Congo onder Guy Poppes loupe
Nieuws, Wereld, Congo -

Congo onder Guy Poppes loupe

In zijn Congo-dagboek getiteld 'De boom waarnaar ze stenen gooien' heeft gewezen VRT -radio -journalist Guy Poppe zijn ervaringen met de oorlog in Congo opgeschreven.

dinsdag 16 februari 2010 17:44
Spread the love

Je zou het boek als een recente geschiedenis kunnen hanteren, ware het niet dat belangrijke episoden onbesproken blijven. Met uitgebreide achtergrondinformatie, geeft Poppe ook niet ingewijden inzicht in een complex land. Maar het boek heeft opvallende tekorten. De Belgische commissie die de moord op Patrice Lumumba onderzocht, komt veel te gemakkelijk weg. En Poppes (onterechte) hoop dat de democratisering onder dictator Mobutu goed zou aflopen, bepaalt zijn negatieve oordeel van de huidige Congolese president Joseph Kabila. Deze recensie verscheen in december 2009 bij Uitpers.

Guy Poppe, Congodagboek 1996-2009. De boom waarnaar ze stenen gooien Meulenhoff, 2009, prijs: 24,95 euro

“We dalen, met ons bandopnemertje in de hand, zo goed en zo kwaad als het kan het ravijn in, tot we bij de met modder besmeurde kinderen arriveren die op hun hurken het slijk zitten te spoelen”. Het is vrijdag 3 februari 2006 en radio-verslaggever Guy Poppe bezoekt een oude mijnsite aan de buitenrand van Lubumbashi. “Wat we hier staan te bekijken, is ambachtelijk werk, slaven- en kinderarbeid tegelijk, en bovendien illegaal”, zo vat hij samen.

Het bandopnemertje heeft de vroegere VRT-reporter vast en zeker geholpen toen hij zijn omvangrijke Congo-dagboek uitschreef. Zeker wanneer Guy Poppe over zijn verkenningen van binnen-Congo vertelt, is zijn relaas bijzonder gedetailleerd. En in de periode 1996-2009, waarover dit dagboek gaat, is Poppe – gelukkig voor de lezer, voorheen voor de radio-luisteraar – dikwijls met eigen ogen gaan bekijken of het nog opschoot met Congo. Dat doet Jaak Dreesen van De Bond op de binnenflap van het boek terecht besluiten: “me dunkt dat wij, nieuwsconsumenten, een man als Guy Poppe wel eens hardop mogen dank zeggen voor zoveel boeiende, menselijke en informatief interessante radioreportages”.

Radio is een snel medium. Wat nu gebeurt, kan zo dadelijk op antenne. Radio is daarom ook vluchtig; tenzij je de bandjes archiveert en ze tot een overzicht verwerkt, zoals Guy Poppe bij voorbeeld na het cruciale (verkiezings-)jaar 2006 doet wanneer hij met de Belgische ambassadeur Johan Swinnen op dat woelige maar ook wonderlijke jaar terugblikt, of zoals nu met dit dagboek, dat geregeld kritische afstand neemt maar dankzij de radiobandjes toch ook dicht bij de feiten van het afgelopen anderhalve decennium blijft.

‘De boom waarnaar ze stenen gooien’ heeft Poppe zijn Congodagboek genoemd. De boom waarnaar ze stenen gooien, draagt de rijpste vruchten. Die boom heet Congo en hij is zo rijk aan evenementen, plaatsen, mensen die er toe doen, dat Poppe het moeilijk gehad moet hebben om weer een selectie te maken uit de overvloed. Zo heeft hij bij de radio altijd gewerkt, “als een tussenpersoon die de luisteraar op de hoogte bracht van wat zich in de wereld afspeelde er waarvan ik soms de bevoorrechte getuige was”. Poppe behoort tot de intussen quasi verdwenen soort van journalisten die van hun bazen nog middelen en tijd kregen om grondig werk te doen en niet enkel in de slipstream van ministers of uitgenodigd door ngo’s door Afrika moesten hossen, met nog gauw een haastinterview aan boord van de ministeriële Falcon vlak vóór het afsluiten van het middagnieuws.

Poppe heeft dikwijls in plaatsen in Afrika gezeten waar de geschiedenis aan het omslaan was, ook al kon dat een proces van lange adem zijn. Zijn ervaringen met Zuid-Afrika, Mozambique, Burundi laat hij maar druppelsgewijs aanvoelen maar ze bepalen deels zijn waarneming van Congo. Uit de huiveringwekkende episode van de genocide in Rwanda dateert zijn vriendschap met Johan Swinnen, die daar toen als Belgisch ambassadeur op post was.

