De community ruimte is een vrije online ruimte (blog) waar vrijwilligers en organisaties hun opinies kunnen publiceren. De standpunten vermeld in deze community reflecteren niet noodzakelijk de redactionele lijn van DeWereldMorgen.be. De verantwoordelijkheid over de inhoud ligt bij de auteur.

Wij zweven

Wij zweven

vrijdag 29 juni 2018 16:58
Spread the love

Hallo. Laat mij nog eens genereus zijn. En subtiel een beetje confronteren. Het is 33 graden in de zon, in de tuin. Met naakt bovenlijf heb ik er een uurtje gewerkt en een lunch genomen. Kippenvleugeltjes van de vrijdagmarkt en moes van de rabarberplant waar mijn hardhouten tuintafeltje bij staat tijdens het maal; de vriendelijke plant is al weer goed bijgegroeid na de tweede keer stelen nemen; ik ga zeker drie keer, misschien wel vijf keer kunnen oogsten, voor de winter ’18 – 19 er is.  In martiale stemming, zijn wij. Na gisteren “Seraphim falls” nog eens te bekijken, een magistraal duel tussen twee vrij integere maar zeer gedreven vechtjassen, rollen van Liam Neeson en Pierce Brosnan. En nadat ik met driehonderd andere Leuvernaars België schouwde winnen, tegen de Engelsen, gisteren. Broertje in Londen kan de bonen fretten, op zijn Leuvens gezegd.  

Generositeit is volgens Ayaan Hirsi Ali dé doelstelling van de religies. En daarom is ze bijgedraaid, en pro religie geworden. Zoals u weet is Hirsi Ali gewonnen voor het Christendom, als wapen om de altijd tenderend offensieve islam wind  uit de zielen (…) te nemen. Ze schrijft scherp, altijd. Ik benijd haar man, N. Fergusson. Historicus in Amerika.  

Daarnet, op weg naar de schrijflokatie, wandelde ik tijdens de eerste vierduizend passen op zeer zomerse wijze: met naakte romp, en met het hangertje dat ik kocht om op te sturen naar leden in India van de orde van Moeder Theresa. Een Jezuskruisje met in het hart ervan, een hartje uitgespaard! Een combinatie van de twee sterkste symbolen van de grote vormen van de menselijke Liefde. Agapè en Eros.  Na driehonderd meter waren we al met drie: twee twintigers wrijven elkaar in met zonneolie in het park, hun matjes liggen klaar in het gras. Ik grap, terwijl ik voorbij stap: “Veel plezier met de warmte!! ” – Jij ook, klinkt het antwoord, waarop ik toegeef:

“Mijn methode is: geen olie, maar er niet te lang in blijven!”. 

 

Contact. Onderweg.

Wat is anders het goede leven van de mens, tussen geboortemat en graf?…

 

 —— 

 

Aan de Smidse in de Sluisstraat zie ik een vierde man in hetzelfde tenue, in zijn raam,  op de eerste verdieping van een oud herenhuis. Ik ben in een gelukkige stemming: net zag ik hoe wel 22 kinderen, geboren  tussen 2014en 2007, kraaiend in badpakjes aan het spelen zijn in het Waterspel bij de grasmat van het voornoemde Leuvense park. Het vijftal ouderfiguren erbij heeft zich met een parasol op de groenbegroeide grond geïnstalleerd. Waterpret op de wijze van nu. 

Onderweg in het park heb ik drie vrouwen gekruist die aan een tafel zitten in de schaduw van de wilde kastanje; een is in de vijftig, de twee andere in de twintig; alledrie dragen zij de modieuze korte shorts. Nieuwe mode, die nieuwe sets van waarden, of toch een herschikking ervan, weerspiegelen. In deze context ga ik niet mee in het klagen in de toonaard van Herman De Dijn in zijn indringende maar veel te negatieve essay “Vloeibare waarden” (2013). 

 

