De community ruimte is een vrije online ruimte (blog) waar vrijwilligers en organisaties hun opinies kunnen publiceren. De standpunten vermeld in deze community reflecteren niet noodzakelijk de redactionele lijn van DeWereldMorgen.be. De verantwoordelijkheid over de inhoud ligt bij de auteur.

Zei iemand postideologisch? Of een bespreking van de film ‘The perverts guide to ideology’ (2013) van Sophie Fiennes en Slavoj Žižek.

Zei iemand postideologisch? Of een bespreking van de film ‘The perverts guide to ideology’ (2013) van Sophie Fiennes en Slavoj Žižek.

zaterdag 11 januari 2014 19:10
Spread the love

‘Truth has the structure of a fiction.’ Deze bekende uitspraak van de zowel beruchte, beroemde als verguisde psychoanalyticus Jacques Lacan lijkt de sleutel tot het begrijpen van de opmerkelijke nieuwe film van Sophie Fiennes en Slavoj Žižek: ‘The perverts guide to Ideology’. Net als in zijn voorganger ‘The perverts guide to cinema’, gebruikt Žižek, de Elvis van de cultuurkritiek, filmfragmenten uit Hollywood cinema om onze postmoderne, laatkapitalistische[1], cultureel kapitalistische,…of hoe we het nu ook weer noemen, maatschappij te analyseren. In tegenstelling tot de vorige film, die eerder focuste op hoe cinema de kijk op onze samenleving bepaalt en beïnvloedt op het vlak van verlangen en seksuele rollenpatronen, ligt de nadruk nu op ideologie, of correcter: ‘hoe ideologie als een onbewuste fantasie de realiteit structureert.’[2] Want, zoals het denkbeest van Ljubljana, overtuigd lacaniaan, zegt: ‘Hollywood films zijn een wonderlijke indicator van waar we staan in ideologie. De gedestilleerde zuiverheid van waar we zijn, ideologisch, wordt gemeten door Hollywood.’[3]

Na twee uur van niet-lineaire redeneringen, paradoxen, schijnbaar ondoordringbare monologen, žižekiaanse maniërismen – het wereldrecord neus en slobbertrui prutsen in 136 minuten werd opnieuw een heel stuk scherper gesteld – en bij momenten hilarische observaties en situaties – een radicaal linkse filosoof die in pastoors-pij een Kinder Surprise eitje eet is niet grappig zegt u? – , blijven we met een bonkend hoofd achter. Verward. We weten niet goed wat we hiermee moeten doen. Misschien even de ogen sluiten om te bekomen. Helaas, de rust is van korte duur. Er tikt een marxistische intellectueel op onze schouder, die slissend en met Slavisch accent vraagt: but what does it mean? Uitgeput kunnen we nog net uitbrengen: Che Vuoi – wat verlang je van mij?!

Het is zo goed als onmogelijk om alle ballonnetjes die Žižek gedurende de film oplaat uitvoerig te analyseren. Het doel van deze tekst is dan ook niet om volledigheid na te streven, maar eerder om een onorthodoxe inleiding tot het werk van Žižek aan te bieden. De film wordt hierbij vooral gebruikt als gids doorheen het gepubliceerde werk van Zizek. Het resultaat? Een perverse meta-gids tot een meta-film.

Waarheid en fictie

Laat ons terugkeren naar de inleiding: waarom gebruikt Žižek uitgerekend Hollywoodfilms om te onderzoeken hoe we ons, als maatschappij en als individu verhouden tot ideologie? Om dit te begrijpen moeten we refereren naar het werk van Jacques Lacan, en, meer in het bijzonder naar de reeds geciteerde uitspraak ‘Truth has the structure of a fiction.’ In het omvangrijke oeuvre van Lacan, en in het werk van Žižek over Lacan, krijgt deze uitspraak vele betekenissen.[4] Om te begrijpen hoe Žižek, Lacans frase gebruikt, wenden we ons tot Žižek in zijn rol als psychoanalyticus.

We starten met een simpele these: we zijn allemaal perverselingen. Wat bedoelen we hiermee? Om deze boutade te verklaren, voeren we een onmisbaar concept in: het lacaniaans symbolisch niveau.[5] Klinkt complex, abstract en verdacht postmodern. We kunnen het echter op een eenvoudige manier bevattelijk maken: het symbolisch niveau zijn de formele en informele regels die een individu volgt om deel uit te (kunnen) maken van een maatschappij. Deze regels zijn bijvoorbeeld: de geschreven wetsregels; de ongeschreven regels over hoe mensen omgaan met elkaar – als een kennis vraagt ‘hoe gaat het?’ antwoord je meestal met ‘goed, en met jou?’, en niet met ‘waarom zou ik antwoorden, als vage kennis interesseert het u waarschijnlijk nauwelijks hoe het met me gaat’; maar ook het complexe netwerk van regels dat onze taal vormgeeft. Het is duidelijk dat het symbolisch niveau gedeeltelijk actief is in het onbewuste: moesten we ons constant bewust afvragen welke regels wanneer moeten worden toegepast, dan zouden we er al snel als verlamd bijzitten.

Introduceren we nu het internet. Online gelden deze ‘normale’ regels niet meer: er kan gescholden worden, bedreigd, racistische gevoelens kunnen geventileerd worden op allerhande fora. De ‘perverseling’. Overdag gaat deze ‘perverseling’ werken, speelt zijn rol als perfecte echtgenoot… etc. Dan stellen we hem de vraag: maar wie ben jij? Volgens de psychoanalyse staat de fictieve online persoonlijkheid dichter bij de ‘ware’ zelf van de ‘perverseling’, dan zijn interacties in het echte leven, die misschien niet meer zijn dan een masker om de waarheid te verbergen[6]. Het is juist omdat we ons op internet kunnen verschuilen achter een fictie van onszelf, dat ons ‘ware’ zelf naar boven komt – of kan komen. Het is de fictie die de ruimte opent voor de waarheid. Het is in deze lijn dat we ‘The perverts guide to ideology’ moeten bekijken: ideologie is in het laatkapitalisme (en niet enkel in het laatkapitalisme, Žižek analyseert ook een sovjet en nazi-film) zo geperverteerd dat het soms tot uiting komt in de vorm van een fictie: Hollywood – blockbuster – cinema. Of om het met een voorbeeld heel duidelijk te maken: de verfilming van Lincoln’s rol in de slavenopstand, die het dichtst bij de waarheid zat, was niet de liberale, elitaire, politiek ‘correcte’ miskleun ‘Lincoln’ van Steven Spielberg, maar de horrorprent ‘Lincoln the vampire hunter’.[7]

