Samenleving, België, Recensie, Boeken, Sport, Nederland, Tweede Wereldoorlog, Collaboratie, NSB, Sportbonden -

Sport in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog

Op korte tijd verschenen twee boeken over sport in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog: een populair en onvolledig boek van Ad van Liempt en Jan Luitzen (1), een wetenschappelijk en degelijk werk van André Swijtink (2).

dinsdag 11 mei 2010 18:05
Spread the love

André Swijtink herwerkte zijn proefschrift uit 1992 en vulde het aan. Hij toont aan dat de sport tijdens de Tweede Wereldoorlog een opmerkelijke revival kende.

De ledenaantallen van de sportbonden groeiden spectaculair en in 1943 werden dubbel zoveel plaatsbewijzen verkocht aan supporters dan in 1940: 8 miljoen tegenover 4 miljoen. De bokssport bloeide als nooit tevoren en in 1944 hadden de Nederlandse dames met o.m. Fanny Blankers-Koen 6 van de 13 wereldrecords atletiek in handen.

De sport fungeerde dus als uitlaatklep en de Duitse bezetter zag dit graag gebeuren. Die beschouwde sport ook als belangrijk voor de lichamelijke ontwikkeling van ‘weermannen’ en van ‘noordrasmeisjes’.

Swijtink vertelt ook over de sportbetrekkingen tussen Nederland  en Duitsland voor, tijdens en na de oorlog. Er werden wel vraagtekens gezet bij de Olympische Spelen van 1936 in Berlijn, maar uiteindelijk gingen bijna alle sporters ernaar toe.

Tinus Osendarp, toen de snelste blanke sprinter, werd twee keer 3de, op de 100 en de 200 m, telkens achter twee zwarte Amerikanen. Op het podium stond hij dus naast Jesse Owens, die vier medailles won. Hitler feliciteerde hem niet, maar hij deed dat bij bijna geen enkele winnaar, nadat het IOC hem verplicht had iedereen of niemand te feliciteren.

Vanaf september 1941 mochten Joodse Nederlanders niet meer op sportvelden komen en vervolgens ook geen lid meer zijn van sportverenigingen. In totaal ging dit om duizenden sporters, o.m. topturners, roeiers en atleten. In Amsterdam trokken drie voetbalclubs hun 29 elftallen terug uit competitie, in Rotterdam was Sparta de club met de meeste Joodse spelers.

In de doorgangskampen van Vught en Westerbork en in het vernietigingskamp van Auschwitz werden in 1943 nog boks- en voetbalwedstrijden gehouden. In 1942 speelden 30 Nederlandse topvoetballers in de Duitse competitie en in 1943 werd in Berlijn een voetbalwedstrijd gespeeld tussen Nederlandse en Vlaamse dwangarbeiders. 

De wielerprofs Arie van Vliet, Jan Derksen, Kees Pellenaars, Cor Wals en Gerrit Schulte reden baanwedstrijden in Duitsland. De stadions waren uitverkocht, de renners verdienden veel geld: 100 gulden per week, tot 400 rijksmark per wedstrijd. Het motto was: “Een sportman bemoeit zich niet met politiek”.

Deze uitspraak kwam van Gerrit Schulte, wereldkampioen achtervolging (p. 188-189). Ook de boksers verdienden goed hun brood (p. 189-197). Bij de atleten Tinus Osendarp en Wim Slijkhuis wordt niet gesproken over geld: in principe waren het amateurs. 

Osendarp was de meest prominente Duitsgezinde sporter. In Berlijn had hij bij de Olympische Spelen niet alleen schitterend gelopen, hij haalde namelijk twee keer brons met 10”5 en 21”3 en stond dus telkens naast viervoudig winnaar Jesse Owens op het podium. Maar hij had in Duitsland definitief sympathie opgedaan voor het nationaalsocialisme. Tijdens de oorlog werkte hij mee aan het opsporen van politieke tegenstanders van de Duitsers.

Cor Wals was de fanatiekste onder de renners: hij sloot zich aan bij de Waffen-SS.

Elke sport had wel enkele overtuigde NSB’ers (nvdr: NSB was de belangrijkste Nederlandse nationaalsocialistische collaboratiebeweging). Dit gold ook voor de sportjournalisten en voor de Nederlandse Omroep: Deutschfreundlichkeit was veeleer de regel dan de uitzondering.

De enige uitzondering waren de illegale bladen, die sport in oorlogstijd als een irrelevant en verwerpelijk tijdverdrijf beschouwden en er dus zelden  over schreven.

