Het Brusselse colloquium kon niet beter vallen. Met de eerder deze week gepubliceerde BIM-wet, waarmee de staatsveiligheid onder meer onze telefoons zal kunnen aftappen, hadden we immers net nog een sterk staaltje te zien gekregen van hoe de bescherming van privégegevens door de overheid met de voeten kan worden getreden.
Belgische en Europese overheden lijken tegenwoordig niet erg meer in te zitten met inbreuken op ons privéleven. De MOBIB-kaart in Brussel, camera’s in de Mechelse straten, de BOM- & BIM-wetten… voorbeelden te over van dergelijk politiek beleid. Volgens de sprekers op het Brusselse colloquium vormt dit alles deel van een Europese tendens naar een steeds grotere aantasting van onze burgerrechten.
De technologische revolutie
Raf Jespers, advocaat van het Progress Lawyers Network, ziet nieuwe technologieën als één van de belangrijkste oorzaken voor deze ‘surveillance’- evolutie. Hij somde een indrukwekkende lijst op van nieuwe controletechnologieën die onze samenleving in de toekomst in het oog zullen houden. Onbemande spionagevliegtuigen bijvoorbeeld, die vanaf 2012 toezicht moeten helpen houden op Europese manifestaties. De ‘communicatiebox’, die vanaf 2013 in alle nieuwe auto’s verplicht wordt geïnstalleerd, en uw auto vanaf dan traceerbaar zal maken door officiële instanties. Of iets wat nu reeds een feit is, de installatie van camera’s in alle trams en bussen van de Lijn en in het volledige treinbestand van de NMBS.
“De politieke verantwoordelijken zouden erover moeten waken dat die nieuwe technologieën niet worden toegepast wanneer zij een bedreiging betekenen voor de privacy”, stelde Jespers “het is niet omdat iets technologisch kan, dat het zomaar moet doorgevoerd worden”.
Een tijdsgeest van terreur
Dat al deze technologieën zo gemakkelijk toegepast kunnen worden, ligt volgens Jespers ook aan de tijdsgeest. Sinds de aanslagen op de Twin Towers in 2001 heeft privacy immers moeten wijken voor een veiligheidsobsessie. Wereldwijd zijn de budgetten voor interne veiligheid sinds 2001 spectaculair gestegen. Wie hier het meeste voordeel uit haalt, is de veiligheidsindustrie. Deze tracht via sterke lobbying en marketing beleidsmakers te overtuigen van het nut van hun surveillancemateriaal. Ook de overheid vaart hier uiteindelijk wel bij, omdat het materiaal hen vaak toelaat te besparen. “Het is immers een stuk goedkoper om een tram of bus vol camera’s te hangen, dan om een kaartjesknipper aan te werven”, aldus Jespers. Hoewel de burger hier ook een verantwoordelijkheid draagt, is het volgens hem in hoofdzaak aan de overheid en industrie om de rechten op de privacy te respecteren.
Tegengewicht vanuit de Europese Unie
Dat er wel degelijk tegengewicht bestaat vanuit de Europese Unie, bleek uit de toelichting van Peter Hustinx, Europese toezichthouder op de gegevensbescherming. “Het verdrag van Lissabon legt een heel sterk accent op de bescherming van de persoonsgegevens, wat de dynamiek in de politieke discussie sterk heeft beïnvloed. Viviane Reding, de nieuwe EU-commissaris justitie, heeft er zelfs haar topprioriteit van gemaakt.” Toch toont dit ook de omvang van de problematiek. Er zou immers geen dergelijke prioriteit aan gegeven worden als het probleem niet zo gewichtig was.
Hustinx staat zelf op de eerste rij als het om de bescherming van persoonsgegevens gaat. Zijn eigen Europese toezichtsorgaan EDPS superviseert immers de instellingen en organen van de EU op dat vlak, en verstrekt ook privacygerelateerde adviezen aan politieke instellingen. Hustinx en EDPS ijveren voor één allesomvattend kader dat de persoonsgegevens beter zou moeten beschermen. In de toekomst wil hij andere toezichthouders meer middelen en slachtkracht geven om zo de uitdagingen van de informatiesamenleving beter te kunnen aanpakken.