Boekrecensie - Christophe Van Gerrewey

Wetten en reglementen? Een pamflet van Paul Claes

Eind 2014 publiceerde de veelzijdige auteur Paul Claes het pamflet Kinderen van Rousseau. Hij gaat daarin tekeer tegen de erfenis van de beroemde Franse pedagoog en filosoof, die zich zou uiten in twaalf actuele hangijzers – van simplisme over dilettantisme en moralisme tot populisme. Claes kant zich tegen de tijdsgeest. Zijn pamflet werd al hysterisch genoemd. Terecht?

woensdag 11 februari 2015 14:15
Spread the love

Wat is cultuurpessimisme? En is het erg? Volgens Van Dale
gaat het om ‘pessimisme met betrekking tot de toekomst van de cultuur’, en is
het tegengesteld aan cultuuroptimisme: ‘het geloof aan gestage vooruitgang van
de cultuur’. In die zin kunnen analyses van het heden niet cultuurpessimistisch
zijn als ze niet verbonden worden met de overtuiging dat het slechtste nog moet
komen, en dat er van verbetering geen sprake kan zijn.

Eind 2014 werd van Paul Claes (1943) het boekje Kinderen van Rousseau. Een pamflet tegen de
tijdsgeest
gepubliceerd. Het maakt deel uit van ‘De horzel, een nieuwe
reeks opruiende en spraakmakende pamfletten’, en het verscheen tegelijkertijd
met De blauwe muze. Waarom de beste
literatuur op tv te zien is
van de Nederlandse schrijfster Manon Uphoff.
Het is een van de vele boeken die Claes – romancier, dichter, essayist,
bloemlezer en vertaler – schreef sinds de publicatie in 2011 van zijn honderdste titel,
Honderd notities van een alleslezer.

Kinderen van Rousseau is door Arjen Fortuin
‘een meesterproef van hysterisch cultuurpessimisme’ genoemd. De ‘dolle haat’
van Claes ‘tegen de “tijdsgeest”’ komt volgens Fortuin ‘uiteindelijk neer op
een weigering om mee te doen, een weigering om te denken’. Het is ‘de hoog
opgeleide variant van precies het soort kroegpraat dat Claes beweert te
verfoeien’. Het besluit van Fortuin: ‘Geef mij Heleen van Royen maar’ – de
publiciste die in Nederland bekendheid verwierf toen ze erg onthullende selfies mocht tentoonstellen in het Haagse Letterkundig Museum.

Denktraditie

Is Claes werkelijk zo cultuurpessimistisch als Fortuin
beweert? Of wordt dat etiket opgekleefd om ongemakkelijke kritiek niet onder
ogen te hoeven zien? In Kinderen van
Rousseau
ontbreken
uitwegen of toekomstperspectieven niet per definitie. De laatste zin is
veelzeggend: ‘Hopelijk zijn de kleinkinderen van Rousseau wijzer.’

Zoals in elk pamflet is de boodschap eenduidig: de
hedendaagse mens is in alles schatplichtig aan de Franse filosoof Jean-Jacques
Rousseau (1712-1788) die, aldus Claes aan het begin van zijn tekst, ‘tegenover
de rede van de verlichte filosofen het romantische sentiment stelde. Het
anarchistisch antirationalisme van zijn levensbeschouwing verklaart zijn
immense succes tot heden toe.’ In Kinderen
van Rousseau
worden twaalf fenomenen in evenveel hoofdstukken in de
denktraditie van Rousseau geplaatst: simplisme, primitivisme, sentimentalisme,
obscurantisme, anarchisme, dilettantisme, moralisme, analfabetisme,
irrationalisme, jeunisme, populisme en – samenvattend – rousseauïsme. Bijna
altijd staat een citaat uit het verzameld werk van de filosoof voorop.

Veralgemeningen

Het probleem met het genre van het pamflet is dat het om
tegenspraak smeekt, en kritiek saboteert. Elke dialectiek lijkt eruit
verdreven; geen enkele these wordt door een antithese tegengesproken – daar
moet de lezer zelf voor zorgen, net als de voor de concluderende synthese. Er
is op dit boek voornamelijk met ergernis gereageerd – de recensie van Fortuin
is maar één voorbeeld.
Net dat lijkt echter de bedoeling van Claes: zin na zin de vraag oproepen of
hij gelijk heeft, of eerder nog de redenen provoceren waarom hij ongelijk heeft.