Aan de oude Vismarkt, waar in onze generatie geen vis meer wordt verhandeld, geen viswijven staan te keuvelen, geen jongens op de keien spelen met tol of bal. Waar het plein nu vol staat met grote blikken dozen met een soort beestenbakkes, ruig en agressief met de tanden bloot. Twee plantjes heb ik nodig, om mijn leeg geworden aardewerk potjes gemaakt door Vietnamese handen in een vaal oranje, deze zomer te vullen. De kleurige, geurige Afrikaantjes zijn gestorven, ook al verzekerde de verkoper mij dat ze doorlevende plantjes waren, vorige zomer. Mijn smaak gaat vandaag naar Oleanders. Een reminicensie aan Kroatië, waar ik een halve maand geleden in de hemel was gelogeerd in het olijfgroene tentje op het eiland van mijn keuze. Toen ik er rond zes uur aankwam op de achtste juni, amper twaalf uur nadat ik de huisdeur achter me toe had getrokken, en mijn tent loom en moe in zestig minuten eindelijk had opgezet, gaven de Goden een concert van je welste. Misschien om de Heimkehr van een Zoon glans te verlenen: drie uur bliksem. Letterlijk geen seconde leek voorbij te gaan zonder de wisselende flitsen. Na een uur van dit stille voorspel, twee uren donderslagen, net boven ons, en dus ook de gietende regen. Het laatste half uur trekken de winden aan mijn nieuwe tentje, dat gelukkig goed weigert te begeven. Die Goden toch. Gotta luv them. De honderdtachtig mensen op de kampeerplaats trokken zich bijna allen heel de tijd terug in hun vakantiewoningen. Tent, zwerfwagen of caravan. Een echtpaar van rond de zeventig was de uitzondering; ik trof hen aan toen ik tussen de bedrijven door, toen de regen even forfait gaf, een aandachtige, trage wandeling maakte langs de weg die rond het terrein loopt, een cirkel van ongeveer negenhonderd meter. Het was fenomenaal, een gesprek te kunnen voeren, en op die manier thuis te komen in het land, en op verhaal te komen na zulke goddelijke roffel van de mediterrane drums. Alle drie in adamskostuum. De volgende morgen kwam Jena, de zestigjarige buurvrouw met grote, losse borsten, recht op mij af op de trap die naar de zee loopt; ze kijkt me ernstig, waardig, lichtjes dramatisch recht in de ogen en zegt dan op licht verwijtende toon, zonder een zweem van humor:

“Du hast uns kein gutes Wetter gebracht!” 

 

Na de passage in de Mirte, ga ik verder door de straten, genuld in een karmijnrode T-shirt. De stemming is wel wat gezakt. De jongste van de twee vrouwen in de trendy plantenshop reageerde akelig stom en vanzelfzwijgend op de verschijning van deze onschuldige jongen zonder hemd. Sommige vrouwen hier, je zou ze willen villen. Ze lijken lijken. Arme, dode zielen. 

 

Voorbij restaurant Oxford (dat een nieuwe naam draagt, en waar men fijn kookt) stap ik de helling op. Traag maar ritmisch. De oleandertjes weg getukt in de rugzak. De Rucksack die ons in het Zuiden zo trouw diende tijdens onze trekking tochten, te voet of met de mountain bike. Stil passeren tientallen herinneringen aan deze straat, deze stenen, deze gevels, deze ramen intussen langs het venster in het hoofd. Hoe ik mijn motorfiets eind jaren negentig hier parkeerde, bijvoorbeeld, de Suzuki, die mij in 1996 zonder fout en heelhuids naar Ljubljana had gebracht. Op de staander ging  hij, naast de straatbrede bloembak, en hoe ik zelf te voet dieper de stad in ging. Een flik van in de twintig ging blijkbaar even later bij het zien van mijn trouwe ijzeren paard flink door het lint, jaloezie en neofietenijver waarschijnlijk, en hij schreef me een proces, ik zou te  ver gereden hebben, voorbij een verbodsbord. Had ik niet echt gedaan, ik was afgestapt, had mijn bike dat paar laatste meters aan de hand geduwd. Ik besloot voor de eerste keer tegen een agent de police in te gaan, maakte een verslag, compleet met tekening, situatieschets. De magistraat die moest beslissen, is mij gevolgd, zaak geklasseerd. Ik heb geen boete moeten ophoesten, en kwam er door heen met in de rugzak weer wat meer ervaringskennis van de maatschappij waarin wij moeten leven. 

 

De twee ervaringen samen, maken dat ik heel, heel, heel scherp sta, als ik de garagepoort, de korte tunnel gewaar wordt aan mijn rechterhand, even voor mij; en dat een wagen daar net nu zijn snuit vertoont. Een kolos, een pikzwarte. Hij komt van de parking van het gerechtshof, zal de voetgangersstraat in draaien, sicut suus est mos. Dat zijn dus rechters en advocaten, soms zaalpersoneel. Ik zie dat de chauffeur tactvol is, de snuit komt niet tot op de stoep, waar voetgangers kunnen en zullen gaande zijn. Behoedzaam. Maar de maat is vol, ik stap door, de rust zelve, fysiek, maar ik roep knalhard, explosief: “Nee!!!!”. En die Alarm! – boodschap, die totale, enkel-voudige, sterkste der Afkeuringen in onze moedertaal, zet ik kracht bij als ik haar richt naar de bestuurder van de zwarte, schabouwelijk grote, ronde en agressief modieus getekende wagen,  de vier ringen. Het is een blondine met paardenstaart, goed in het vlees, een jaar of 34, zo zie ik door de klankvloed heen die ik weggeef, mevrouw zit hoog, mét zonnebril. Rijke geesten, dat schreef ik al, die magistraten, die rechters. Moet je niet mee spotten, Theo. Maar ik spreek hier met Profetische stem. Dit moet eruit. En het komt aan. Achter mij hoor ik dat de wagen geen meter vooruit gaat, terwijl ik mijn meters ga. Groepjes omstaanders, waaronder Filippijns-Belgische vrouwen van in de dertig, kijken mij belangstellend aan, trachten de situatie te vatten. Na vocale zweepslag. De hoogopgeleide, welstellende, succesvolle vrouw denkt nu hoorbaar na. Wat is hier gebeurd? Waarom ben ik zo van streek. Door het horen van een enkel woord. Tot mij gericht door een man van in de vijftig, zonder bijzondere kenmerken. Die rustig stapte en zo ook verder gaat. Mijn ogen volgen hem, hij draait zich niet om. 

