De crisis in Jos haalt telkens het wereldnieuws, vooral dan om aan te geven dat ook in Nigeria een botsing der beschavingen aan de gang is, een strijd tussen moslims en christenen. Maar ondanks de religieuze en tribale wraakgevoelens is de crisis in Jos veeleer het gevolg van een politieke machtstrijd, economische vervreemding en de hoge bevolkingsdichtheid.
Jos, volgens plaatselijke christenen een acroniem voor ‘Jesus our saviour’, is de hoofdstad van de deelstaat Plateau. Hoewel het slechts de tiende grootste stad is in Nigeria, is ze met haar 800.000 inwoners wel de meest dichtbevolkte van het West-Afrikaanse land. De stad ligt op de scheidingslijn tussen het overwegend christelijke zuiden en het overwegend islamitische noorden van Nigeria.
Decennialang droeg Jos het beeld van een kosmopolitische stad waar diverse volkeren, religies, Afrikanen en westerlingen vreedzaam samenleefden. Het vredige Jos vervulde dan ook een voorbeeldfunctie voor andere Nigeriaanse steden. Toch kent de stad ook een schaduwzijde. De overwegend christelijke volkeren Berom, Afizere en Anaguta beschouwen zichzelf als de oorspronkelijke inwoners van Jos, en zien de anderen dan ook als minderwaardige inwijkelingen in hun stad.
Verdeel- en heerstactiek
Vooral de overwegend islamitische Hausa/Fulani en Jawasa zijn een doorn in het oog van de inheemse volkeren. Op hun beurt beschouwen deze zogenaamd ‘ingeweken volkeren’ zichzelf ook als ‘inboorlingen’ van Jos. Toch klopt het historisch gezien wel dat zij, net als bijvoorbeeld de overwegend christelijke Yoruba en Igbo, op een bepaald moment in Jos zijn komen wonen. Velen van hen trokken tijdens de Tweede Wereldoorlog naar Jos om er te werken in de tinmijnen van de Britse koloniale heersers. Na de oorlog vestigden ze zich in Jos, waar ze tot vandaag op significante wijze bijdragen aan de plaatselijke economie en het sociale leven.
Na de herwonnen onafhankelijkheid in 1960 namen de politieke machthebbers de verdeel- en heerstactieken van de Britten over en institutionaliseerden ze de etnische verschillen. De oorspronkelijke inwoners van Jos kregen een ‘inheems’ certificaat, terwijl de inwijkelingen zich moesten tevreden stellen met een ‘residentieel’ certificaat dat automatisch minder rechten inhoudt. Dat zette kwaad bloed bij diverse ingeweken volkeren. Er ontstond een zwendelpraktijk in het maken van inheemse certificaten voor mensen van ingeweken volkeren.
Triviale conflicten
Enkele kleinere onlusten in 1994 maakten een eind aan het kosmopolitische imago van Jos. Zeven jaar later, in 2001, barstte er voor het eerst de hel los. In 2008 en het jaar daarop gebeurde dat opnieuw. Opmerkelijk is dat de onlusten telkens plaatsvonden na een op het eerste zicht triviaal conflict. De eerste keer was de aanleiding een nieuwe opdeling van de stad Jos in een noordelijk en zuidelijk beleidsdistrict; later ging het om een controversiële politieke benoeming en een gecontesteerde lokale verkiezingsuitslag.
Helemaal surrealistisch werd het wanneer er gevechten uitbraken na onenigheden over de heropbouw van een huis. Bij al deze onlusten wordt Jos telkens het toneel voor wat misschien nog het best kan worden omschreven als een kleinschalige ‘Bellum omnium contra omnes’ (de oorlog van iedereen tegen iedereen), aangestoken door de wrede logica van de wederzijdse beschuldiging of op zijn Nigeriaans: ‘Do me, I do you’.