Dromen…maar foute dromen

De eerste film die Žižek becommentarieert is de cultfilm ‘They Live’ (1988) van John Carpenter. Kort samengevat gaat deze film over een outcast, John Nada, die een bril vindt, welke hem in staat stelt doorheen het rookgordijn van de ideologie heen te kijken. Zet hij de bril op, dan ziet hij, bijvoorbeeld, in plaats van een briefje van vijf dollar een briefje met het opschrift: ‘this is your god.’ Žižek is hier heel duidelijk in zijn analyse ‘zet je de bril op, dan zie je de dictatuur in democratie, de onzichtbare orde die je schijnbare vrijheid in stand houdt.’ Ideologie is dus niet de bril die we altijd op ons hoofd hebben en ons als dusdanig belet de dingen te zien zoals ze zijn, het is net andersom: ‘ideologie is onze spontane relatie met de sociale wereld.’

Het verschil tussen de bril als ideologie, of de bril als de kritiek op ideologie lijkt misschien subtiel, maar is essentieel. Žižek voert de redenering namelijk door tot het uiterste: ‘het is niet enkel de realiteit die ons tot slaaf maakt’, maar er geldt ook dat ‘als we denken dat we ontsnappen uit de ideologie in onze dromen, we ons net op dat punt in ideologie bevinden.’ Kort samengevat: ideologie, juist omdat het, als (on)bewust referentiekader, actief is op het symbolisch niveau ‘werkt’ onophoudelijk op ons in, en construeert niet enkel de realiteit, maar ook de manieren waarop we denken eraan te ontsnappen.

Dit resoneert met het verschil dat Slavoj Žižek beschreef tussen constituted ideologie en constitutive ideologie.[8] Constituted ideologie ‘zijn de empirische manipulaties en vervormingen op het niveau van de inhoud’; constitutive ideologie is ‘de ideologische vorm die de coördinaten levert voor de ruimte waarin de inhoud zich bevindt.’ Om het verschil tussen deze twee te verduidelijken, kunnen we denken aan democratie binnen het laatkapitalisme, welke de vorm aanneemt van een parlementaire democratie. Als we verkiezingsfraude vaststellen of vermoeden, en dit willen aanvechten – via protest, betogingen –, zonder de parlementaire democratie zélf in vraag te stellen, dan bevinden we ons in de constituted ideologie. Een andere vorm van democratie voorstellen, of, democratie op zich aanvechten als enig kader voor mogelijke veranderingen, zou ons op het niveau van de constitutive ideologie brengen. Een ander voorbeeld is het aanpakken van de klimaatcrisis: eisen dat ‘de wereldleiders’ eindelijk krachtdadig optreden; een emissiehandelssysteem ontwikkelen om de klimaatcrisis op te lossen; ‘je plicht’ doen door biologische appels te kopen, enkele keren per week vegetarisch eten, slechts één keer per jaar het vliegtuig nemen…zijn allen daden op het niveau van de constituted ideologie. De ‘markt’ als oplossing voor het klimaatprobleem in vraag stellen; erkennen dat de belangen van natiestaten te conflicterend zijn om tot concrete handelingen over te kunnen gaan, en er mogelijk een nieuw soort supra-nationale organisatie moet komen…zijn ideeën op het gebied van de constitutive ideologie. Wat Žižek dus bedoelt in de vorige paragraaf, is dat onze dromen zich (meestal, i.g. zonder degelijke cultuurkritiek) afspelen op het niveau van de constituted ideologie, terwijl de ware ‘traumatische’ ervaring is om na te denken, en zich te ontdoen van de tweede vorm van ideologie.

Een voorbeeld die gebruikt wordt om deze gedachtegang te verduidelijken, is de bespreking van de film ‘Seconds’ (1966) van John Frankenheimer. Deze film gaat over Arthur Hamilton, een man van middelbare leeftijd die elk doel verloren heeft: de liefde tussen hem en zijn vrouw is verwaterd en het succes die hij gehad heeft in zijn carrière als bankier vindt hij onbevredigend. Via een vriend komt hij echter in contact met een bedrijf die hem het voorstel doet om te worden herboren. Het bedrijf maakt gebruik van een lijk, vermomd als Arthur, om zijn dood te ensceneren. Na plastische chirurgie wordt Arthur herboren als Tony Wilson: een kunstenaar met een mooi huis in Malibu, een prachtige vriendin en een trouwe huisknecht. Na een tijdje vindt hij dit nieuwe leven ook onbevredigend; hij voelt zich achtervolgd door zijn verleden en teleurgesteld keert hij terug naar het bedrijf die zijn hergeboorte regelde. Hij vraagt of hij opnieuw herboren kan worden, en het bedrijf stemt hiermee in. Op weg naar de operatietafel wacht hem echter een gruwelijke ontdekking: zijn lichaam zal gebruikt worden om de dood te ensceneren van een toekomstige klant. Hier vinden we het punt terug die we in de vorige paragraaf maakten. Hoewel ‘het verleden van het hoofdpersonage was gewist, hij nu leefde in een nieuwe omgeving met een nieuwe job en nieuwe vrienden, bleven zijn dromen dezelfde dromen.’ Op de operatietafel komt hij tot de traumatische vaststelling: ‘zijn dromen waren de foute dromen.’ Het waren ‘louter consumentistische, geïdealiseerde reflecties van onze samenleving’. I.e. dromen op het niveau van de constituted ideologie.