Hoe kan ik dit in de toekomst vermijden? – hoor ik haar denken. Moet ik op deze rare plek misschien best uitstappen en mij in persona vergewissen dat ik geen voetganger de ervaring geef dat ik hem bedreig? 

 

Is het echt zo degoutant, dat ik in zo een grote, zwarte wagen rijdt? 

Hoe kan iemand mij zozeer afkeuren? !

Hij keek me recht in de ogen!

Ja, het is waar, dit machien vreet ertsen en is dodelijk voor de longen en de lucht…

De auto is niet meer onbesproken. Kan geen feilloos statussymbool meer zijn. 

En nog maar eens, blijkbaar is het intussen zo in deze democratie, je kan niet onder de gewone mensen komen, die nauwelijks toekomen met de eindjes van de maand, zonder onbehagen te wekken, met dit soort wagens… Ze zien het niet, dat je een gouden hart hebt, of meent te voeren; dat je als professional je best doet om rechtvaardigheid, en dus niet alleen de billijkheid, de wet of het grote geld, te laten prevaleren…

 

Toen ik zelf auto reed, in het eerste decennium van de eerste eeuw in het derde millennium na Jezus van Palestina, heb ik één keer een ongeluk gedaan. Ik reed met Ngozi aan mijn zijde met de Nissan Primera naar Piet, de professor die ik het liefste zag. Ik was zo in de wolken van het vooruitzicht van die afspraak, de ontmoeting tussen de vrouw van mijn leven en de prof van mijn enthousiaste denkers hart, dat ik vergat dat ik een sterveling ben. Ik zweefde over de baan letterlijk in oog met God, en – thousiast. Tot we een luide klap hoorden. En de wagen tegenspartelen ging. We stappen uit, we  hebben een rechts van ons geparkeerde wagen geraakt. De zilverkleurige auto heeft bijna geen schade, ongelofelijk, bij zo een luide klap. Ik kan volstaan met honderd euro schadevergoeding, gentlemen’s agreement. No papers please. Maar de as van ons  voorwiel blijkt gebroken. Slepen maar. Wég, wondere ont – moeting. 

 

We zweven. 

Ook al merken de meesten van ons het niet dagelijks, en zelfs nooit voor hun laatste uur. 

Als mensengemeenschap zweven wij. 

Tot wij op een dag zullen vallen. 

 

Omdat wij het te goed hebben. 

Niet dat we  niet hard genoeg de rug krommen en werken.. Integendeel, eerder. 

Maar het echte gevaar, de bedreiging van onze ziel en onze fysieke integriteit, die ontbreekt te radicaal. 

In de tuin daarnet heb ik het woekerende groen, gras en vooral boterbloemenranken en klimplantjes met driehoekige, pijlvormige blaadjes, bij elkaar gerijfd met de vingers van beide handen. Die waarneming gaf me nog eens het diepte inzicht mee:

 

het leven is voorgeprogrammeerd om zwaar gevaar en dito tegenstand te ontmoeten. Als die er  niet komt, dan woekert het. Tot het zichzelf vast wringt. In de voet schiet. 

 

Dat zou ik ook willen zeggen aan de zelfverklaarde biofilosoof Stijn Bruers. Die schreef enkele dagen terug in De Morgen nog een stukje. Dat katten en honden teveel milieu kosten meebrengen. Dat ze beter zoals hijzelf vegetariër worden. Dat die gezelschapdieren in het wild toch normaal gezien toch ook geen tonijn jagen? 

Dat zijn tegennatuurlijke natuurvrienden, zulke mensen. 