Niet alleen de wederkerende aard van de conflicten, maar ook het dodelijke en destructieve karakter ervan wijzen op dieperliggende oorzaken die niet los kunnen worden gezien van de politiek-economische ontwikkelingen in Nigeria tijdens het afgelopen decennium. Nigeria is een kapitalistisch monster, gecreëerd door een politieke cultuur van verschillen, door endemische corruptie en door neoliberale dictaten. De crisis in Jos en andere lokale conflicten die het land al jarenlang teisteren, zijn daarvan een verschrikkelijke uitdrukking.
Brutaal militair regime
Ten tijde van de eerste onlusten in Jos in 1994 kreunde Nigeria onder het brutale militaire regime van Sani Abacha, die na een coup zijn geloofwaardigheid als nieuw militair leider onder de bevolking probeerde te verhogen. Zijn eerste stap was de opheffing van het mislukte ‘Structureel Aanpassingsprogramma’ (SAP) van zijn voorganger Babangida. Babangida had dat programma opgezet om de in verval geraakte Nigeriaanse economie weer op de rails te zetten. Via neoliberale maatregelen zoals privatiseringen en dereguleringen wilde hij de buitenlandse schuldenlast terugdringen.
Het plan mislukte echter en duwde Nigeria nog verder in economisch verval en armoede. Als reactie op de economische verwarring zochten talloze verpauperde Nigerianen steun in de verlossende kracht van religie, waar diverse christelijke en islamitische fundamentalistische strekkingen stevig van profiteren.
Onder generaal Abacha, die regeerde van 1993 tot 1998, werd de sociaaleconomische situatie alleen maar erger. De corruptie nam buitengewone proporties aan en de devaluatie van de Nigeriaanse munt, de naira, leek niet meer te stoppen. Meer dan 70 procent van de Nigeriaanse bevolking werd in deze jaren in de armoede geduwd.
Meer dan ooit stelden de Nigerianen hun hoop op verlossing door gebed. Daardoor geraakte de politieke theologie – vooral aan christelijke zijde – stevig verankerd in de nationale politieke cultuur. Kenmerkend voor het regime van Abacha (en tegelijk aanleiding voor de eerste crisis in Jos) was dat hij alle democratische structuren in het land afschafte om alle macht in de federale regering naar zich toe te trekken. Alle verkozen staats- en lokale regeringen werden opzij geschoven.
Strijd om politieke controle
In de deelstaat Plateau stelde generaal Abacha kolonel Mohammed Mana aan als militair gouverneur. Mana gaf op zijn beurt de controle over de pas opgerichte ‘Local Governement Area’ (LGA) van noordelijk Jos in de handen van Alhaji Aminu Mato, een moslim en lid van het Jawasa-volk. De inheemse volkeren van Jos konden zich echter niet terugvinden in deze aanstelling, omdat Mato voor hen een inwijkeling was.
De spanningen liepen op en jongeren van inheemse volkeren probeerden de toegang tot het regeringshuis in Jos te versperren. Ze zwoeren dat Mato, noch enige andere Jawasa, ooit politieke controle zou verwerven over Noord-Jos. En ze slaagden in hun opzet.
Militair gouverneur Mana trok Mato terug, maar wekte daarmee protesten los bij de Jawasa-jongeren. Die organiseerden een demonstratie en trokken woedend de straat op. Vier mensen kwamen daarbij om, en een gedeelte van de moderne Gada Biyu-markt, een islamitische school en een moskee werden vernield.
Na het conflict werd een onderzoekscommissie opgericht, waarvan de resultaten nooit werden vrijgegeven. De aanstokers van het geweld werden niet berecht en er kwam geen enkele poging om mogelijk nieuw geweld in de toekomst te vermijden. Twee jaar later, in 1996 deed er zich dan ook een gelijkaardig voorval. Ditmaal werd een Jawasa aangesteld als secretaris voor het noordelijk educatieprogramma van Jos. De inheemse bevolking protesteerde opnieuw, waarop de kandidaat onmiddellijk teruggetrokken werd, deze keer zonder schermutselingen.
