De community ruimte is een vrije online ruimte (blog) waar vrijwilligers en organisaties hun opinies kunnen publiceren. De standpunten vermeld in deze community reflecteren niet noodzakelijk de redactionele lijn van DeWereldMorgen.be. De verantwoordelijkheid over de inhoud ligt bij de auteur.

Zihni Özdil vecht met zijn vaderland

Zihni Özdil vecht met zijn vaderland

De serie kleine boekjes die uitgeverij De Bezige Bij de naam ‘Horzels’ gaf, wil prikkelend, zelfs stekelig zijn. Het doet denken aan de filosoof Socrates uit de Griekse oudheid, die wel eens ‘de horzel van Athene’ genoemd werd. Een prachtig compliment, maar zijn carrière als denker liep uit op een executie. Horzels lopen inderdaad steeds het gevaar weggemept te worden.

maandag 15 februari 2016 15:10
Spread the love

In het nawoord van zijn bijdrage tot de serie, Nederland mijn vaderland, meldt Zihni Özdil dat zijn website werd aangevallen en dat hij de moed kwijtraakte. Gelukkig heeft hij niet opgegeven. Horzels hebben we nodig. Maar is al wat probeert te prikken de erenaam horzel waard?

Het boekje van Özdil is een eenvoudig en helder geschreven pamflet, in een vrij milde toon. Uitlatingen die de auteur elders deed, over ‘infantiele islamofoben’ en ‘doorgeschoten boerka-knuffelaars’ ontbreken hier. De onderwerpen? De vreemdelingenhaat in Nederland, het multiculturalisme, het racisme, de geschiedenisvervalsing, Zwarte Piet, de uitsluiting via termen als allochtoon en autochtoon… Heel wat interessante informatie, vooral op het gebied van de geschiedenis en de sociologie. (Jammer dat er geen leeslijstje komt aan het eind!) Het pocketje is ook combattief, zoals je van een pamflet mag verwachten, hoewel ietwat ingehouden. Meestal legt de auteur rustig uit wat er volgens hem fout gaat, en corrigeert de wangedachten, en dat zijn doorgaans als ‘links’ of ‘progressief’ bestempelde ideeën. Nuttig en gezond daaraan vind ik vooral dat hij met pijnlijke voorbeelden dogmatisme, gedachtenterreur en ridicule indoctrinatie ter linkerzijde illustreert.

Een Türkse Nederländer

Klopt alles wat de schrijver zegt? Om met iets simpels te beginnen: ‘Waarom snappen wij nog steeds niet dat Özdil óók een Nederlandse naam is?’ Want: ‘de suggestie dat namen als De Niro en Guiliani geen Amerikaanse namen zouden zijn, zal iedereen tegenwoordig absurd vinden. Terwijl als je in Nederland vraagt of Özdil een Nederlandse naam is, je wordt uitgelachen.’

Ik moet bekennen dat ik de naam Özdil nog nooit gehoord had en dat ik spontaan denk dat het om een Turks iemand moet gaan. Ik heb daar geen negatieve bijgedachten bij, maar alleen taalkundig al is de naam on-Nederlands: de ö en de combinatie klinker+zd zijn vreemd.

Zo’n exotische naam kan vertrouwd worden als een drager ervan prominent aanwezig is in het openbare leven en de media, zoals blijkt uit de voorbeelden De Niro en Guiliani in het Amerikaans Engels. Als Özdil een Nederlandse televisiefiguur was, of de burgemeester van Rotterdam, zouden we minder direct aan iemand van Turkse nationaliteit denken. Als er geen beroemdheid met die naam is en je wilt af van de reactie ‘ah een Turk’ moet je je naam vernederlandsen. Ik stel voor: Eusden, of misschien beter nog Heusden. Zihni kan eigenlijk ook niet, laten we daar Zinus van maken, of Rinus. Aanpassing van namen is een oeroud en respectabel principe van assimilatie aan een andere cultuur. Als je Großmann heet en je wilt het maken in Nederland, kan het handig zijn om er Groosman van te maken.

