale bewijs leverde dat de globale geldmarkten, aan zichzelf overgelaten, er niet in slagen het geld op een verstandige manier te investeren. Overmatige risico’s in de zoektocht naar almaar grotere en snellere winsten, kuddegeest die dat effect duizendvoudig versterkt, al of niet ondersteund door computerprogramma’s die de transacties duizendvoudig versnellen, dat dan nog eens gehuld in grote ondoorzichtigheid en waanzinnige complexiteit… het leidde allemaal samen tot een zeepbel van verkeerde investeringen en als gevolg daarvan tot een financiële crash. Het was aan overheden om de totale meltdown te voorkomen. Die overheidsinspanning zullen we nog vele jaren afbetalen… Om een herhaling hiervan te voorkomen, zo weten we nu, is heel wat overheidsregulering nodig.
Maar er zijn andere redenen waarom anno 2010 publieke sturing nodig is om ervoor te zorgen dat de wereldeconomie niet alleen niet crasht, maar ook nog tegemoet komt aan de maatschappelijke en menselijke behoeften.
Milieu
Meer en meer wordt duidelijk dat de almaar uitdijende wereldeconomie steeds meer drukt op ’s werelds ecosystemen. De klimaatverandering, de snelle afkalving van de biodiversiteit, de uitputting van de visbestanden, de groeiende waterschaarste … het zijn zaken waar de wereldmarkten, aan zichzelf overgelaten, geen rekening mee houden. Als er niets gebeurt, stevenen we op grote problemen af.
Het zijn de overheden van de wereld die zullen moeten proberen via nationale, regionale en ook mondiale regulering die vitale publieke goederen enigszins in stand te houden voor ons en onze nakomelingen.
De financiële crisis leek daartoe een uitgelezen kans: omdat de private economie helemaal ineenzakte, waren overheden genoopt in de plaats te treden met massale investeringsprogramma’s. De hoop was dat die kans zou worden aangegrepen om een groene versnelling te realiseren – grote investeringen in groene energie, groene technologie, energiebesparingen… Dat is maar zeer gedeeltelijk gelukt. Volgens de VN zijn vooral Zuid-Korea en China daarin het best geslaagd. Ons land kan op dat vlak niet al teveel prestaties voorleggen.
Ongelijkheid
De geglobaliseerde wereldeconomie gaat wel gepaard met groei – een toename van het Bruto Nationaal Product. Dat is zeker zo tot de financiële crisis, en in de opkomende landen ook na de crisis. Edoch, een rechtvaardige verdeling van die toenemende welvaartskoek ontstaat niet spontaan: de “onzichtbare hand” geeft in deze niet thuis. In de meeste landen nam de inkomensongelijkheid spectaculair toe. Dat schept allerlei problemen: politieke instabiliteit, geweld, gezondheidsproblemen,…
Ook hier zijn het overheden die het initiatief moeten nemen om die rijkdom beter te verdelen. Dat gebeurt de jongste jaren ook wel op tal van plaatsen.
En elk land doet het op zijn eigen manier.
In China schreef het Volkscongres een nieuwe arbeidswet die de werkgevers verplicht met hun personeel een schriftelijke arbeidsovereenkomst te hebben, hun overuren te betalen, en hun werknemers een opzegvergoeding te betalen als ze al zeven jaar in dienst zijn. Onderzoek ter plekke leert dat die wet ook wordt toegepast, zij het soms met een kronkel om het effect ervan wat te matigen. Het tekort aan personeel in het atelier van de wereld, in Guangdong waar 100 000 fabrieken produceren voor de export, leidde er bovendien toe dat de minimumlonen fors worden opgetrokken. Kwestie van voldoende mensen uit het binnenland aan te trekken. De voorbije weken legden stakingen leggen de Chinese Hondafabrieken stil, en een zelfmoordgolf zorgde ervoor dat het Taiwesen Foxconn (wiens 400 000 werknemers de Ipods en Ipads van deze wereld maken) een loonsopslag van 70 procent kregen. Tegenwoordig zitten de opposant en vakbondsactivist uit HongKong, Han Dongfang, en regeringsverantwoordelijken op dezelfde lijn: de werknemers moeten een groter deel van de koek kunnen krijgen en daartoe moeten ze zich kunnen organiseren. Om collectief te onderhandelen, maar niét om aan politiek te doen.
In India is dan weer het grootste recht-op-werkprogramma ter wereld ingevoerd: elk arm gezin op het platteland van India (waar 700 miljoen mensen wonen) heeft recht op 100 dagen werk aan het minimumloon. De gemeente moet hen zo’n baan bezorgen, doorgaans in het beheer van water en bodem, op straffe van het betalen van een uitkering. De federale overheid betaalt die lonen maar het is de gemeente die voor de uitkering opdraait als ze de banen niet creëert. Dit programma werkt niet in alle deelstaten even goed: het hangt ervan of lokale bestuurders en/of de lokale civiele samenleving de burgers op de hoogte brengt van hun recht op werk. Toch is dit veruit het grootste publieke werkgelegenheidsprogramma ter wereld. India heeft in het verleden nog zulke initiatieven gehad, maar dit programma schijnt vrij goed te werken. Ook al omdat gelijktijdig het recht op informatie werd ingevoerd: burgers hebben het recht om informatie op te eisen, bijvoorbeeld over de lonen die al of niet werden betaald.