Democratisch tijdperk
In 1998 stierf Abacha. Een jaar later werd Olesgun Obasanjo verkozen tot de nieuwe president van Nigeria. Hij zou aan de macht blijven tot 2007. Hoewel Obasanjo als luitenant vanaf 1976 tot 1979 al eens de plak zwaaide, liet de Nigeriaanse politiek met zijn terugkeer het tijdperk van militaire regimes achter zich. De Vierde Republiek was een feit en iedereen geloofde dat er een democratisch tijdperk was aangebroken.
De politiek die Obasanjo begon te voeren, lag op economisch vlak in het verlengde van het SAP van Babaginda. Opnieuw bleven positieve effecten echter uit. Privatiseringen en dereguleringen hieden de Nigeriaanse economie in de wurggreep van het neoliberalisme.
Obasanjo herstelde wel de democratische beleidsstructuren van het land, waardoor in Jos Joshua Dariye, een christelijke Mushere, werd verkozen tot nieuwe gouverneur van de deelstaat Plateau. Frank Bagudu Tardy, een christelijke Anaguta, kreeg de controle over de LGA van Noord-Jos. Door deze nieuwe machtswissels werden de zogenaamde ‘inwijkelingen’ van Jos, waaronder de Hausa/Fulani en Jawasa, uitgesloten van deelname aan het bestuur van de deelstaat en de lokale beleidsdistricten van Jos. Deze wending legde meteen ook de basis voor de crisis in 2001.
De inheemse bevolking protesteerde opnieuw na de aanstelling van Mukthar Mohammed als coördinator van het nationaal programma voor de uitroeiing van de armoede (National Poverty Eradication Programme – NAPEP). Mohammed was immers een moslim van Hausa/Fulani-origine, en de mensen vreesden dat de Hausa/Fulani vroeg of laat wel eens de volledige controle over Jos zouden kunnen verwerven. De ironie wil echter dat Mohammed werd aangesteld door Obasanjo, een christelijke Yoruba.
Hoe dan ook leidden de eerste rellen tot meer dan tweeduizend doden. Voertuigen, woningen, winkels, moskeeën en kerken werden in brand gestoken. Omdat de plaatselijke politiediensten de rellen niet onder controle kregen, stuurde Obasanjo uiteindelijk troepen naar Jos en stelde hij een uitgangsverbod in. Met geweld konden de militairen de relschoppers uiteindelijk tegenhouden.
Na de onlusten werden nieuwe onderzoekscommissies opgericht, die allemaal echter een kort leven waren beschoren. toen Obasanjo in 2004 de noodtoestand uitriep over de deelstaat Plateau, werden de resultaten van een onderzoeksrapport wel in de regionale krant gepubliceerd. In dat rapport werd benadrukt dat Jos toebehoort aan de Afizere, Anaguta en de Berom, en dat inwijkelingen wel het recht hebben om er te leven, maar dat ze zich moeten aanpassen aan de inheemse tradities. De lokale regering zou voortaan ook alleen maar inheemse certificaten uitreiken aan de inboorlingen.
Machtsovername
In 2007 won Umaru Yar’Adua, een Fulani-moslim, de presidentsverkiezingen. De democratische machtsovername van Yar’Adua deed het beste hopen voor een stabiele en duurzame democratische Vierde Republiek. Yar’Adua is moslim, maar kwam wel uit de Peoples Democratic Party (PDP), dezelfde partij als Obasanjo. Van een echte machtswissel was er dus geen sprake.
De verkiezing van Yar’Adua betekende wel goed nieuws voor de politieke ambities van de islamitische Jawasa in Jos. Yar’Adua benoemde namelijk Ibrahim Dasuki Nakande, een Jawasa tot federaal minister van Werk. Toch was de nieuwe gouverneur van de Plateau-deelstaat Jonah Jang een christelijke Berom (PDP).
