Identiteit in Vlaanderen
Opinie, Samenleving, België, Vlaanderen, Debat, Identiteit, Bart de wever, Guy verhofstadt -

Identiteit in Vlaanderen

Een aantal weken geleden kende Vlaanderen zijn eigen identiteitsdebat in de opiniekaternen van De Standaard. Protagonisten van dienst waren Guy Verhofstadt en Bart De Wever. Om dit debat aan te vullen, breng ik in dit stuk een linkse visie op identiteit.

donderdag 25 maart 2010 12:54
Spread the love

Het debat in De Standaard was om twee redenen interessant. Ten eerste vertolkten beide hoofdrolspelers twee extreme visies op identiteit: de postnationale non-identiteit van Verhofstadt en de monoculturele identiteit van De Wever. Ten tweede blonken de linkse partijen uit in hun afwezigheid. Zowel in het groene als in het socialistische kamp bleef het oorverdovend stil.

In dit stuk formuleer ik voorzichtig een linkse visie op identiteit. Hierbij stel ik dat een collectieve identiteit niet per definitie slecht hoeft te zijn. Groepsidentiteiten kunnen ook positieve functies vervullen, op voorwaarde dat ze niet uitsluitend of monocultureel ingevuld worden, én dat de macht tot identiteitsconstructie gelijk verdeeld is.

Verhofstadt vs. De Wever

Op 12 februari 2010 gaf Verhofstadt met zijn kritiek op het Franse identiteitsdebat het startschot voor het dispuut. Er was “iets aan het rotten” in het ooit zo inspirerende Frankrijk, waardoor de thema’s van extreemrechts er actueler waren dan ooit.

In een volgend, meer onderbouwd opiniestuk op 24 februari deed Verhofstadt zijn visie op identiteit en burgerschap meer uitgebreid uit de doeken. Zijn redenering gaat als volgt:

“iedere collectieve identiteit reduceert het unieke individu tot één bepaalde categorie of etiket. Hierdoor houdt het geen rekening met het feit dat iedere mens ook een hele reeks andere identiteiten en eigenschappen bezit. Identiteit is bijgevolg een begrip waarop onmogelijk een vredelievende en welvarende maatschappij kan worden gebouwd. Een identitaire samenleving is een maatschappij van uitsluiting en van strijd. Identiteit moet bovendien gezien worden als het nieuwste kleedje waarmee het aloude nationalisme zich tooit.”

Verhofstadt concludeert bijgevolg dat de toekomst van Europa postnationaal zal zijn of niet zal zijn.

In zijn opiniebijdragen op 18 en 22 februari gaat Sven Gatz, fractievoorzitter van Open VLD in het Vlaams parlement, hierop verder. Hij stelt dat een identiteit iets subjectiefs en abstracts is, waardoor de daadkracht ervan beperkt is. Gatz ziet dan ook meer heil in de notie van burgerschap gebaseerd op waarden als vrijheid, gelijkheid, solidariteit en respect als gemeenschappelijk fundament dan in het ongrijpbare concept ‘identiteit’.

Een repliek van Bart De Wever op dit liberale pleidooi tegen een identiteitsdenken kon uiteraard niet uitblijven. In een opiniestuk op 2 maart pleit hij resoluut voor een culturele identiteit als positief functioneel middel. De Wever erkent dat identiteit een sociale constructie is die een groep mensen die elkaar niet persoonlijk kennen, tracht te verbeelden tot een samenhorige gemeenschap.

Verder maakt hij een onderscheid tussen een gesloten nationalisme en inclusief nationalisme. Het eerste legt de klemtoon op etnoculturele elementen die niet door buitenstaanders verworven kunnen worden. Het tweede legt daarentegen het accent op een burgerschap gebaseerd op civiele en culturele elementen (bijvoorbeeld verwerving van de taal) die men zich eigen kan maken als men tot de club wil toetreden.

De Wever pleit voor deze tweede vorm, omdat het een gezonde manier van identiteitsbeleving inhoudt die meteen ook een antwoord geeft op de vraag wie behoort tot het volk en wie niet.

Positieve functies van collectieve identiteiten

Beide discours zijn echter problematisch. Verhofstadt stelt terecht dat er evenveel identiteiten als individuen zijn, maar hij verwart helaas sociale identiteiten met persoonlijke identiteiten.

Bij een sociale identiteit associeert een persoon zich met een bepaalde sociale categorie. Deze categorie kan van alles zijn: gender, religieuze overtuiging, klassenpositie, studeren in Gent, supporteren voor Anderlecht… Het gaat dus steeds om een ingebeelde associatie met een bepaalde categorisatie die in meer of mindere mate reële verschillen weerspiegelt.

Deze sociale identiteiten kunnen door een persoon tijdens de levensgeschiedenis gecombineerd of vervangen worden, resulterend in inderdaad evenveel persoonlijke identiteiten als individuen. Sociale identiteiten zijn dus iets wat mensen gedurende een bepaalde periode met elkaar delen.

Een tweede probleem is dat Verhofstadt de positieve functies van sociale identiteiten niet inziet. Hij wijst terecht op het gevaar dat sociale identiteiten tot uitsluiting kunnen leiden. Maar door te stellen dat alle groepsidentiteiten per definitie slecht zijn, gooit hij het kind met het badwater weg.

