Joschka Fischer op 10 september 2005 tijdens een verkiezingsmeeting van de Duitse Groenen in Stuttgart (foto: Alexander Blum - www.alexanderblum.de).
Nieuws, Europa, Politiek, Vrede vzw, NAVO, Duitsland, Kernenergie, Vredesbeweging, Humanitaire militaire interventie, Buitenlandse inmenging, Analyse, Verkiezingen Duitsland, Duitse Groenen, Joachim Jachnow, Realpolitik, Realo's, Joschka Fischer - Joachim Jachnow

Wat is er geworden van de Duitse Groenen?

Hoe de Duitse Groenen een echte oorlogspartij zijn geworden sinds Joschka Fischer minister van Buitenlandse Zaken en vicekanselier in de eerste Duitse rood-groene federale regering is geworden.

vrijdag 27 september 2013 13:05
Spread the love

Op 24 maart 1999 vielen de eerste bommen op Belgrado’s elektriciteitscentrales en watervoorziening. Vitale infrastructuur, fabrieken, spoorwegen en bruggen werden vernietigd. De Duitse Luftwaffe (luchtmacht) was terug in de Balkan, 58 jaar nadat de Duitsers de Joegoslavische hoofdstad in 1941 gebombardeerd hadden.

De aanvallen in 1999 leken op een griezelige herhaling van generaal Löhrs beruchte strategie om de administratieve en logistieke centra van de stad plat te leggen, maar in het NAVO-jargon van de dag heette dit “het uitschakelen van doelwitten van duaal nut”.

De militaire heropleving van Duitsland kon niet luidruchtiger ingeluid worden. De Duitse luchtmacht voerde meer dan 500 aanvalsvluchten uit voor ‘Operation Allied Forces‘, tegen een Joegoslavië dat al uitgeput was door economische aftakeling, westerse interventie en etnisch nationalisme.

De NAVO-bombardementen lieten niet alleen dode burgers, afgebrande hospitalen en vernietigde scholen achter, maar zorgden ook voor een escalatie van de tragedie die het zogezegd probeerde te verhinderen. Ze gooiden olie op het vuur, intensiveerden de oorlogsmisdaden en lokten een massale stroom vluchtelingen uit.

Joschka Fischer, de partijleider van de Duitse Groenen had absoluut gelijk toen hij in 1994 zei dat de inzet van Duitse soldaten in landen die onder de voet gelopen waren door Hitlers troepen gedurende de Tweede Wereldoorlog, alleen maar kon leiden tot een aanwakkering van conflicten.

Maar tegen het eind van de jaren 1990 was Joschka Fischer minister van Buitenlandse Zaken en vicekanselier van Duitslands eerste rood-groene federale regering geworden. Zijn voorspellingen, inmiddels vergeten, vond Fischer samen met de rest van het Groene leiderschap dat het Duitslands morele plicht was om van op een veilige hoogte bommen te droppen op het Joegoslavische territorium, uiteraard om humanitaire redenen.

De leden van de Groene partij waren iets terughoudender. Er was immers geen enkele West-Europese partij die zo sterk geïdentificeerd werd met de eisen van de vredesbeweging als de Duitse Groenen, waaronder nucleaire ontwapening en de afschaffing van de NAVO.

De partij, opgericht in West-Duitsland in 1980, had stevige historische wortels in de oppositie tegen de West-Duitse militarisering en was vanouds solidair met anti-imperialistische bewegingen. Maar na een lange interne strijd werd de partij een gevestigde waarde in het Duitse parlementaire systeem.

Het aantreden van de Groenen in de federale regering van 1998 stond gelijk aan het stilzwijgend onderschrijven van de NAVO en de vrije markteconomie. Het manifest van de Duitse Groenen voor de federale verkiezingen van september 1998 stelde nochtans dat de partij zich zowel tegen gevechtsmissies als vredeshandhaving door militairen verzet. Bovendien streefde ze volgens dit manifest naar de inkrimping, niet naar de uitbreiding van de NAVO.