In de aanloop naar de verkiezingen voor alle lokale functies in de Plateau-deelstaat ontstond er in 2008 heel wat discussie tussen Jang, de leden van de PDP en de All Nigerian Peoples Party (ANPP). Omdat PDP-kandidaat Timothy Gyang Buba een Berom uit het zuiden van Jos was, begon men zich af te vragen of hij wel kon deelnemen aan de verkiezingen voor de LGA van Noord-Jos, dat in handen was van de PDP. Jang wilde koste wat kost dat de politieke controle in handen zou komen van een Berom.
Dit leidde tot een conflict waar vreemd genoeg de islamitische Jawasa en de christelijke Afizere van de ANPP begonnen samen te spannen tegen de Beroms en Anagutas van de PDP. De Hausa/Fulani werden daarbij opgeroepen om op de ANPP te stemmen. Een nieuw gewelddadig drama was in de maak toen de overheid de resultaten van de verkiezingen niet wilde vrijgeven.
Doordat het onduidelijk bleef wie de verkiezingen nu gewonnen had, ontstonden er spanningen die op hun beurt leidden tot een uitbarsting van geweld die twee dagen duurde. Opnieuw werden huizen, kerken, moskeeën en voertuigen vernield, met 381 doden en duizenden vluchtelingen tot gevolg. Ook na deze onlusten werden er opnieuw onderzoeken opgestart. Maar ook deze keer verklaarde de overheid de nieuwe Jos-crisis als een ‘tribaal’ conflict. Zo wees de onderzoekscommissie van de ‘Prins Bola Abijola-Vereniging’ de Hausa/Fulani aan als de verantwoordelijken voor de onlusten in 2008.
Over het geweld dat een jaar later losbrak, in januari 2010, bestaat er nog veel onduidelijkheid. Verschillende bronnen stellen dat het breekpunt er kwam nadat een christelijke Berom zijn huis opnieuw wilde opbouwen in een islamitische wijk, wat al snel leidde tot een nieuwe oproer met meer dan 500 doden tot gevolg.
Religieuze en tribale dimensies
De crisis in Jos is een kruitvat met een lont die verschillende keren wordt aangestoken. De religieuze en tribale dimensies van het conflict vormen de lont; het kruitvat zelf bevat de werkelijke oorzaken van de crisis. Het spreekt voor zich dat de aanstokers van het geweld berecht moeten worden, maar hen aanwijzen als werkelijke oorzaak staat gelijk met de onwil of onvermogen om de crisis in Jos op te lossen. Hetzelfde argument geldt als men de oorzaak legt bij een religieus conflict tussen moslims en christenen.
De religieuze en tribale factoren fungeerden in Jos slechts als een handige mobiliserende kracht. Is’haq Modibbo Kawu, een Nigeriaans journalist van de Daily Trust ontzenuwt in trefzekere bewoordingen zowel de religieuze als de tribale dimensie van het conflict: “Wanneer politiek alle zin voor ideologische richting verliest en het volk niet in staat is de opdeling van de mandaten gegeven of gestolen door heersende elites te begrijpen, dan heeft het voor heel veel mensen zin dat de oorzaak daarvan bij de ‘ander’ ligt. Die ander is in Nigeria de andere religie of de andere etnische groep. Dit zijn heel krachtige emotionele platforms voor mobilisatie en het vereist meer dan moed om de schuld van het eigen kamp van deze vaak venijnige en gewelddadige opdelingen te overstijgen! Mijn kant is juist en de andere is fout, zonder dat de mensen in staat zijn een gemeenschappelijk punt te vinden voor engagement (…)”.
Een bijkomend argument dat de religieuze en tribale dimensies van het conflict ontzenuwt als werkelijke oorzaken, is dat het geweld en de vernielingen blindelings gepleegd werden. Verschillende bronnen stellen dat de actie werd voorbereid, maar als je de foto’s van de materiële schade bekijkt en er de getuigenissen in Human Rights Watch-rapporten of in verschillende Nigeriaanse kranten op naleest, kan je er niet omheen dat het geweld en de destructie als een blinde storm door de stad raasden. Alles en iedereen moest eraan geloven.