De sociale geschiedenis heeft aangetoond dat sociale identiteiten op een positieve manier aangewend kunnen worden, waardoor zowel de eigen groep als de hele maatschappij er beter van worden. De arbeiders hebben sociale rechten kunnen afdwingen door zich te verenigen achter een sociaal-economische identiteit (‘het klassenbewustzijn’). Een strategie die de vakbond vandaag de dag nog steeds hanteert. De vrouwenemancipatie wordt gedragen door een collectieve genderidentiteit. De holebi-beweging maakt voor meer gelijke rechten gebruik van een queeridentiteit. Afro-Amerikanen hebben de rassensegratie bevochten door zich te verenigen achter een etnische identiteit.

Ook de Vlaamse strijd tot de jaren ’70 kan beschouwd worden als een emancipatorische strijd geschraagd door een culturele identiteit. Sociale identiteiten kunnen dus emancipatorisch werken en zijn dus niet per definitie slecht.

Ten slotte houdt Verhofstadt met zijn pleidooi geen rekening met het feit dat personen in meer of mindere mate nood hebben aan collectieve identiteiten. Een sociale identiteit geeft immers houvast en zelfvertrouwen. Zelfs het kosmopolitische wereldburgerschap waar Verhofstadt van droomt, is eigenlijk niets meer dan een sociale identiteit waar hij blijkbaar nood aan heeft.

Monocultureel en uitsluitend

Maar ook het identiteitsdiscours van De Wever is problematisch. Hoewel hij wellicht wel erkent dat iemand meerdere sociale identiteiten kan hebben, kan een persoon volgens hem maar één culturele identiteit hebben: de Vlaamse of een andere.

Iemand kan op de culturele dimensie echter meerdere identiteiten combineren. Lokale voorbeelden illustreren dit: zo bestaat er een Gents-Turkse identiteit bij Turken in Gent en de identiteit van Maroxellois bij Maghrebijnen in Brussel.

Volgens De Wever kan iedereen misschien wel de Vlaamse culturele elementen eigen maken. Maar hij zegt er niet bij dat dit het opgeven van andere culturele elementen impliceert. Het probleem is dus dat hij de Vlaamse identiteit monocultureel invult, terwijl Vlaanderen al lang niet meer monocultureel is. Op die manier beperkt hij de Vlaamse identiteit tot een aantal elementen en sluit hij mensen uit.

Een ander probleem is dat zijn eenzijdige focus op cultuur en identiteit het belang van macht en sociale structuren op twee manieren ondersneeuwt. Ten eerste worden maatschappelijke problemen louter vanuit een culturele bril verklaard. Een goed voorbeeld hiervan zijn de rellen in Brussel. De antisociale subcultuur van enkele jongens hangt daar samen met een geschiedenis van sociale achterstelling, maar wordt in het dominante discours bijna louter vanuit culturele termen verklaard .

Ten tweede kunnen personen pas op een positief functionele manier collectieve identiteiten gebruiken, wanneer ze ook de macht hebben om die identiteiten te construeren. Het criminaliseren van de Arabisch-Europese Liga die een etnische identiteit wou gebruiken om meer rechten voor etnische minderheden af te dwingen, illustreert dat dit niet steeds een evidentie is. In dit kader kan men zich ook de vraag stellen wie in Vlaanderen de macht heeft om te bepalen wat die civiele en culturele elementen van het Vlaamse burgerschap net inhouden.

Een links identiteitsdiscours 

Samengevat mag een links identiteitsdiscours het kind niet met badwater weggooien. De sociale geschiedenis leert ons dat collectieve identiteiten ook functioneel kunnen zijn voor de volledige samenleving. Gezien hun politieke doelstellingen moeten linkse en progressieve partijen voornamelijk inzetten op het positief aanwenden van niet-culturele identiteiten (zoals klasse-, gender-, en queeridentiteiten).

Niettemin mogen ze ook over culturele identiteiten niet stil blijven. De Vlaamse, Belgische en Europese identiteiten zijn blijkbaar iets wat de publieke opinie bezighoudt. Momenteel worden deze concepten voornamelijk door rechts ingevuld.

De uitdaging voor links is dan ook drievoudig. Ten eerste moeten ze deze identiteiten multicultureel invullen. Dit betekent dat ze de culturele diversiteit in Vlaanderen, België en Europa moeten institutionaliseren. Concrete stappen hiervoor zijn: het toelaten van de hoofddoek en andere religieuze symbolen op scholen, het financieel en logistiek ondersteunen van minderheidsculturen, en het integreren van de migratiegolven naar België en Europa in de geschiedenislessen en het culturele erfgoed (deze lijst is zeker niet exhaustief).

Ten tweede moeten deze multiculturele identiteiten positief functioneel zijn. Dit betekent emancipatorisch voor zowel de eigen multiculturele groep als voor de volledige maatschappij. Zeker vanuit een internationalistisch perspectief is deze uitdaging niet eenvoudig. Een eigen multiculturele identiteit mag immers niet tegengesteld zijn aan een internationalistische identiteit, maar moet er eerder een aanvulling op zijn. Zo kan het niet de bedoeling zijn om de eigen multiculturele identiteit aan te wenden tegenover andere culturele identiteiten, en in die optiek bijvoorbeeld te ijveren voor Europese banen ten koste van Aziatische jobs.

Ten derde moeten de machtsmiddelen gelijk verdeeld worden zodat iedereen mee kan praten over deze Vlaamse, Belgische en Europese identiteit, en indien nodig een eigen sociale identiteit kan uitbouwen. Het transformeren van de sociale structuur moet voor linkse en progressieve mensen dan ook nog steeds de prioriteit nummer één zijn.

Pieter-Paul Verhaeghe is historicus en socioloog en werkt momenteel aan een doctoraat over de rol van sociaal kapitaal bij de arbeidsmarktparticipatie van etnische minderheden.

Deze tekst is eerder verschenen op www.poliargus.be

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!