Er was ook verzet bij de supporters, zeker tegen collaborerende NSB’ers: baanrenner Cor Wals, topsprinter Tinus Osendarp, tennisser Tod Hughan werden uitgejouwd vanwege hun lidmaatschap van Duitsgezinde organisaties.

Deutschfreundliche ijshockeyers en voetballers werden weggepest uit hun verenigingen. Clubs die openlijk anti-Duits waren, zoals de rooms-katholieke voetbalclub ’s-Heerenberg, werden ontbonden. Maar de meeste bonden liepen in de pas met de bezetter. Het is trouwens opmerkelijk hoe verzuild de sportbonden waren voor en nog lang na de Tweede Wereldoorlog.

Na de oorlog kregen vele Duitsgezinden de rekening gepresenteerd. Cor Wals kreeg 15 jaar met aftrek wegens zijn dienst bij de Waffen-SS en het terroriseren van Nederlandse arbeiders in Rusland (p. 311). Tinus Osendarp kreeg 12 jaar als ‘mensenjager’. Andere mensenjagers kregen 15 tot 20 jaar: de topatleet werd dus veeleer licht dan te zwaar bestraft (p. 313-315).

De auteur vermeldt niet dat zijn twee Olympische medailles afgepakt werden. Atleet Wim Slijkhuis werd voor drie maanden geschorst: hij had samen met Osendarp in 1943 wedstrijden in Duitsland gelopen zonder toestemming van de atletiekbond. Verder werden de foute en te gewillige Nederlanders uit allerlei sportverenigingen gezet, o.m. bij Feyenoord.

Deze zuivering was soms een moeizaam proces: Karel Lotsy, voorzitter van de voetbalbond en als zodanig de belangrijkste sportbestuurder, had actief meegewerkt aan het verwijderen van de Joden uit alle sporten, werd aanvankelijk van iedere blaam gezuiverd (p. 331-333).

Na de oorlog kwam de sport moeizaam weer op gang. Er was een tekort aan alles, dus ook aan sportmateriaal. Van de 107.000 gedeporteerde Joodse Nederlanders, keerden er slechts 5.000 terug (p. 348).

Vele Joodse sporters hadden de kampen niet overleefd: topturners, schakers, biljarters, dammers, voetballers. De bonden besteedden daar weinig aandacht aan en waren ook niet gehaast om de overlevenden weer aan te sluiten (p. 352).

Het duurde tot na 1950 voordat Nederlandse clubs weer tegen Duitse mochten optreden. Pas in 1954 speelde het Nederlandse elftal tegen West-Duitsland en het won verrassend met 2-1.

Swijtink besluit: in vele opzichten sloot de sport snel aan bij de jaren dertig, met meestal dezelfde bestuurders en met Karel Lotsy als chef d’équipe van de Nederlandse ploeg op de Olympische Spelen van Londen in 1948, net zoals in Berlijn (1936).

Pas in 1992 werd hij ontmaskerd als ideale stroman van de bezetter, door Swijtink, in zijn proefschrift ‘In de pas. Sport en lichamelijke opvoeding in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog’. Dit vormde de aanleiding tot de naamsverandering van de Karel Lotsylaan in Amsterdam. 

Deze degelijke studie is voorzien van 38 pagina’s noten, 10 p. literatuur en bronnen en een uitgebreid personenregister. Ze mist wel wat structuur en overzichtelijkheid. Swijtink vermeldt niet de namen van de buitenlandse baanrenners (met name de Vlaamse) en atleten tegen wie de Nederlandse kampten, uitgezonderd Jesse Owens.

Zijn boek is bedoeld voor historici, sportjournalisten en sporters met interesse voor de sport in de Tweede Wereldoorlog. 
 
Referenties : 

   1. Ad van Liempt – Jan Luitzen e.a., Sport in de oorlog. Meer verzetje dan verzet, uitgeverij Veen, Amsterdam / Antwerpen, 2010, 191 p., foto’s.
ISBN 978-90-204-1936-8; 17,50 euro.

   2. André Swijtink, Een sportman doet niet aan politiek. Groei en populariteit van de Nederlandse sportbeoefening in oorlogstijd, uitgeverij Meulenhoff, Amsterdam / Standaard Uitgeverij, Antwerpen, 2010, 423 p.; foto’s, noten, literatuur, bronnen, register. ISBN 978-90-290-8593-9; 24,95 euro.  

take down
the paywall
steun ons nu!