Het dagboek komt karig op gang. Het Scharnierjaar 1996 is niet als een echt dagboek ingevuld, maar met een historisch overzicht van het decennium dat volgt; 1997 en 1998 houden het kort, 1999 valt zelfs helemaal uit de chronologie; pas daarna komen uitvoerige dagboekaantekeningen van reportages in Ituri (2003) of de Evenaarsprovincie (Basankusu op de linkeroever van de Congo-stroom 2004 of hogerop naar Noorden kort voor de verkiezingen in 2006). Guy Poppe wil alle geïnteresseerde lezers meezuigen in zijn Congo-kroniek en hij geeft terecht veel context. Zonder flashbacks naar de Belgische koloniale overheersing, de kortstondige onafhankelijkheid en het Mobutu-tijdperk valt het hedendaagse Congo niet te begrijpen. Via de dagboekformule klimt Guy Poppe, zoals bij de radio, naar het niveau van de duiding, van – hoofdzakelijk – het Belgische Congo-beleid en het Congolese politieke landschap.

Poppe praat met iedereen, van hoog tot laag, maar als gewezen verslaggever van de openbare omroep zijn de Belgische politici en ambtenaren zijn primordiale gesprekspartners. Bij momenten krijgt de reporter insiderinformatie doorgespeeld. Eind de jaren negentig stoffeert hij bij voorbeeld meer dan één episode met verwijzingen naar emails van Belgische ambassades in Zuidelijk Afrika. Daaruit vallen soms conclusies te trekken. Zo blijkt bij voorbeeld dat na de moord op president Kabila in januari 2001 de presidenten Mbeki van Zuid-Afrika en Kagame van Rwanda kennelijk het dichtst met de neus op de feiten zitten.

Bepaald onverkwikkelijk is Poppes beschrijving van hoe Belgische ministers elkaar datzelfde jaar tijdens een collectieve missie naar Congo actief saboteren. De liberale ministers Guy Verhofstadt en Louis Michel pesten hun groene staatssecretaris Eddy Boutmans naar het achterplan. Boutmans heeft nochtans een heus Actieplan voor Vredesopbouw meegebracht. En de mystieke christen-democraat Reginald Moreels blijft “geveld door Michels’ perfide politieke spelletjes” (pag.70) zelfs ziek in Kinshasa achter. Van Louis Michel schetst Poppe een allesbehalve positief portret: “vluchtigheid is zijn handelsmerk, nazorg zijn minste zorg, mediabelangstelling zijn drijfveer. Je kunt je de vraag stellen of Michel überhaupt wel interesse had om het buitenlandbeleid vorm te geven” (pag.233). Poppe draagt Michel niet in zijn hart. Nochtans is het Michel die weer buitenlandse betrekkingen aanknoopt met Congo, één van de luttele domeinen waar België de volgende jaren in de internationale fora echt zal meetellen. Ik zou zelfs de hernieuwde belangstelling voor Congo in de Belgische publieke opinie voor een deel op Michels conto schrijven.

Poppe wijt ook de afloop van de Lumumba-commissie aan Michels vluchtigheid. In 2002 belooft de minister namelijk een Lumumba-Stichting op te richten, maar die Stichting komt er nooit. Maar was hier niet meer aan de hand? De Lumumba-commissie van het Belgisch parlement onderzocht de moord in 1961 op de Congolese eerste minister Patrice Lumumba. Poppe noteert kritische geluiden over het werk van de commissie tijdens een studiedag van de Groenen, maar zelf noteert hij: “de aanbevelingen van de commissie mogen er zijn” (pag.80). Een radicaal andere slotsom maakt Ludo De Witte, wiens onthullingen over de moord aan de basis van de onderzoekscommissie hebben gelegen. De commissie, schreef hij onlangs nog (in het Vlaams Marxistisch Tijdschrift, zomer 2009), was een instrument van het Belgische politieke beleid, ze bedreef geschiedenis als gekapt stro (onder andere omdat ze niet-Belgische bronnen buiten beschouwing liet), en ze kwam niet verder dan de erkenning dat de Belgische top hoogstens morele verantwoordelijkheid in de moord op Lumumba kan worden aangewreven. Poppes boek gaat niet grondig op het werk van de commissie in. Vandaar mogelijk zijn vrij oppervlakkige sneer naar de rol van minister Michel in dit verband.

Een Belgische bijdrage, die in het dagboek ontbreekt, is in 1997 geleverd door Fons Verplaetse, de ex-gouverneur van de Belgische Nationale Bank. Hij vertelde me achteraf hoe succesvol de stabilisatie van de Congolese munt geweest was. Dat bleek ook in april 1998 in Kinshasa – president Kabila was toen een jaar aan het bewind – waar de mensen tevreden getuigden dat de Franc congolais niet meer van uur tot uur ontwaardde. Nog een gebeurtenis waarover ik niets las, speelde zich in juni 2005 af toen de Congolese verkiezingscommissie begon met het registreren van kiezers. Maar de Belgische reporter kan er natuurlijk in Congo niet altijd en overal bij zijn.