Dit is het perfecte moment om erop te wijzen dat Žižek, naast beïnvloed door Lacan, ook een hegeliaan is – zijn zelfverklaarde magnus opus Less than nothing[9] is niet voor niets een meer dan duizend pagina’s tellend boek over Hegel. In [10] refereert hij in de analyse van ‘Seconds’ dan ook naar Hegels uitspraak ‘het is een moderne dwaasheid om een corrupt ethisch systeem te veranderen, zijn constitutie en zijn wetgeving, zonder de religie te veranderen, om een revolutie te hebben zonder een reformatie.’[11] Als atheïstische christen – hoewel hij zichzelf waarschijnlijk niet zo zou willen omschrijven, maar straks meer hierover – gebruikt hij deze uitspraak om een stap verder te gaan: ‘in een radicale revolutie realiseren mensen niet enkel hun oude (emancipatorische etc.) dromen; ze moeten ook hun manier van dromen heruitvinden.’[10]

Van ‘Seconds’ kunnen we geruisloos overgaan naar Žižek’s analyse van de rellen in Londen in 2011.[13] Volgens Žižek was er ‘geen ideologische justificatie’ voor deze rellen, ‘het was de reactie van mensen die gevangen zitten in de dominante ideologie.’ De rellen, die vooral het plunderen van winkels inhield, waren dus niets anders dan een ‘consumentistisch carnaval van vernietiging, een consumentistisch verlangen dat zich gewelddadig uit wanneer het niet in staat is zich op de juiste manier te verwerkelijken.’[14] Het waren rellen van mensen die gehoor gaven aan wat de ideologie van het cultuur kapitalisme van hen verwachtte: consumeren. Cruciaal is hier dat deze rellen veroorzaakt waren door mensen die niet in staat waren te gehoorzamen aan deze oproep: werklozen, achtergestelden… etc. De enige vorm van protest die ze konden bedenken was met geweld datgene nemen waarvan ze door hun situatie uitgesloten waren. Hun daden bleven zich dus afspelen op het niveau van de constituted ideologie: ze stelden niet in vraag waarom ze geen gehoor konden geven aan de eis tot consumptie, of waarom ze überhaupt moesten consumeren.

Hun ongenoegen kon zich enkel uiten in de vorm van een nulprotest. Maar wat gebeurt er als dit ongenoegen wordt gerecupereerd door (religieus) fundamentalisme? Dan verandert de zingeving voor geweld van het niets naar het absolute (God)…en dan mag alles.[15] Denk bijvoorbeeld aan de aanslagen op de WTC-torens in 2001: in naam van God was alles toegestaan.

Cultureel kapitalisme

Binnen het cultureel kapitalisme, is wat van ons verwacht wordt quasi uitsluitend individualistisch[16]: ontwikkel jezelf, wees creatief, (her)ontdek jezelf, maar bovenal: geniet (en consumeer)! ‘We zijn verplicht om te genieten. Genieten wordt een vreemde perverse verplichting.’ Deze verplichting, samen met de overvloed die onze samenleving kenmerkt – als het je perverse wens is om te worden ingesmeerd met vloeibare chocolade en hierna te worden afgelikt door een pony met drie poten, dan hoef je bij wijze van spreken maar twee zoektermen in te geven in ‘Google’ – veroorzaakt een kortsluiting.[17][18] Inderdaad, ‘een verlangen is altijd een verlangen om te blijven verlangen…De ultieme melancholische ervaring is de ervaring van een verlies van verlangen zelf.’ Of om het met Lacan te zeggen: hebben we hier niet te maken met ‘een wet die ons het order geeft: “geniet!”, waarop het subject enkel kan antwoorden met “ik hoor u!”, het genot (jouissance) niet meer dan een innuendo.’[19] Denk maar aan een vrouw met een man en minnaar: op het moment dat ze beslist om haar man te verlaten, is de kans groot dat ze elk verlangen verliest in haar minnaar. Žižek haalt in zijn bespreking van de film ‘Titanic’ (1997) van James Cameron een meer ludiek voorbeeld aan. Volgens Žižek had de ware catastrofe erin bestaan dat de ijsberg het schip niet had geraakt. Het koppel had waarschijnlijk samen de boot verlaten, maar ‘na twee, drie weken van intense seks in New york, was de liefdesrelatie vermoedelijk uitgedoofd.’

Het resultaat van deze kortsluiting vinden we terug in het ascetisch hedonisme[20]: ‘het onbereikbare/niet te verantwoorden exces wordt ingelijfd in het veld van de berekening/verantwoording.’[21] Voorbeelden die Žižek aanhaalt zijn koffie zonder cafeïne, Cola zonder suiker, ‘de yuppie die narcistische “zelfontwikkeling” combineert met ascetische discipline: joggen, gezond eten…etc.’ We zijn met andere woorden terecht gekomen in een situatie waarin we, hoewel verplicht om te genieten, niet langer kunnen genieten – of toch niet zonder een vermanend stemmetje te horen. Het is ook dit wat Žižek bedoelt als hij later in de film Lacan citeert: ‘als god dood is, dan is alles verboden.’[22] Wat een omdraaiing is van Dostojevski’s (of was het nu Sartre?) stelling uit De Gebroeders Karamazov: ‘als god dood is, dan is alles toegestaan.’ Zoals we al aangaven in de vorige paragraaf geldt ook het omgekeerde: ‘als god bestaat, dan is alles toegestaan.’[23] Als men zich beschouwt als instrumenten van de goddelijke wil, dan is alles toegestaan in naam van god. We komen hier later nog even op terug.