Maar wil Zihni Özdil wel Rinus Heusden heten? Ik vermoed van niet. Toch is hij heel erg tegen het gebruik van het woord allochtoon. Met zijn naam slingert hij je in het gezicht dat hij een allochtoon is, maar je mag niet laten merken dat je het merkt. Hij wil ook erkend en benoemd worden als Turkse Nederlander. Een allo-autochtoon? (Maar kom, ik heb geen bezwaar tegen de dubbele benaming, waar die zinvol is.) Overigens is het aan Özdil om zijn wens werkelijkheid te maken: als hij lang genoeg en intensief genoeg in de media actief blijft, zal Özdil niet meer vreemd klinken. Het is een kwestie van marketing van die naam. Zelfs een taalkundig onding als de gefantaseerde, onbestaande exotische merknaam ‘Häagen-Dazs’ is ingeburgerd geraakt.

Een allo-autochtoon

Achter dit alles schuilt de problematiek van de ‘integratie’ van migranten in de maatschappij die hen opneemt. Özdil is niet alleen tegen de opdeling allochtoon/autochtoon, maar ook tegen multiculturalisme, tegen tolerantie, tegen segregatie, tegen verzuiling. Is hij dan voor assimilatie? Het lijkt wel zo, maar nee: toch niet echt. Anders zou hij zich trouwens niet als Turkse Nederlander zien, maar gewoon als Nederlander.

Toch is assimilatie iets waar hij met bewondering over spreekt: ‘Ik heb de Nederlandse migratiegeschiedenis naar Noord-Amerika bestudeerd. En de verschillen met de situatie van Turkse Nederlanders kunnen niet groter zijn. Zo spreekt alleen de eerste generatie Nederlandse Amerikanen nog Nederlands. De tweede, derde en vierde generatie bijna niet meer. Bijna niemand trouwt nog binnen de “eigen” etnische groep. Er zijn geen schotelantennes die de hele dag naar Nederland gericht zijn. De meeste Nederlandse Amerikanen en Canadezen weten niet eens wie de premier van Nederland is. Ze zijn allen trots om Amerikaan of Canadees te zijn. Dát zien ze als hun identiteit. Nederland is voor hen een erfgoed dat hun Amerikaansheid aanvult, en niet andersom zoals nu het geval is bij veel “allochtonen” in Nederland.’

Dit is een gewone, te verwachten gang van zaken bij migratie: op een paar generaties tijd verdwijnt de taal van het land van herkomst, verzwakt de kennis van en de band ermee, en wordt een nieuwe identiteit verworven.

Eigenlijk verwijt Özdil zijn landgenoten dat ze niet genoeg of niet snel genoeg assimileren naar het voorbeeld van die Amerikanen en Canadezen. Het allochtoon zijn is dan niet zomaar een denigrerend etiket dat van buitenaf opgeplakt wordt, integendeel: het beantwoordt aan het gedrag van die migranten die zichzelf als buitenlander in het land van opname zien en gedragen. (Maar als ‘allochtoon’ een begrip is dat een sociale werkelijkheid weergeeft, waarom moet het dan worden geschrapt? Ook als je, zoals Özdil, eist dat er meer diversiteit komt in bv. de media, moet je eerst de allochtonen en de autochtonen definiëren om te kunnen vaststellen hoe de verhoudingen zijn. Achterliggend vraagje: beschrijft een term de realiteit, of creëert het die, of houdt het die in stand?)

Het visioen van de ‘echte democratie’

Voor verzuiling heeft Özdil geen goed woord over. Volgens hem staat ze haaks op de democratie, op de ‘echte democratie’. Anders dan de horzel van Athene, die naam maakte met het zorgvuldig onderzoeken van termen en begrippen, om zo door het maken van onderscheid verkeerde redeneringen te ontmaskeren en iets van waarheid te ontdekken, laat Özdil na zijn termen te preciseren. Fout aan verzuiling is dat de mensen aan de top van elke zuil met elkaar communiceren, maar de mensen binnen elke zuil niet met die van een andere zuil. Zijn wensdroom of utopie is de communicatie van allen met allen.

Mij lijkt dat griezelig, en ik denk meteen aan emigratie naar een onbewoond eiland als iemand met zulke utopieën komt. Hoe wereldvreemd dat is, blijkt overigens ook uit een voorbeeld dat de schrijver zelf geeft, dat van een overheidsinitiatief ‘om mensen met elkaar te laten mengen’. Iemand die het van dichtbij meemaakte beschreef het zo: ‘Na de afsluiting van de Zuiderzee werd de Noordoostpolder gekoloniseerd via spreidingsbeleid op het gebied van huisvesting. (…) In elke straat, langs elke buitenweg, kreeg bijvoorbeeld een katholiek gezin uit Twente links hervormde buren uit Gelderland en rechts gereformeerden uit Friesland. Daarnaast woonde dan een gezin dat “niks” was, enzovoort.’ Het resultaat was een flop: ‘Echt contact onderhield men niet met de buren, maar met mensen uit de eigen zuil die een paar straten verderop woonden.’