Klaar wordt wel dat de Kabila’s, zowel vader als zoon, bij Guy Poppe niet in de bovenste la liggen. Vader Laurent-Désiré Kabila verjaagt president Mobutu in mei 1997 en maakt een eind aan 32 jaar dictatuur. Poppe typeert hem evenwel als een onhandelbare sta-in-de-weg, een sabelslijper, een sjoemelaar (“die met genoegen de maffiose netwerken die in het Zaïre van Mobutu schering en inslag waren, heeft voortgezet”, pag.239) en naast de presidenten Kagame van Rwanda en Mbeki van Zuid-Afrika een potentaat van de oude soort. Maar Kagame en Mbeki zijn nieuwlichters met een uitgesproken neoliberaal profiel. Kabila daarentegen is een linkse nationalist. Hier doet Poppe de eerste post-Mobutu-president tekort. Die had namelijk wel een maatschappelijk project, al zat dat vol contradicties, en lag met reden dwars toen hem een Inter-Congolese Dialoog werd opgedrongen met enkel de rebellen terwijl hun broodheren in Rwanda en Oeganda buiten schot bleven. Poppe betitelt de Kabila-biografie van de hand van Eric Kennes nota bene als voortreffelijk, terwijl Kennes zich hoofdzakelijk bij tegenstanders van de oude Kabila heeft geïnformeerd.

De verklaring voor Guy Poppes weinig fraaie oordeel over Kabila ligt in zijn voorstelling van de democratisering in Congo. De auteur had de politieke ontwikkeling in Congo vanaf 1990 graag anders zien verlopen: niet via de militaire opmars geleid door Kabila die uiteindelijk de dictatuur afschudde, maar vanuit de multi-partijen-palaver (de Conférence Nationale Souveraine) die door Mobutu zelf werd ingesteld. Poppe schrijft het zo: “Ik heb altijd gevonden dat België met die Nationale Conferentie een grote kans heeft laten liggen. (…) De onmacht van de Nationale Conferentie en de onwil van de internationale gemeenschap om een vreedzame overgang mee vorm te geven, hebben uiteindelijk het pad geëffend voor het gewapende conflict dat Congo vanaf 1996 de dieperik in sleurt” (pag.290). Dat de Nationale Conferentie ooit een “democratische regering” zou hebben opgeleverd, zoals Poppe bij wijze van hypothese suggereert, mag echter sterk betwijfeld worden. Toch geeft Poppe geen krediet aan wie gedaan maakte met de dictatuur.

Joseph Kabila, die zijn vader als president opvolgt nadat de oude Kabila in januari 2001 is vermoord, krijgt wèl een tijdlang krediet, omdat hij “de exponent is van een tendens binnen de Congolese politiek om de weg naar vrede te banen” (pag.61). Vanaf 2003 raakt Kabila jr. echter verstrikt in het overgangsregime dat voortvloeit uit de vredesregeling van Pretoria van december 2002 en Poppe doet ook hem af als een in wezen ultra corrupte marchandeur.

In dat overgangsregime zitten loyalisten en rebellen samen aan het roer. In de praktijk besturen ze enkel voor hun eigen oorlogs- en verkiezingskas. Guy Poppe bestempelt de lui die aan het commando staan als “schorremorie” en “zootje ongeregeld”. Maar dat kan je bezwaarlijk een afdoende analyse noemen van de Transitie die duurt van 2003 tot 2006. Congo adopteert dan de formule van 1+4 voor zijn instellingen, vier vijandige politieke fracties die één president en vier vice-presidenten leveren. Dat de formule op een catastrofe uitdraait en de plunderpraktijken van tijdens het Mobutisme ten top drijft, is echter deels de verantwoordelijkheid van de internationale gemeenschap. Dat komt niet genoeg uit de verf, al schrijft Guy Poppe dat het akkoord van Pretoria “onder grote druk van de Verenigde Staten” tot stand komt (pag.230). Tijdens en na de verkiezingen willen de Westerse regeringen voorkomen dat “the winner takes all” en ze streven ernaar Jean-Pierre Bemba aan het hoofd van de oppositie in stelling te brengen als tegengewicht voor de inmiddels verkozen president Joseph Kabila. Bemba is naast “reddende engel” in de terechte beschrijving van Guy Poppe ook “mensenhandelaar, oorlogsmisdadiger en kannibaal” (pag.329) en toch past hij in het cynische spel dat het Westen met Congo speelt.

De rol van Rwanda in de regio van de Grote Meren vindt in Guy Poppes kroniek geen pardon. Het regime in Kigali doet alles om de overgang in Congo te dwarsbomen en zich Congo’s rijkdommen en land toe te eigenen. Poppe onderbouwt die zienswijze degelijk en is hier stukken rechtlijniger dan veel Belgische koptrekkers, ook uit de civiele maatschappij, die Kigali maar blijven ontzien.

(Uitpers nr. 115, 11de jg., december 2009)

http://www.uitpers.be/artikel_view.php?id=2523 [1]

take down
the paywall
steun ons nu!