Ook bedrijven spelen in op dit schuldgevoel die ontstaat door de mogelijkheid tot excessief consumeren. Consumeren is niet langer simpelweg kopen, binnen het cultureel kapitalisme kan men ethisch consumeren: het kopen van biologische appels, spaargeld op een bank zetten die ‘ethisch’ belegt, het ontwikkelen van labels die aangeven dat het product op ethische manier werd vervaardigd…etc. De meerprijs die je betaalt voor een ‘ethisch’ product dient dan als een soort schuldaflossing voor het begaan van de zonde van het consumeren, de consumentistische daad wordt ingelijfd in het veld van de verantwoording. Een voorbeeldje die Žižek in de film, maar ook in zijn geschreven werk vaak aanhaalt is de slogan van Starbucks coffee[24]: ‘It’s not just what you’re buying. It’s what you’re buying into’. Bij Starbucks coffee heb je namelijk de mogelijkheid om een zekere meerprijs te betalen voor je koffie. Een deel van dat geld gaat dan naar, bijvoorbeeld: de straatkindjes in Nicaragua; de bescherming van het regenwoud; de aankoop van comfortabele zetels voor in de Starbucks winkel…Uiteraard, zo benadrukt Žižek, is dit beter dan niets, maar geloven we oprecht dat dergelijke zoenoffers werken? Volgens Žižek niet, we zijn hierin slechts cynici. Hoe dit cynisme juist werkt in het cultureel kapitalisme, bespreken we nog uitgebreid.

De dood van god (of The big Other)

Eerst voeren we een concept in die veelvuldig wordt gebruikt in het werk van Žižek. We hadden al gezien dat ideologie werkzaam is op het symbolisch niveau, en aldus onze dromen en verlangens bepaalt. Žižek (en Lacan) gaan nog een stap verder. Er kan namelijk ‘iets’, ‘gepersonifieerd of gematerialiseerd worden in één agent’[25] op dit niveau: The big Other.

Om dit concept in te voeren, bespreekt Žižek een Britse film uit 1945, ‘Brief Encounter’ door David Lean. Deze film vertelt het verhaal van een getrouwde man, Alex Harvey, en een getrouwde vrouw, Laura Jesson, die een buitenechtelijke relatie beginnen. Een tijdje ontmoeten ze elkaar dikwijls, constant vrezend voor een toevallige ontmoeting met vrienden. Na zo’n gênante ontmoeting met een vriend van de man besluiten ze om hun verhouding stop te zetten. Tijdens hun laatste ontmoeting in de cafetaria van een treinstation komt er een kennis van Laura binnen, die uiteraard hun finale afscheid verpest: het koppel moet doen alsof ze eigenlijk slechts kennissen zijn. Deze kennis van Laura is, volgens Žižek, The big Other: diegene voor wie we de schijn ophouden. Het is echter complexer dan dit. Deze big Other, de kennis, een onuitstaanbare persoon die constant over zichzelf praat, is slechts een virtuele big Other: Laura kan niet vertellen aan haar hoe de situatie echt in elkaar zit: het is geen vriendin die ze kan vertrouwen. Evenwel, er is nog een andere big Other: haar man, de ideale luisteraar en in principe een vertrouwenspersoon. Hij is een reële big Other, maar het is natuurlijk onmogelijk om aan hem iets op te biechten.

Žižek verduidelijkt dit concept big Other in [26]: ‘in tegenstelling tot al zijn macht, is de big Other fragiel, niet substantieel, volkomen virtueel, in de zin dat zijn statuut er één is van een subjectieve presuppositie. Het bestaat enkel in zo ver subjecten doen alsof het bestaat. Zijn statuut is vergelijkbaar met een ideologisch doel zoals Communisme of Natie: het is de substantie van de individuen die zichzelf erin herkennen, de grond van hun bestaan, het punt van referentie die hun leven de ultieme zingevingshorizon levert, maar het enige dat echt bestaat zijn deze individuen en hun activiteit, dus de substantie is slechts actueel in zover deze individuen erin geloven en ernaar handelen.’ Of korter, ‘het is het symbolische weefsel van kennis, verwachtingen, vooroordelen etc.’,[27] de plaats van ‘symbolische inschrijving en registratie van mijn woorden.’[28]

Volgens Zizek, moet er, om ‘om volledig te kunnen bestaan als individuen, een fictie zijn van deze big Other. Er moet een agentschap zijn, dat onze moeilijke positie registreert.’ Maar ‘wat als zo’n agentschap niet bestaat?’ Hij gaat zelf verder als hij Jacques Lacan citeert: ‘er is geen big Other.’ Dit klinkt op het eerste zicht paradoxaal. Hij bedoelt hier echter mee dat er misschien wel een virtuele big Other is, maar waar je, in zijn virtuele status, niet tegen kunt spreken, of een reële big Other, die niet de big Other is die je zoekt: de virtuele, de zingever, diegene die je vertrouwt. Of, zoals hij het op een andere plaats veel treffender formuleert ‘De big Other is zoals god, volgens Lacan (God is niet dood vandaag, Hij was al dood van het allereerste begin, alleen Hij wist het niet…): Hij bestond nooit in de eerste plaats, i.e. het niet bestaan van the big Other is uiteindelijk equivalent met het feit dat hij de symbolische orde is, de orde van symbolische ficties die opereert op een niveau verschillend van materiële causaliteit.’[29] Aldus komt de radicale, maar onvermijdelijke, conclusie: ‘we zijn alleen.’

Het cultureel kapitalisme is vermoedelijk de eerste samenleving waar het besef begint door te dringen dat er geen big Other is. Of om het in zijn eigen woorden te zeggen ‘In de hedendaagse, postmoderne risicomaatschappij is er geen onzichtbare hand meer die, al is het blindelings, op een of andere manier het evenwicht bewaart, geen Ander toneel waar de administratie wordt bijgehouden, geen fictieve Andere Plaats waar, zoals tijdens het Laatste Oordeel, onze handelingen naar behoren zullen worden vastgelegd en verantwoord. Niet alleen weten we niet wat de som van onze daden is, er bestaat zelf geen wereldomvattend mechanisme dat onze interactie reguleert.’[30] Dit betekent echter niet dat er geen (onbewust of bewust) geloof meer is in deze virtuele big Other.

Inderdaad, in onze postmoderne maatschappij is God dood (of preciezer: bewusteloos/onbewust volgens Lacan[31], we komen hier nog op terug); het platonische idee van de universele wetenschappelijke waarheid werd ingeruild voor een forum waarin ‘experten’ in discussie treden; en, belangrijk: de (‘post’)-ideologie (geloof in de ‘vrije’ markt gecombineerd met parlementaire democratie) kenmerkt zich door haar cynische afstand tot net deze ideologie.