In Brazilië werd dan weer de kinderbijslag ingevoerd: elk arm gezin dat zijn kinderen naar school stuurt, krijgt per kind een toelage. Ondertussen vallen 12 miljoen gezinnen onder die regeling.
In de VS zorgde president Obama met zijn gezondheidshervorming voor wat meer gelijkheid: elke Amerikaan krijgt nu in principe toegang tot zorg, een stap vooruit voor meer dan 40 miljoen burgers.
Met wat goeie wil kan je zeggen dat dit allemaal stappen zijn in de richting van het sociale continent bij uitstek: Europa. Nochtans is ook daar de ongelijkheid toegenomen, en het lijkt erop dat de aanstaande besparingen dit effect nog zullen versterken. Bovendien staat het Europese model onder grote competitieve druk.
Crisis vergroot noodzaak sociaal beleid
Vraag is daarom: kunnen een betere sociale bescherming en betere verdeling van de rijkdom ook op internationaal niveau worden gestimuleerd? Dat blijft afwachten. De Internationale Arbeidsorganisatie doet alvast verwoede pogingen om een rol te spelen in de G20, het overleg van de 20 leidende economieën.
Het is in elk geval een goed moment om daaraan te werken. De crisis heeft immers de noodzaak van een betere verdeling van de rijkdom in de opkomende landen vergroot. En het IMF, jazeker, duwt dezer dagen enigszins in die richting, zij het dat het motief om zulks te doen het verhogen van de economische groei is.
Immers, in tegenstelling dat het naïeve geloof in de globalisering valt de wereldeconomie niet spontaan in een evenwichtige plooi. Er zijn surpluslanden en tekortlanden. Landen die meer uitvoeren dan ze invoeren, en landen die meer invoeren dan ze uitvoeren. Dat doen ze met geld dat ze lenen van de hardwerkende surpluslanden. De VS bijvoorbeeld van China. Of Griekenland van Duitsland. De tekortlanden staan door het toestromende geld bloot aan zeepbellen, bijvoorbeeld van de huizenprijzen. En zeepbellen kunnen ontploffen en leiden tot crisissen. Zoals we hebben gezien.
Nu staat in artikel één van de oprichtingsakte van het IMF dat het er moet naar streven om dergelijke “macro-economische” onevenwichten te beperken in omvang en in de tijd. In 2006 deed het IMF al een poging om daaraan te werken. Toen suggereerde het dat de VS meer zouden sparen, dat China zijn munt zou opwaarderen en dat de opkomende landen hun binnenlandse vraag zouden opkrikken door de uitbouw van de sociale bescherming. Toen het daar in 2006 wilde aan werken, werden zijn adviezen in de wind geslagen door de VS en China. Op de G20-top van Pittsburgh werden die adviezen evenwel herhaald. IMF-baas Strauss-Kahn berichtte onlangs dat er nu wel meer oren naar zijn.
Hoe dan ook, het geeft aan dat door de scheve globalisering sociale bescherming in de opkomende landen nu deel uitmaakt van het IMF-advies. Voor de EU geldt evenwel precies het omgekeerde: de EU moeten zijn budget consolideren (lees: besparen) en de nodige structurele hervormingen doen om groei te bevorderen (lees: flexibilisering van de arbeid).
Daarmee wordt duidelijk dat economische groei nog altijd het alfa en omega is van de IMF-visie: met het oog daarop worden in de verschillende regio’s andere adviezen gegeven. Vraag is natuurlijk of de EU zo nodig nog zoveel moet groeien. Zeker vanuit ecologisch oogpunt is daar geen grote nood aan. Wat wel nodig is, is dat mensen die willen werken, werk vinden. Zeker is dat de kwestie van de herverdeling van de rijkdom veel prangender wordt wanneer de koek niet meer groeit. Zeker is ook dat het economische gewicht van de EU in de wereld zal afnemen als onze economie niet of niet veel meer groeit. En natuurlijk, we moeten ook nog goederen en diensten kunnen verkopen aan de rest van de wereld, anders beschikken we niet over de middelen om wat dan ook in te voeren. Hoe we bij ons en wereldwijd tot een Green New Deal moeten komen, tot een echte sociaalecologische economie die antwoord biedt op deze uitdagingen, bespreken we in de volgende aflevering, alsook hoe België en de EU zich in al deze kwesties moeten opstellen.
Dirk Barrez & John Vandaele
Dit artikel is deel 1 in de reeks ‘Het stuur van de economie’
Lees alle artikels uit het dossier ‘Het stuur van de economie’
VOORDEELAANBOD BOEK
HET MONDIALE UITZENDKANTOOR
De campagne voor Waardig Werk wordt op dit ogenblik opnieuw intensiever gevoerd. We zijn blij de lezers van DeWereldMorgen.be een mooi voordeelaanbod te kunnen doen:
SLECHTS 15 i.p.v. 20 EURO VOOR HET BOEK
Het mondiale uitzendkantoor. Waardig werk in tijden van globalisering en crisis van Dirk Barrez en John Vandaele – klik voor dit voordeelaanbod