Om te beginnen is zijn interpretatie van leven en werk van
Rousseau onrechtvaardig. Er zijn prachtige boeken geschreven over diens
teksten, zoals La transparence et l’obstacle  van Jean Starobinski, waarin wordt
aangegeven hoe de Franse filosoof naar de doorzichtigheid van de eigen emoties
verlangde, maar daarin steeds door
de maatschappij werd gehinderd. Daarin is hij exemplarisch en
universeler op een minder laakbare wijze dan Claes suggereert: Rousseau is de
‘uitvinder van de burgerlijke gemoedsaandoeningen’, zoals W.G. Sebald het
treffend samenvatte in de bundel schrijversportretten Logies
in een landhuis
. Het verlangen een ‘vlammend’
pamflet te schrijven tegen de tijdsgeest is trouwens een
zeer rousseauiaanse karaktertrek.

Vervolgens vraagt de pamflettaire toon onophoudelijk om
veralgemeningen, zoals het begrip ‘tijdsgeest’ zelf: het steunt op de eenvoud
en de samenvatbaarheid van de actuele maatschappij, en op de aanname dat alle
mensen precies in hun maatschappelijkheid op elkaar lijken. Soms volstaat het
tijdens het lezen om aan te nemen dat een inderdaad zichtbare, om niet te
zeggen kolkende grondstroom wordt geviseerd. Als Claes schrijft: ‘Ook
tolerantie is zo’n oneindig rekbaar begrip. Hoe ver verdraagzaamheid moet gaan,
kan niemand zeggen’, hebben recente gebeurtenissen hem gelijk gegeven. Vaak
klopt de gemeenschappelijke noemer echter niet, en dat verklaart de ergernis
tijdens de lectuur van Kinderen van
Rousseau
.

Staatsbemoeienis

Claes schrijft bijvoorbeeld deze twee zinnen: ‘Burgerlijke
ongehoorzaamheid, revolte en revolutie zijn per definitie goed. Terwijl elke
autoriteit wordt gehaat, wordt de blinde tirannie van de vrije markt omhelsd.’
Contradictorische zinnen: wie de vrije markt omhelst, is allesbehalve een
liefhebber van revolte en revolutie, maar wenst integendeel het behoud van het
status quo. Of zoals hier, uit een passage over de teloorgang van het
onderwijs: ‘Het internet, deze stortplaats van stommiteiten, wordt ingeschakeld
als leerschool.’ Het internet per definitie een stortplaats van stommiteiten?
Was het maar waar – hoeveel makkelijker zou het zijn om het links te laten
liggen!

De meest luie bewering in deze reeks overstijgt het gebazel
van ‘critici
van de culturele sector

nauwelijks: ‘Het huidige establishment geeft theatermakers alleen subsidies als
ze anti-establishment zijn.’ Waar zit dat establishment? Gaat het om minister
van Binnenlandse Zaken Jan Jambon, een grote fan van Cecilia Bartoli?
Om mensen als de vorig jaar overleden Eric Antonis? Of – heel direct – om de leden van de advies- en
beoordelingscommissies
?

Nog een laatste voorbeeld: ‘Alles wat de vrijheid beknot is
uit den boze. Autonomie (zelfbeschikking) en emancipatie (bevrijding) zijn
elementaire rechten van de mens. Alle onderdrukten moeten hun ketens afwerpen
in hun streven naar gelijkheid. (…) Alom klinken tegenwoordig liberale klachten
over staatsbemoeienis en regelneverij. Moet ik echt alle wetten en reglementen
respecteren?’

Het zijn beweringen over de tijdsgeest die voorbijgaan aan
moderner vormen van staatsbemoeienis en biopolitiek: het is niet omdat de
overheid wordt afgebouwd vanuit de overtuiging dat iedereen alles beter zelf
kan, dat de macht die over het dagelijkse leven wordt uitgeoefend, ook kleiner
wordt – integendeel. Wanneer voetstoots wordt aangenomen dat de staat de
burgers niets verplicht is, komt er een loodzware druk op die burgers te liggen
om helemaal op hun eentje iets van hun leven te maken.

Vrijheidsdenken

Het is een besef dat zich vaker manifesteert tijdens de
lectuur van dit pamflet: richt Claes zich op de huidige tijdsgeest? Meer dan
eens blijkt dat wij in zijn ogen niet alleen kinderen van Rousseau zijn, maar
ook nakomelingen van mei ’68. ‘Het protest van de jaren zestig tegen het
establishment was duidelijk opgezet door kinderen van Rousseau. De roep om
vrijheid zwol algauw aan tot een schreeuw om absolute anarchie. Elk gezag was
per definitie verkeerd, elke ordehandhaving was onderdrukking, zelfs tolerantie
was repressief. Politiemensen waren SS’ers, functionarissen lakeien, de staat
was het absolute kwaad.’