Op dit laatste punt pikt Žižek, onder meer, in als hij zegt ‘ze weten wat ze doen, maar ze doen het toch.’ Wat een bewerking is van Marxs uitspraak ‘ze weten niet wat ze doen, maar ze doen het toch.’[32] Wat bedoelt Žižek hiermee? In, onder meer [33], verduidelijkt hij deze stelling: ‘[In postmoderne samenlevingen wordt] cynisch beklag op (het niveau van rationeel geloof) tegengewerkt door de oproep tot irrationeel geloof – en dit is de meest elementaire formule hoe ideologie vandaag werkt.’ En verder ‘het is ideologisch cynisme die de religieuze kern van kapitalisme verbergt.’[34] Of eenvoudig geformuleerd: we klagen en maken grapjes over ongeloofwaardige politici die hun programma niet uitvoeren, we merken dat onze economie in een permanente staat van crisis lijkt beland, we geloven al lang niet meer dat de ‘democratisch’ verkozen technocratische regeringen aan ‘onze’ kant staan (de houders van de macht geloven waarschijnlijk nog minder dat ze het algemeen belang dienen), maar toch slagen we er niet in om een alternatief te formuleren – we blijven met andere woorden (onbewust) geloven in de virtuele big Other die ons zal redden, zonder zelf actie te ondernemen. We houden vast aan het oude mantra: dit is het minst slechte van alle mogelijke systemen. We zijn allemaal Fukuyamaists.[35]

Hier kunnen we verdergaan met wat Žižek zegt over ‘The Dark Knight’ (2008) van Chistopher Nolan. Op het einde van deze film, maken de bezitters van de macht de redenering dat de waarheid te sterk is, en de enige manier waarop de orde kan worden behouden, is door een leugen te vertellen – in casu, dat Batman de verantwoordelijk is voor de chaos. Op dit punt maakt Žižek de link met de Amerikaanse invasie in Irak in 2003, die er enkel kon komen door het vertellen van een leugen. Een leugen die we misschien niet allemaal geloofden, maar toch handelden we alsof we hem geloofden. Žižek trekt deze redenering door tot het einde, als hij verwoordt hoe zelfs de meest democratische – en hier beperkt hij zich trouwens niet uitsluitend tot de postmoderne westerse variant – staatsmacht werkt ‘Ja, ja, ja, we zijn gelegaliseerd door wettige verkiezingen, maar in principe kunnen we doen met jou wat we willen!’ Het quasi onaanvechtbaar (cynisch) geloof in de werking van de (burgerlijke) democratie en de markt kan dus bijna totalitaire vormen aannemen. Dat is precies hoe onze ‘post’-ideologische samenleving vandaag werkt. Denk maar aan de situatie in Griekenland en Spanje, waar het ‘democratisch’ verkozen parlement onder druk van een al even ‘democratisch’ Europa, een economische, sociale en ethische ravage aanricht. We komen hier straks nog op terug.

.Žižek als atheïstische christen of het emancipatorisch potentieel van het christendom

Een volgende film die wordt besproken is ‘The Last Temptation of Christ’ (1988), van Martin Scorsese. Het is hier dat we kunnen terugkomen op de reeds aangehaalde uitspraken van Lacan ‘als god dood is, dan is alles verboden’ en de uitspraak die deze stelling verklaart ‘de ware formule van atheïsme is niet God is dood, de ware formule van atheïsme is God is bewusteloos/onbewust.’[36]

Žižek grijpt terug naar de kruisigingsscène van Jezus Christus. In het nieuwe testament, wendt Jezus zich tijdens deze ultieme beproeving tot God de Vader met de woorden: Eli Eli Lama Sabachtani – Mijn God Mijn God, waarom heb je mij verlaten? Volgens Žižek, moet deze uitroep ‘Waarom?’ niet gelezen worden als een lichte twijfel in God de Vader, maar als een agressieve en beschuldigende ‘Waarom?!’[37] De twijfel van God de Zoon aan het kruis is in deze laatste interpretatie niet de ‘normale’ twijfel in het geloof, kenmerkend voor de gemeenschap van gelovigen, een twijfel die het geloof net versterkt: i.e., een onzekerheid die ons uiteindelijk dichter bij God brengt. Nee, deze passage in de bijbel moeten we, volgens Žižek, net zien als een rebellerende daad van God de Zoon. Een daad van een God die het geloof in zichzelf verliest. Wat sterft aan het kruis is God zelf.

Hier keren we, net als in de film, terug naar het Oude Testament. Op het einde van Het Boek Job, vraagt Job waarom hij zoveel tegenslag heeft gekend. God richt zich tot Job en vertelt hem dat hij geen diepere betekenis moet zoeken achter al zijn tegenslagen, of beter: dat het begrijpen van het waarom van zijn tegenslagen voor Job ontoegankelijk is. Dit antwoord van God wordt ‘normaal gelezen als een implicatie voor een diepere betekenis, maar dat er geen manier is om deze te begrijpen: “geloof me gewoon dat ik het weet. Het is niet aan jou om te weten.”‘[38] In [38] wijst Žižek er echter op dat God de Vader verder gaat dan dit: ‘[God de Vader] ontrolt voor Job een panorama van gecreëerde dingen: het paard, de adelaar, de raaf, de gnoe, de pauw, de struisvogel en de krokodil. Hij beschrijft het op zo’n manier dat het lijkt op een monster die wandelt in het zand; het geheel is een soort plechtige rapsodie van verwondering. De maker van alle dingen is verwonderd over de dingen die hij zelf gemaakt heeft. Opnieuw, hier is het punt niet dat God de diepere betekenis kent, maar dat God zelf overweldigt is door het exces van zijn creatie.’ Of nog, in lacaniaanse termen, wat sterft aan het einde van het Boek Job is de reële big Other. God kan Job geen antwoord geven, niet omdat Job ze niet zou begrijpen, maar veel ernstiger, omdat God zijn eigen creatie niet begrijpt.

