De laatste twee uitzendingen van 8 en 15 maart uit de reeks “In Godsnaam” van Annemie Struyf hebben bij mij, en vermoedelijk niet alleen bij mij tot enige perplexiteit geleid. Maar tot mijn verbazing zei een jongere collega me, dat zij dankzij het programma de laatste tijd al heel wat mooie en diepgaande gesprekken had meegemaakt. Letterlijk: “Het is niet zo gemakkelijk om met ‘onze’ generatie over geloof en godsdienst te praten en dat heeft het programma wel mogelijk gemaakt.”
Teken van een generatiekloof? Of van een segmentering in ons Vlaamse landschap, ook op dat vlak? Een snobistisch en vanuit de hoogte erop neerkijken, lijkt niet correct: hoe verklaar je immers de kijkcijfers? Het is noch sport, noch amusement, noch de slimste mens. Dan toch maar omdat China of Indië Europa overdonderen, zoals collega Pinxten opperde in De Standaard? Het kriebelt bij een antropoloog. Komaan, (1) wat brengt Annemie Struyf nu eigenlijk, en wat brengt ze niet? En (2) waarom slaat dit bij veel mensen beter aan dan men verwacht heeft?
Eerst het kader. Al meer dan honderd jaar loopt er een vinnige discussie over wat onder godsdienst verstaan moet worden. Na veel verbaal geweld komen de meeste conclusies hierop neer, zowel bij “believers” als bij niet-“believers”: bij godsdiensten gaat het (a) om een praktijk waarbij de godsdienstig geëngageerden het bestaan van iets bovenmenselijks aanvaarden, (b) op voorwaarde dat dit gebeurt op een gestandaardiseerde manier en zo dat de praktijk door een ruimere gemeenschap gedragen wordt. Met een knipoog naar Annemie Struyf zou wie die uitgangspunten volgt, een bedenking kunnen maken bij de Vlaamse “shakers”, die een goeroe opzoeken in Bali. Voldoen ze wel aan het tweede deel van de definitie?
Maar nu de eerste vraag: wat brengt Annemie Struyf en wat brengt ze niet? Volgens een ellenlange literatuur bestaan godsdiensten uit een hele cluster van componenten: (1) een stichtingsmythe, (2) rituelen (die overgangen en interne vieringen reguleren), (3) aanwijzingen voor een individuele en voor een sociale moraal, (4) een spiritualiteit, (5) regelingen rond het functioneren van het intern leadership, (6) een erfgoed (artistieke en narratieve uitbeeldingen), (7) vaak ook een systeem van rationalisering (een theologie).
Op elk van die terreinen komen sacraliteit en profaniteit ter sprake, als van mekaar gescheiden en mekaar niettemin beïnvloedend. Dat Annemie Struyf er niet aan begint om iets zo complex voortdurende in haar beelden te willen vasthouden, is begrijpelijk. Daarenboven maakt de programmamaakster een selectie. Ze wil het enkel hebben over mensen die radicale keuzes gemaakt hebben om hun godsdienstigheid uit te drukken. De niet-radicalen – uiteraard het grootste deel – blijven buiten beeld. Wat ze echter niet zegt, maar waar ze tegelijk ook heel selectief in is, is de keuze van de terreinen waar ze de radicaliteit gaat opzoeken om ze in beeld te brengen: de rituelen en – in mindere mate – de spiritualiteit die ermee samengaat.
Mogen we een beeld gebruiken? Nemen we de laatste Olympische Wereldspelen. In de veronderstelling dat je godsdienstig ingestelde mensen zou mogen vergelijken met schaatsers en skiërs, dan stellen we vast dat heel veel mensen overal ter wereld die schaatsen en skiën eigenlijk allesbehalve vedetten zijn en dat tuimelpertes schering en inslag zijn. Daarom ook willen de meeste mensen er gewoon niet aan denken om aan de Spelen deel te nemen, laat staan er te excelleren. Nochtans zijn het deze laatsten die Annemie als reporter in beeld wil brengen. Waarom ook niet?
Maar tegelijk maakt ze nog een andere selectie die ze niet toelicht, deze keer: ze beperkt zich uitdrukkelijk tot één discipline: het kunstschaatsen. Dat er mensen zijn die excelleren in het langlaufen (of sociaal engagement), of in bobsleeën (politiek radicalisme), laat ze totaal buiten beeld. En bij het kunstschaatsen focust ze dan nog eens heel specifiek op de “pirouettes”. Toegegeven, dat zie je niet alle dagen. En in haar programma wordt dit gebracht, soms door echte klasbakken, soms echter ook door amateurs, die beter niet aan de Spelen hadden deel genomen… en een enkele keer rijst de vraag of je nog wel op de juiste Spelen zit. Bijvoorbeeld, als je verneemt dat het in haar volgende uitzending over een godsdienstig radicalisme zal gaan dat blijkbaar polygamie legitimeert voor een jonge Vlaamse dame. Of begreep ik de aankondiging verkeerd?
Onze tweede vraag wordt nu: waarom slaat dit bij zoveel mensen aan? Had een programma over de relatie tussen sociaal engagement en spiritualiteit even veel kijkers gelokt? Stel, een programma waarin gewone mensen, niet de Martin Luther Kings of de Mahatma Gandhis, voor hun radicaal sociaal engagement vooral vanuit hun spiritualiteit zouden belicht geweest zijn… Het zou vermoedelijk ook wel kijkers gehaald hebben. Maar even veel? En dezelfden? Ik ben het niet zeker.
Zou het kunnen dat “In Godsnaam”, dat het curieuze – voor ons haast wereldvreemde – spel van rituelen en de enorme kracht van de religieuze verbeelding heeft laten zien met consequenties die men in onze samenleving sociaal in het geheel niet meer verwacht, precies daarom zoveel verwondering (en reflectie?) en kijkcijfers uitgelokt heeft? Als dit waar zou zijn, dan hebben de kijkcijfers niet met het zoeken naar zekerheid te maken. Want zeg nu zelf, hoe wordt je nu “zekerder” van het verzorgen van poppetjes in Durbuy (Hare Krishna)? Dan ligt de uitleg eerder in de sociale verdrukking van hele velden van verbeelding.