Claes is zich bewust van de perverse gevolgen van dit
vrijheidsdenken: het is een revolutie geweest die door een contrarevolutie is
opgevolgd, waarna alles nog erger dan voorheen is geworden: ‘Naar verluidt riep
de Franse psychiater Jacques Lacan ooit tegen de opstandige studenten van mei
’68: “Willen jullie misschien nog strengere meesters?’ Hij heeft gelijk
gekregen: revolte roept om repressie, liberalisme voert tot despotisme,
tolerantie leidt tot intolerantie.’

Tegelijkertijd ontpopt Claes zich nu en dan ook als
contrarevolutionair, bijvoorbeeld door ‘postmoderne’ kunstbeschouwers als Hanneke
Grootenboer
en Daniel Arasse de les te lezen omdat die schilderijen
associatief willen bekijken, eerder dan vanuit een strikt iconografisch
leesrooster: ‘Ze leest een oud schilderij aan de hand van modieuze denkers, ze
veronachtzaamt alle details die de situatie verhelderen en ze brengt zo
inderdaad het denken tot stilstand.’ Dat laatste is niet waar: het is een soort denken die een halt wordt
toegeroepen: een denken dat enerzijds steunt op traditionele symboliek, en
anderzijds op biografische bewijslast.

Het is een denken dat ook tot uiting kwam in Claes’
gecontesteerde en beperkende interpretatie van The
Waste Land
van T.S. Eliot – als dat gedicht werkelijk een
hoogstpersoonlijke, om niet te zeggen rousseauiaanse klaagzang was over
impotentie, dan zou het nu niet meer gelezen of vertaald worden.

Verlicht ideaal




Een dergelijk autoritaire houding heeft ook gevolgen voor de
politieke opvattingen van Claes. Uit een verhullend interview met Joël De
Ceulaer, gepubliceerd in Knack van 26
november 2014, wordt dat duidelijk. De Ceulaer heeft tijdens het gesprek, en na
lezing van Kinderen van Rousseau, het
gevoel dat Bart De Wever en Paul Claes het op vele manieren eens zijn: dezelfde
licht nostalgische cultuurkritiek, dezelfde hang naar burgerlijke
gehoorzaamheid en decorum, en naar een ingetogen publiek leven.

Bart De Wever, zo zegt De Ceulaer, ‘zal uw pamflet met
instemming lezen.’ ‘Onmogelijk,’ repliceert Claes. ‘Ik pleit voor een
evenwicht, voor het midden.’ Even later dringt De Ceulaer opnieuw aan: ‘Als
Bart De Wever dit interview aan het lezen is, zal hij het tot dusver wellicht
in hoge mate met u eens zijn. Uw analyse ruikt een beetje naar het
conservatisme.’ En opnieuw: ‘Nee, hoor. De Wever staat als nationalist ook in
de traditie van Rousseau.’

In Kinderen van
Rousseau
schrijft Claes: ‘Politiek is niet gebouwd op populistisch
simplisme, maar op een ingewikkeld systeem van machtsevenwichten. Die komen
niet tot stand door straatgeweld, maar door moeizame onderhandelingen tussen
belangengroepen. Het politieke bedrijf is het reguliere kader waarin het debat
op een fatsoenlijke wijze gevoerd kan worden.’ Het is een bij uitstek verlicht
ideaal, dat een conflict- door een consensusmodel wil vervangen. Onder meer
tegen die rationele beheersing van de politiek heeft Rousseau zich in de
achttiende eeuw verzet, terwijl zo’n goed geregelde maatschappelijke orde vandaag niet meer
bestaat.

Langs de ene kant wordt de historische situatie van Rousseau
als verlichtingscriticus dus miskend; langs de andere kant blijft Claes een
verdediger van een verlichtingsideaal dat ook historisch genoemd moet worden.
Alles is daarom altijd minstens een beetje ingewikkelder dan het in Kinderen van Rousseau wordt voorgesteld.
Als een pamflet zichzelf al niet saboteert, dan wordt het wel tegengewerkt door
de sluwe en gemaskerde complexiteit van de dingen – een complexiteit die het
pamflet onthult, maar waar het ook door aan de kant wordt gezet. De conclusie
kan alleen maar zijn dat Claes niet cultuurpessimistisch genoeg is.

Paul Claes: Kinderen
van Rousseau. Een pamflet tegen de tijdsgeest. De Bezige Bij. Amsterdam. ISBN: 9789023486787.

take down
the paywall
steun ons nu!