Wat sterft er dan aan het kruis? De virtuele big Other volgens Žižek. ‘In het Jodendom, leeft de God van het reële verder als Woord, als de virtuele dode Other wiens scepter levend wordt gehouden door de rituele opvoeringen van zijn subjecten; in het Christendom, sterft deze onbewuste God. In het Jodendom sterft de God die gezien wordt als reëel; in het Christendom, sterft de onbewuste god.’[9]

Om deze redenering te duiden, moeten we onthouden dat Žižek (en Lacan) zich baseren op de psychoanalyse. Volgens de psychoanalyse, is het namelijk niet voldoende ‘de patiënt zelf te overtuigen van de onbewuste waarheden van zijn symptomen, het onbewuste zelf moet de waarheid aanvaarden.’[41] De onbewuste waarheid, God, moet m.a.w. tot de conclusie komen dat hij niet bestaat, inconsistent is. In die zin moeten we dan ook Jacques Lacan’s uitspraak lezen: de atheïst die door het Christendom is gegaan, en de dood van God aan het kruis heeft aanvaard, die volledig uit het domein van de symbolische identificatie is gestapt, en er aldus op is gewezen dat God onbewust is, is de ware atheïst.

Gebruik makend van deze logica, interpreteert Žižek twee andere passages uit het Nieuwe Testament: ‘Denk niet dat ik gekomen ben om vrede te brengen op Aarde; ik kwam niet om vrede te brengen, maar het zwaard. (Mattheus 10:34-9)’ en ‘als iemand tot mij komt en niet haat zijn eigen vader en moeder en vrouw en kinderen en zusters, ja, ook zelfs zijn eigen leven, die kan Mijn discipel niet zijn (Lukas 14:26).’ Volgens Žižek kunnen we hierin het emancipatorisch karakter herkennen van het Christendom. Wat bedoeld wordt met deze fragmenten uit de bijbel, is natuurlijk niet dat je je eigen moeder en vader moet vermoorden, ‘familiale relaties staan hier metaforisch voor het volledige socio-symbolische netwerk, voor elke etnische inhoud die onze plaats bepaalt in de globale orde der dingen.’[42] Het Christendom staat voor agape, politieke liefde, welke een ’empathisch ja impliceert voor het collectief, en uiteindelijk voor de mensheid, of zelfs – zoals in het Boeddhisme – voor het volledig domein van leven (en lijden?).’[43] Als we deze analyse nu samen lezen met het sterven van The big Other aan het kruis, dan leren we de emancipatorische aard van het Christendom kennen: De Heilige Geest is niet God de Vader zoals bij de orthodoxe kerk, ook niet God de Vader én God de Zoon, maar: De heilige geest is ‘het egalitair emancipatorisch collectief die elke organisch-hiërarchisch sociale link doorbreekt.’[44] Of zoals Žižek het in de film zegt: ‘De heilige geest is niets anders dan de gemeenschap van gelovigen’.

Totalitarisme?

Wat Žižek wil duidelijk maken met het bespreken van dit filmfragment is één van de kernpunten in zijn filosofie: er is geen big Other. Er is geen referentiekader die een betekenis garandeert, niemand waaraan we verantwoording moeten en kunnen afleggen: niet ten aanzien van een totalitaire leider, God, de mens als deel van het ‘kosmisch wonder’ evolutie,…We zijn louter aangewezen op onszelf.

Een totalitair systeem kunnen we dan ook, in Žižeks filosofie, herkennen aan het loochenen van net dit aspect van de werkelijkheid, namelijk het loochenen van het feit dat er geen big Other is. Een systeem die, om het heel simpel te formuleren, waarheidsclaims maakt die absoluut zijn, die claimt dat de waarheid kenbaar is, en wel kenbaar op de manier waarop dit systeem het ziet, is volgens Žižek een totalitair systeem.[45] Het is in dit opzicht dat Žižek de gruwelen van het Stalinisme en Nazisme analyseert. Binnen deze systemen was er duidelijk een big Other.

In het Stalinisme was dit de noodzaak van historische evolutie in de richting van het communisme, of gewoon ‘Geschiedenis’ zelf. De ‘Geschiedenis’ als de noodzakelijke opeenvolging van historische stappen. Of zoals Žižek het formuleert ‘een communist ervaart zichzelf als een instrument wiens functie het is om een historische noodzaak te actualiseren.’ Eens een systeem ervan overtuigd is dat ze ‘de geschiedenis dient’, kan deze zich uiteraard ook keren tegen diegene die deze geschiedenis maken: de mensen. Gruwelen begaan tegen de eigen bevolking konden namelijk altijd goedgepraat worden onder het mom van: ‘ik handelde enkel in naam van de Geschiedenis,’ in naam van de big Other.

Dezelfde analyse kan gemaakt worden van het Nazisme. Voor het Nazisme was deze big Other etnische ‘zuiverheid’, ‘raszuiverheid’. Het uitroeien van de Joden werd zo een morele plicht. De Endlösung slechts een vervelende opdracht, waar de Duitsers de mensheid mee dienden. Op die manier konden opnieuw alle gruwelen worden gerechtvaardigd. Ze handelden slechts in naam van de big Other.