Over de positieve kant van de verzuiling rept Özdil met geen woord. Zij zorgde ervoor dat maatschappelijke groepen konden overleven en hun belangen konden veilig stellen, en dat er op politiek gebied via onderhandeling een soort balans tussen de tegengestelde belangen kon worden gecreëerd. De noodzaak daarvan verdween op een bepaald ogenblik, maar misschien is de verzuiling nu wel weer actueel. Nu de islam zozeer onder druk staat of zelfs onder vuur ligt, is de opbouw van een eigen zuil allicht de aangewezen weg om de belangen van moslims veilig te stellen, hun groep te bestendigen en hun onderhandelingspositie met de overheid te verbeteren. Islamitische scholen zijn dan op de eerste plaats nodig, want godsdienst, kennis en zeden moeten worden doorgegeven, maar als de openbare of commerciële instellingen niet meewillen desnoods ook islamitische zwembaden, restaurants enzovoort? Ik wil met graagte een persoonlijke bijdrage storten voor een islamitische school, ook al zou ik als atheïst mijn kinderen daar niet naar toe sturen.

Dit is ketters, vrees ik, in de ogen van Özdil, want hij is heel erg tegen segregatie. Maar segregatie is een oplossingsstrategie als een andere. Naturisten moeten hun levensstijl wegstoppen in afgescheiden campings, terreinen of stranden en liefst niet mengen met niet-naturisten, en iedereen vindt dat normaal. Met nog meer islam en nog meer moslimpreutsheid, zullen ze zich nog meer moeten wegstoppen. Ook hier blijkt de ‘echte democratie’ waar mensen die elkaars levensstijl onaantrekkelijk tot onuitstaanbaar vinden, lekker open en vrij zouden moeten samenkomen, een utopie, om niet te zeggen een idiotie. (Ik ben, vrees ik, de enige in mijn omgeving die zowel nudisme als respect voor de boerka vanzelfsprekend vindt.)

Mag je kiezen voor segregatie?

Özdil doet erg lelijk over segregatie van ‘allochtonen’, maar dat is allemaal gebaseerd op begripsverwarring. Er is een groot verschil tussen zelfgezochte segregatie en van buitenaf opgelegde, en ook tussen overheidsbeleid en de voorkeuren van individuen of groepen. De apartheidspolitiek in Zuid-Afrika en de rassensegregatie in de VS waren van bovenaf opgelegde en doorgedrukte maatschappelijke regels die de rechten van een onderliggende maatschappelijke groep schonden. Onaanvaardbaar dus. Maar als mannen onder elkaar in de kroeg willen zitten, of vrouwen of homo’s of moslims met gelijken of gelijkgezinden iets willen ondernemen, is dat hún keuze, en hun goed recht. Als ‘allochtonen’ behoefte hebben aan een ‘allochtoon’ verenigingsleven, is dat dan fout? En staat het hun ‘integratie’ in de weg? Is een allochtone voetbalploeg erger dan een lesbische fanfare, of zijn ze allebei verwerpelijk?

Hier kom ik alweer in aanvaring met Özdil: ‘er zijn binnen “links” Nederland nog steeds veel, curieus genoeg overwegend witte, mensen die zichzelf heel progressief vinden omdat ze hetzelfde in stand willen houden: zolang “allochtonen” geen overlast veroorzaken, zijn ze aan het integreren, vinden zij. Of een groep de Nederlandse taal spreekt, zichzelf primair identificeert met Nederland, zich mengt met anderen is volgens hen irrelevant. Het gaat om de vraag of “allochtonen” werk hebben, een diploma behalen en niet crimineel zijn. (…) Echte integratie zou moeten gaan over de vraag in hoeverre iemand zich verbonden voelt met Nederland. Dat kan zich uiten op verschillende niveaus. Taal, de mate van contacten buiten de “eigen” etniciteit en zelfidentificatie als Nederlander zijn enkele criteria waaraan je dat kunt meten. Maar dat mag niet van veel progressieven in Nederland. Dat vinden zij “assimilatie” – hetgeen zij definiëren al “volledige overname van alle aspecten van de cultuur van het land waar de migrant zich vestigt” – en dus fout. Het gevolg is echter geen integratie maar segregatie.’

