Zelfreflectie

Zelfreflectie

vrijdag 3 april 2015 17:22
Spread the love

Deze week werd mij nog maar eens duidelijk hoe pijnlijk
veeleisend onze maatschappij is, hoe pijnlijk weinig plaats er is voor onze
kleine kantjes, ons verdriet, onze menselijkheid. De wanhoopsdaad van Stevaert vertelt
veel over onze samenleving. Ons leven moet voorbijrazen, we moeten rennen,
springen, vliegen, duiken, vallen, opstaan en weer doorgaan. Of doodgaan. Get rich or die trying. Er bestaat
immers geen antidotum voor prestatiedruk. We kunnen niet meer leven zonder
bravo’s en hoera’tjes; over middelmatigheid en alledaagsheid hangt een beangstigend
gruis. We moeten excelleren, zo wordt ons ingelepeld op school, in de
sportclub, thuis. Klein geluk is voor gepensioneerden. Ons bestaan moet een eindeloze
keten van ups zijn; of dat op zijn minste lijken. Tegenslagen fotograferen we
niet, delen we niet, liken we niet. Kortom, bestaan niet.  

Het geval Stevaert is tragisch, een familiaal drama. Maar
laten we vooral de naamloze gevallen niet vergeten, de andere twintig van deze week.
Zo’n drie per dag, volgens de statistieken (of moeten we daar zeldzame gevallen
als Stevaert bij optellen?). Laten we eens denken aan het aantal depressies. Bekijk
het interview met Niels Albert op Kroost[1]. Griezelig.
We zien een vechtersbaas, een sportmachine, een lichaam dat de aspiraties niet meer
kan bijhouden. Zijn dromen zijn aan diggelen geslagen, hij is de richting kwijt. Hij
kan niet over zijn verlies praten, hij kan niet toegeven. Een depressie is voor
losers, staat niet in zijn woordenboek. Hij heeft alles om gelukkig te zijn,
maar geluk is zo relatief. Hij heeft genoeg geld, talrijke connecties en krijgt
alle kansen. Maar wat betekent rijkdom en ander aards goed voor een sportgod? Van
God naar mens is een hele afstand.

Ik denk aan dinsdagochtend. Ik sta op het perron te wachten
op de trein van 6u30. Een dronken man klampt mij aan. Hij vraagt of hij het zou
halen tot het volgende station zonder kaartje: ‘no ticket’ klinkt het zichtbaar
overstuur. Hij barst in tranen uit. Hij doet twee stappen vooruit en gaat op de
rand van het perron staan en snikt: ‘Ik wil dood.’ Ik klamp hem vast en trek
hem naar achter. Ik weet geen raad. De trein komt aan, hij stapt opnieuw naar voren, maar ik klem hem vast. De trein stopt. Hij stapt naar de rechtse
deur, ik doelbewust naar die aan de linkerkant. Het is halfzeven, ik wil gaan
werken, ik wil het verdriet van de wereld niet op mijn schouders dragen. Ik
kruis een dame die alles stilzwijgend heeft aanschouwd, haar rollende ogen
spreken boekdelen: ‘Jij liever dan ik.’

Twee dagen later, mijn trein staat iets na de eerste halte stil.
Er is iemand onder de trein gesprongen. In de wagon klinkt gezucht. Ik voel me
schuldig, had ik naar de man moeten luisteren? Hem op een kaartje moeten trakteren?
Had het geholpen als ik gewoon eens naar zijn verhaal had gevraagd? Zijn
problemen had gehoord? Zijn verdriet had bezworen? Hem eens had vastgepakt? Hem
mee naar huis had genomen om hem wat te eten te geven? Liet ik mij beïnvloeden
door zijn huidskleur en dronkenschap? Ik weet het niet. Misschien was het al
genoeg geweest om naast hem op de trein te gaan zitten.

Al bij al weet ik niet eens of het de man in kwestie was die
de grote sprong waagde, maar dat neemt mijn schuldgevoel niet weg. Was mijn dag
niet duizendmaal nuttiger geweest als ik potentieel een mensenleven had gered
dan wanneer ik was gaan werken? Maar ik liep weg, stopte mijn oortjes in en
klopte mijn uren. Sommige keuzes zijn helaas onomkeerbaar. Ik sla mea culpa. 


[1]
http://www.vier.be/kroost/videos/die-wonde-zal-altijd-een-litteken-blijven/701118.

take down
the paywall
steun ons nu!