Via dezelfde redenering kunnen we, zoals we eerder al aangaven, doordringen tot de bijna totalitaire kern van onze ‘post’-ideologische samenleving. We schrijven bijna totalitair: de (burgerlijke) democratische structuren zorgen er inderdaad voor dat een zeker debat mogelijk is, zodat we niet zonder problemen kunnen spreken over simpelweg loochening van de onkenbaarheid van de waarheid. Volgens Žižek zijn het echter deze onaanvechtbare democratische structuren en procedures (gecombineerd met een blind geloof in de ‘vrije’ markt) die de big Other van het cultureel kapitalisme uitmaken. Er is dus wel een debat mogelijk, maar dit dient enkel als schaamlapje om de ware tegenstellingen in de maatschappij te verbergen. Om via ‘democratische’ procedures de angel uit het conflict te halen. Of zoals Žižek het zelf formuleert: ‘politieke conflicten bereiken in een [burgerlijke] democratie nooit het niveau van radicale antagonismen, alle antagonismen worden omgezet in agonismen gereguleerd door de democratische vorm.’[46] We kunnen als voorbeeld opnieuw Griekenland nemen. Het radicaal linkse Syriza werd daar in juni 2012 nipt geklopt door het conservatieve Nieuwe Democratie. Het politiek programma van Syriza belichte het asociale beleid van de Europese Unie; ze wees erop dat het ware doel van de Europese Unie het redden van de Europese banken was, niet Griekenland… Deze partij, die zonder meer de kant van de Griekse bevolking koos, niet de banken, werd echter nipt geklopt door de conservatieven van Nieuwe Democratie. Dit na een campagne van Nieuwe Democratie vol leugens en bangmakerij: het schetste een beeld van Griekenland vol honger en armoede, in het geval Syriza zou winnen. Deze overwinning gaf de Europese Unie vrij spel om haar bezuinigingsmaatregelen door te drukken, en we weten ondertussen wie hier het grootste slachtoffer van werd: de Griekse bevolking.[47] De (burgerlijke) democratie slaagde er dus in om het ongenoegen op te nemen binnen het systeem, en het op die manier (bijna) onschadelijk te maken: de regering is namelijk gelegitimeerd door democratische verkiezingen, en dan mag blijkbaar alles… Een žižekiaanse klucht vat het goed samen: ‘[Hebben we hier niet te maken met] een democratische dialoog uit Plato’s late dialogen, waar de ene kerel voortdurend praat, en de andere hem alleen maar om de tien minuten interrumpeert met “Bij Zeus, zo is het!”‘[48]

Of vrijheid?

Maar wat winnen we met het feit, en vooral het besef dat er geen big Other is? Opent dit de ruimte voor vrijheid, in de zin van emancipatorische politieke interventies? Volgens Žižek wel: ‘we zijn vrij omdat de big Other gebrekkig is, omdat de substantie waaruit we gegroeid zijn, en waar we op vertrouwen inconsistent is, versperd, gefaald, gekenmerkt door een onmogelijkheid.’[49] We moeten echter onthouden dat Žižek een hegeliaan is. Volgens Hegel is het onmogelijk voor een politiek agent om zijn rol in de geschiedenis te erkennen, en hiernaar te handelen. Dus welke vrijheid wordt er dan geopend door het verlies van deze big Other? Het is op dit punt dat Žižek meer hegeliaan is dan Hegel: ‘Maar wat als we, in plaats van deze onmogelijkheid om het gevolg van onze handelingen te kennen, zien als een beperking van onze vrijheid, we deze onmogelijkheid zien als de nulconditie (de negatieve conditie) voor onze vrijheid?’[50]

Dat we deze vrijheid (snel) zullen moeten gebruiken, in de zin van politieke actie, blijkt, onder meer, uit volgende uitspraak tijdens de film ‘Het kapitalisme heeft een vreemde religieuze structuur; het wordt voortgedreven door deze absolute eis: kapitaal moet circuleren, zich reproduceren, expanderen, multipliceren,…en voor dit doel kan alles opgeofferd worden. Zelfs ons leven, de natuur.’ Waar hij impliciet verwijst naar de vier antagonismen binnen het laatkapitalisme die de oneindige reproductie van kapitaal bedreigen [51]: de dreigende ecologische catastrofe; de socio-ethische implicaties van nieuwe technologieën (onder meer biogenetica); de ongeschiktheid van de notie van privaat bezit voor zogenaamd ‘intellectueel’ bezit; nieuwe vormen van apartheid.

De eerste drie vormen zijn een gevolg van het privatiseren van de commons, ‘de gedeelde substantie van ons sociale zijn, de privatisering hiervan gaat gepaard met gewelddadige acties, die waar nodig zouden moeten tegengegaan worden met gewelddadige middelen.’[52] Deze drie commons zijn: de commons van onze externe natuur (bedreigd door vervuiling, opwarming van de aarde,…); de commons van onze interne natuur (onze biogenetische erfenis bedreigd door recente ontwikkelingen in de biotechnologie,…); de commons van cultuur (taal, communicatie, bedreigd door de privatisering hiervan door bedrijven als Microsoft; onderwijs, bedreigd door de reductie van onderwijs tot het produceren van economische expert kennis, i.e. het privatiseren van het algemene intellect).

Het laatste anatagonisme verschilt kwalitatief van de eerste drie. Dit laatste antagonisme duidt het verschil aan tussen deze die deel uitmaken van het globaal kapitalisme en deze die er (permanent) buiten staan. De uitgeslotenen zijn de bewoners van sloppenwijken, de permanente werklozen, de illegaal tewerkgestelde werkenden, de landen en populaties die uitgesloten zijn van het globale kapitalistisch systeem….[53] Deze groep mensen, de uitgeslotenen, benoemt Žižek (een term overgenomen van Jacques Rancière[54]) als de ‘part of no part’. Hoe we met deze, steeds groeiende groep ‘part of no part’ omgaan is essentieel voor Žižek: ‘in de reeks van tegenstellingen, is dat tussen de uitgeslotenen en de ingeslotenen de cruciale: zonder deze verliezen alle anderen hun subversieve kant. Ecologie verandert in een probleem van duurzame ontwikkeling, intellectueel bezit in een complexe uitdaging met betrekking tot wetgeving, biogenetica in een ethisch probleem. Men kan strijden voor het milieu, een ruimere notie van intellectueel bezit verdedigen, zich verzetten tegen het patenteren van genen, zonder geconfronteerd te worden met het antagonisme tussen de uitgeslotenen en de ingeslotenen.’[55] De taak van radicaal links is dus om van deze ‘part of no part’ terug een politiek agent te maken. Om hun ongenoegen te formuleren in concrete politieke termen. Want als links het niet doet, wie anders?

En actie!