Hier vergeet Özdil weer te differentiëren: er is niets tegen assimilatie als een natuurlijk proces, maar dat is iets anders dan dwang van bovenaf. Assimilatie en segregratie sluiten elkaar ook niet uit. De naturist die in de vakantie naar het naaktstrand gaat, kan verder in alle opzichten geïntegreerd en geassimileerd zijn. En je kan op zondag naar een Grieks-orthodoxe kerk gaan of naar een synagoge, en verder in niets verschillen van andere landgenoten.

Segregatie lijkt me een behoefte en een recht, maar ze hoeft niet levensvullend te zijn. En inkomen, diploma en buiten de criminaliteit blijven lijken me inderdaad erg belangrijk om integratie te beschrijven. Özdil moppert: ‘Maar waarom mag ik niet integreren als laagopgeleide bijstandsmoeder?’ Geen probleem natuurlijk, voor een individu. Maar als zou blijken dat een allochtone groep bijzonder veel laagopgeleide bijstandsmoeders telt, valt daar misschien toch wel iets over te zeggen?

Dulce et decorum est sine patria mori

Wat moet ik met een criterium van integratie als het je ‘verbonden voelen’ met het land waar je woont? Dat is erg subjectief en wazig. Waar moet je je mee verbonden voelen? Met het landschap? Met de eetcultuur? De nationale voetbalploeg? De monarchie? Het volkslied? De vlag? De grondwet? Het verkeersreglement? Oh ja, de taal! Is de Nederlandse taal essentieel om Nederlander te zijn? Of een warm gevoel bij het horen van Nederlandse zinnetjes? Als ik op de achterkant van Özdils boekje lees: ‘Een vlammend betoog voor een nieuw Nederlands nationalisme’ schiet ik toch wel in de lach. Maar je moet het natuurlijk ook zien als een antwoord op het bizarre patriottisme van de website en de facebookpagina ‘Nederland mijn vaderland’, met als slogan ‘Pugno pro patria’. (Dat is Turks voor ‘Oranje Boven’.)

Özdil ergert zich zeer aan ‘tolerantie’ van allochtonen. Hij citeert zelfs de kerkvader Augustinus om uit te leggen wat dat inhoudt: het gedogen van iets dat af te keuren is. (Ik denk meteen aan het klassieke voorbeeld van de prostitutie: de heilige man vond die onchristelijk en verwerpelijk, maar oordeelde dat je ze toch maar moest laten bestaan om te voorkomen dat eerbare vrouwen zouden worden aangerand.)

Veel mensen vinden dat islamitische vrouwen die een hoofddoek dragen onderdrukt worden. Moet je ze daarop aanspreken? De hoofddoek afrukken? Of je beginnen uit te kleden omdat je ook recht hebt op je ‘naturistische’ overtuiging? (Zoals een Franse advocaat deed tegenover een studente met hoofddoek.)

Tolerantie betekent hier dat je mensen en hun gedragingen verdraagt en gedoogt, ook al vind je ze als persoon of als groep of als overheid vreemd, afstotelijk of bedenkelijk. Tolerantie is een heel belangrijke deugd en een zinvol beleidsconcept, denk ik.

Maar er zijn natuurlijk grenzen aan de tolerantie. Özdil spreekt niet over het bekende (en betwistbare) adagium ‘geen tolerantie voor de intoleranten’. Zelf laat hij weinig sympathie blijken voor Turkse Nederlanders die tot de Grijze Wolven behoren, of tot Milli Görüs. En wat doe je met mensen die wensen dat de vlag van de islam op het koninklijk paleis moge wapperen?

Over tolerantie heeft Özdil eigenlijk niet veel te vertellen, en dat weinige is alleen maar kwaads. Tolerantie en multiculturalisme, grote kwalen van ‘progressief Nederland’ hebben er volgens hem voor gezorgd dat Nederland helemaal achterop is ‘als het gaat om de maatschappelijke bewustwording inzake racisme en burgerschap.’ Maar daar heeft hij mij niet van kunnen overtuigen.

‘Nederland mijn vaderland’ is een leuk boekje met allerlei interessante opmerkingen, feiten en bedenkingen, maar het is oppervlakkig en vaak weinig onderbouwd en doordacht. Iets om te lezen met een rood potlood in de hand.

Zihni Özdil, Nederland mijn vaderland, Amsterdam/Antwerpen, De Bezige Bij, 128 p. ca. 9,95 euro.

take down
the paywall
steun ons nu!