Te midden van de storm werden er persoonlijke rekeningen vereffend, sloeg men aan het plunderen, en werden er mensen aangevallen zonder enige reden. Na de rellen vlogen beschuldingen over en weer over het in gang zetten van het geweld en zelfs over de opzet van genocideplannen. Indien de politieke leiders, stamhoofden en religieuze leiders samen met de bevolking de crisis in Jos willen oplossen, is het van enorm belang het wespennest van religieuze en tribale verschillen te overstijgen.
Dat is niet bepaald een eenvoudige opdracht. Een christelijke vluchteling uit Jos (van het ingeweken Benin-volk), uitte tijdens verschillende gesprekken regelmatig zijn haat voor de moslims en de Hausa. Begrijpelijk, want zijn vader werd tijdens de onlusten in 2008 vermoord. Naarmate hij meer informatie gaf over de levensomstandigheden, de politiek en het karakter van de onlusten in 2008 begon hij zelf te begrijpen dat er achter de religieuze en tribale dimensie van de crisis misschien toch dieperliggende oorzaken schuilgingen.
De werkelijke oorzaken
Volgens Kawu behoort een ‘politiek van verschillen’ onmiskenbaar tot één van de ingrediënten van het kruitvat. Onder religieuze en tribale pretexten woedt er overal in Nigeria een onverbiddelijke machtsstrijd voor lucratieve posten en toegang tot gelimiteerde natuurlijke rijkdommen en landbezit.
Maar de politieke dimensie is niet de enige dieperliggende oorzaak van de crisis in Jos. Ook de achtergrond van een sterk verarmde en dichtbevolkte republiek komt in beeld. Hoewel het niet gelukt is om de hand te leggen op concrete cijfers, gaat Jos overduidelijk gebukt onder enorme armoede, bedelarij en economische uitzichtloosheid.
De armoede en economische uitzichtloosheid worden dan weer gecreëerd door een instabiel en falend beleid, politieke corruptie en een massale uitbuiting van de Nigeriaanse bevolking door nationale en lokale heersende elites. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat vooral jongeren, opgejut door extremistische religieuze en tribale leiders, zich telkens weer in een orgie van geweld en destructie stortten.
Jongeren geraken sneller gefrustreerd dan ouderen omdat ze aan het begin van een zelfstandig leven staan en nog veel toekomstverwachtingen hebben. Economische uitzichtloosheid snijdt hen echter de pas af. Ze geraken vervreemd van de samenleving en zoeken hun heil in drank, drugs, criminaliteit en religieus extremisme, waarvan de opkomst overigens alleen maar kan begrepen worden als een wanhopige reactie op het verregaande economische verval. Dit is een heel opvallend fenomeen dat je de laatste tijd overal ter wereld in achtergestelde wijken van grootsteden tegenkomt.
Hoe erger de sociaaleconomische ellende, hoe drastischer er conflicten worden beslecht. Daarom moet ook de derde en laatste oorzaak in ogenschouw worden genomen, namelijk die van het probleem van de bevolkingsdichtheid. Door een snelle verstedelijking en bevolkingsaangroei is Jos uitgegroeid tot de dichtstbevolkte stad van Nigeria. Er wonen vandaag 394 mensen per vierkante kilometer. De toegang tot land en de beperkte rijkdommen kan dan heel snel omslaan in spanningen en conflicten.
Een Human Rights Watch-rapport van 2001 wijst bijvoorbeeld ook de toestroom van vluchtelingen uit andere Nigeriaanse conflictzones aan als een factor die bijdraagt tot spanningen in Jos. Volgens het rapport veroorzaakte de bevolkingsaangroei een stijging van de economische druk die op zijn beurt leidde tot een schaarste van goederen en prijsstijgingen.
Als je deze demografische dimensie toevoegt aan de politieke dimensie en economische dimensie krijg je een onvermijdelijk explosieve cocktail die afdoende verklaart waarom de crisis in Jos zich herhaalt en de jonge inwoners van de stad zich verliezen in een spiraal van geweld.
(Eerder verschenen in Uitpers, nummer 118, van maart 2010)