Hij rijdt zich vast in zijn kettingen, zijn  beeldspraak-krommingen. Hij idealiseert de jacht, als het om dieren gaat, ze zou puriteins moeten zijn, en ook die van de jagers, ik ken hem van een vorig leven; zijn metaforen kegelen elkaar omver. Zijn visie is levensvreemd. Mager. Zoals zijn fysiek. 

 

Mia Doornaert was minder ver naast de absolute waarheid in haar stukje over de noodzaak van “witte zelfverzekerheid” van begin deze week. Toen ik met Ngozi trouwde, de dag zelf, kocht ik een boek uit de reeks Kuifje, in het bewustzijn dat ik vanaf dag één in gezinsvorm met een Igbo madam, mijn wortels goed moest kennen en koesteren. Dat bleek zo uit te komen. Maar, Mia, aan de andere kant, vergeet de centrale waarde van de Franse filosofen niet: échange. uitwisseling. Als je al te trots bent, al te zelfverzekerd, dan gaat de wederzijdse osmose, en al de potentiële verrijking van je altijd arme ziel van het arme ondermaans wezen dat wij in onze diepste lagen onveranderbaar blijven, daaronder lijden. Mia is te trots, zelfs voor een geadelde senior journaliste, ook al is zij goed in haar vak, en zij tracht die opgeschroefde trots aan de landgenoten kiezers en lezers te verkopen. 

Wij zweven. 

Omdat wij niet met onze boodschappen in draagzakken kilometers naar  huis trekken, te voet. Zodat het niet echt doordringt,  hoe rijk we zijn; wat we allemaal gekocht hebben; wat we allemaal kunnen gaan verorberen of een plaatsje en een functie geven in ons huisje.

We zweven. 

Als we vers gebakken of gekookt vlees eten. Van dieren van deze zelfde planeet. Zonder dat we het dier in zijn vel gezien hebben. Zonder dat wij het opgespoord, gedood, geslacht hebben. 

 

Zweven voor de val. 

Niets nieuws onder de zon. Ikarus weet het, bij God. 

— 

Als ik nu mocht de indruk gewekt hebben dat in mijn universummetje alles koek en ei is, dat ik alles op een rijtje heb, dan zie ik mij verplicht dit beeld toch een beetje bij te stellen, meteen. 

Ik kan alleen maar goed door het leven gaan in afhankelijkheid. Dankzij de hulp van vriendelijke anderen. Daarnet nam ik zoals ik elke dag tracht te realiseren, de koffie omstreeks vier uur. Op het terras van volkscafé De Marengo. Na het degusteren van het hete, bruine vocht, hef ik beide armen gestrekt op en kijk ik tussen mijn handen naar de kleine, felle, warm en licht stralende zon. En ik zie God. En ik dank. Voor de zon, voor de dag, voor het Leven. En voor de koffie. Het Dagelijks Brood. 

En dan stap ik op. Om meteen na vier stappen mijn naam te  horen. 

“Mijnheer!…”

“Uwen bril!”. 

Zo heb ik al voor een klein fortuin aan hoeden laten liggen in café’s, treinen, vliegtuigen, bussen, restaurants, parkbanken… Eentje kan je gemakkelijk herkennen: een groene geruite pet, met een grote ovale klep, vooraan én achteraan. Ja, juist, het type van Sherlock Holmes’ pet. Zo zijn er misschien maar twee of drie in heel het land. Als je ze ziet op een verdacht uitziend Belgenhoofd, laat het me weten, will you? 

 

Post Scriptum

Thuisgekomen neem ik de Visie uit de brievenbus. De tweewekelijkse contactkrant van de ACW strekking van de christendemocratie is dat. Titelpagina: “Wees gul in het leven: in de liefde, in de arbeid”. Met de immer charmante kop van Lynn Wesenbeek. De presentatrice heeft een boek geschreven, “Vijftig kleuren wijs”. Met eigen getuigenis en dat van vijftig andere landgenoten. Sommige vrouwen maken dat ik wil doorgaan, ondanks/dankzij alles. Werken, schrijven, met de zintuigen genieten van Schoonheid, met en voor God, ook al worden we honderd en een, zoals Leni Riefenstahl. 

 

Een greep uit de reacties:

“Het beste wat je al geschreven hebt. Zeer literair” (een voormalige hoogleraar, die mij al vijftien jaar leest).

“Wat een geschenk, op Petrus en Paulus (29 juni, dag van publicatie)” (Een schrijver en filosoof uit onze stad).

“Badinerend… Je hebt het column-genre duidelijk helemaal onder de knie. Nu is het wachten op een blad dat je een column aanbiedt. Of zweef ik nu zelf?” (een long time friend).

“Een heerlijke brok lectuur. Vijftig tinten wijsheid! “. (Een vriend, actief in de zorg voor mensen).

 

take down
the paywall
steun ons nu!