Deze ‘ruiters van de apocalyps’ vragen om directe politieke actie. Maar hoe moet deze actie er uit zien? Žižek behoedt zich voor concrete uitspraken in de film. In zijn gepubliceerd, geschreven werk, vinden we wel enkele hints terug.

We hebben gezien dat ideologie zich, volgens Žižek, in het laatkapitalisme kenmerkt door haar cynische afstand tot net deze ideologie. Ze werkt op een onbewuste manier, die hierdoor onze manier van handelen, dromen,…voor een groot deel determineert – denk maar terug aan de rellen in Londen in 2011, of de bespreking van de film ‘Seconds’ en ‘They Live’. Er is echter ‘een marge van vrijheid,’ zoals Žižek dit noemt: we zijn niet volledig gedetermineerd door onze objectieve omstandigheden. Het is niet dat mensen niet weten wat ze willen (‘they know what they do’), maar dat ze er niet naar handelen (‘but they are doing it’). Het is, in de woorden van Žižek ‘cynische berusting die ze verhindert om ernaar te handelen, met het resultaat dat er een vreemde kloof opent tussen wat mensen denken en hoe ze handelen (of stemmen).’[56] We zijn met andere woorden terecht gekomen in een tijdperk waarin de standaard ideologiekritiek niet meer lijkt te werken – ‘ze’ weten wat ze doen. Volgens Žižek, mag radicaal links niet bang zijn om terug te keren naar het basisinzicht van groepen zoals de Rote Armee Fraktion in Duitsland, Action Directe in Frankrijk en de Brigate Rosse in Italië: ‘in een tijdperk waarin de massa zo ingedompeld is in de kapitalistische ideologie, zodat de standaard kritiek op ideologie niet langer doeltreffend is, kan enkel een toevlucht tot het rauwe reële van het directe geweld – l’Action Directe – hen wakker schudden. Terwijl men zonder ambiguïteit de moordende wijze waarop dit inzicht werd uitgevoerd moet verwerpen, mag men niet bang zijn om dit inzicht op zich te onderschrijven.’[57]

Was het niet net dit inzicht dat de deelnemers aan de ‘pattatenactie’ in Wetteren[58], hoe ridicuul de actie ook mag overkomen, heel strikt toepasten. Of om het in de woorden van Ulrike Meinhof te zeggen: ‘één steen gooien is geweld, honderd stenen gooien is een politieke daad.’ Hadden de actievoerders dit inzicht niet goed begrepen door stenen te vervangen door aardappelen? Hiermee het maatschappelijk debat terug – een klein beetje – aanwakkerend. (We maken ons echter geen illusies, het geweld voortgebracht door het systeem – het privatiseren van de commons – doet het geweld van één vernield proefveld nog altijd in het niets verdwijnen. Om concrete resultaten te behalen in de strijd tegen de privatisering van de commons zullen meer acties, en vooral acties met een duidelijkere – politieke? – eis nodig zijn. Acties die niet zomaar kunnen weggelachen worden door de burgerlijke pers.)

Een tweede vorm van politieke actie die Žižek nuttig acht, is de ‘Bartleby politics of doing nothing’.[59] Hij verwijst hierbij naar de Occupy protesten. Hun protesten creëerden een vacuüm in het veld van de heersende ideologie. Er was echter tijd nodig om dit vacuüm te vullen, om de eisen duidelijk te maken. Of zoals hij het zelf formuleerde ‘waar we altijd rekening moeten mee houden, is dat elk debat, hier en nu, noodzakelijk een debat blijft over de problemen van de vijand: tijd is nodig om de nieuwe inhoud te ontplooien. Alles wat we nu zeggen kan van ons afgenomen worden (gerecupereerd) – alles behalve onze stilte. Deze stilte, de afwijzing van dialoog, van alle vormen van clinching, is onze terreur, onheilspellend en bedreigend zoals het zou moeten zijn.’[60] Deze stilte kan echter niet blijven duren, en er moet op zeker moment een positief programma geformuleerd worden: welk type sociale organisatie willen we, welk type leiders, welke organen,…Want, zoals Žižek schrijft, ‘zonder positief programma voor de nieuwe orde, om de oude te vervangen, zal [de stilte] functioneren als een (verloochende) roep om een nieuwe leider.’[61] Een leider van de oude orde, voor alle duidelijkheid. Het is uiteraard treurig om vast te stellen dat deze tweede stap in de Occupy protesten er nooit kwam. De Occupy beweging kreeg dan ook een (nieuwe) leider: de ‘neutrale’, ‘gedepolitiseerde’ technocratische regeringen (zoals in Griekenland en Italië).

De laatste mogelijke vorm van politieke actie, volgens Žižek, is zich engageren in lokale pragmatische interventies. Soms kan ‘de focus op een bijzonder probleem een globale transformatie triggeren.[62] Een voorbeeld die Žižek graag aanhaalt, is hoe de perestrojka en de glasnost, oorspronkelijk bedoeld om het communistisch systeem te versterken, uiteindelijk tot de val van dit systeem leiden. Wat dichter bij huis, kunnen we ook enkele bijzondere problemen herkennen die, mits goed aangepakt, tot een meer globale transformatie zouden kunnen leiden. Een voorbeeld hiervan, is het probleem van de hoge energieprijzen in België, en het onvermogen van de overheid om hier een gepast antwoord op te vinden – de verlaging van de BTW van 21 tot 6% lijkt steeds meer een zelf-applaudiserende pseudo-oplossing van de sociaal democraten en liberalen[63]. Moest radicaal links erin slagen om, via electorale, of andere weg, de energiesector terug onder publieke controle te krijgen, zou dat niet de opening kunnen zijn tot iets meer? Een radicaal linkse perestrojka?

Hoe moeten we kiezen tussen deze keuzes? Žižek’s antwoord is simpel: ‘Waarom zouden we überhaupt een keuze maken? Een leninistische “concrete analyse van concrete omstandigheden” zal duidelijk maken wat mogelijk de beste manier is om te handelen in een gegeven situatie.’[64]

Voetnoten

take down
the paywall
steun ons nu!