Amper een paar maanden later werden de engagementen, opgetekend in het verkiezingsprogramma, overboord gegooid. De Groenen traden toen met slechts 6,7 procent van de stemmen toe tot een regering met de sociaaldemocraten van Gerhard Schröder (SPD).

In het gezamenlijke regeerakkoord kreeg de NAVO een belangrijke plaats. Fischer zelf was voor hij zijn ambt als minister van Buitenlandse Zaken opnam al ingelicht over de Amerikaanse plannen voor Joegoslavië, gedurende een trip naar Washington met Schröder en de toenmalige partijleider van de SPD Oskar Lafontaine.

De Duitse media stonden bijna unaniem achter de Schröder-Fischer-lijn voor militaire interventie in Joegoslavië, net als verschillende bekende Duitse intellectuelen zoals Günther Grass en Jürgen Habermas. Tegenstanders, zoals schrijver Peter Handke, werden zwart gemaakt en afgedaan als vrienden van de Servische oorlogscriminelen. Toch was een groot deel van het Duitse publiek niet happig op het gebruik van wapens in naam van de mensenrechten en de electorale basis van de Groenen al zeker niet.

Het interne verzet groeide snel. De anti-oorlogsbasis van de Groenen eiste dat er een buitengewoon congres bijeen geroepen zou worden. Het congres vond plaats op het hoogtepunt van de NAVO-bombardementen, met een aanzienlijke politie-aanwezigheid om het leiderschap ‘te beschermen’ tegen de eigen basis.

Het zag er even naar uit dat de Groenen zouden splitsen en de regering zou vallen. Blairs retoriek overtreffend, legde Fischer tijdens het bewuste partijcongres uit dat de Servische repressie van de Kosovaren tot ‘nog een Auschwitz’ zou leiden. Wie zich verzette tegen de NAVO-interventie, zou bijgevolg verantwoordelijk zijn voor een tweede ‘holocaust’.

Aan het einde van de dramatische, soms gewelddadige samenkomst, werd een resolutie goedgekeurd die in feite carte blanche gaf aan de Groene ministers, met 444 stemmen voor en 318 stemmen tegen. Zo werd de militaire terugkeer van Duitsland naar de offensieve oorlogsvoering – expliciet uitgesloten door de Duitse grondwet vanwege de oorlogsmisdaden van de nazi’s – gelegitimeerd via de morele uitbuiting van diezelfde oorlogsmisdaden.

Volte-face

Nadat de partij de hoeksteen van de Groene politiek afgezworen had, werd al de rest ook te grabbel gegooid. In de nasleep van de Joegoslavië-oorlog verliet ruim een derde van de leden de Groene partij. Er kwam een verse instroom van leden op gang die ontvankelijker was voor de nieuwe oriëntatie van het leiderschap.

Voordien fervente verdedigers van de welvaartsstaat en voorstanders van economische herverdeling, groeiden de Groenen uit tot enthousiaste aanhangers van Schröders neoliberale ‘Agenda 2010’.

Deze verzameling aan maatregelen (gelanceerd in 2003) leidde tot de verregaande plundering van de openbare goederen en diensten, van de sociale zekerheid en van de pensioenfondsen, terwijl de lonen onderdrukt werden en bedrijven voor miljoenen euro aan belastingverlagingen toegekend kregen – inderdaad een herverdeling van de rijkdom, maar dan van de armen naar de rijken.

Het protest van de bevolking tegen Agenda 2010 deed een deel van de sociaaldemocratische SPD-achterban afscheuren. Enkele jaren later stonden deze dissidenten aan de wieg van de nieuwe linkse partij ‘Die Linke’.

Over het algemeen worstelde de Groene partij nooit echt met de contradictie tussen ecologische duurzaamheid en de economische expansie die inherent is aan kapitalistische accumulatie. Tegen het einde van de jaren 1980, toen de groep rond Joschka Fischer – die voorstander was van gematigde standpunten en participatie aan de regering – een stevigere greep gekregen had op de partij, werd het neoliberale denken almaar dominanter.

Dit effende het pad voor het momenteel populaire, zogenaamde ‘groene kapitalisme’, dat rekent op marktmechanismen en technologische oplossingen voor ecologische problemen, in volle overeenstemming met de dictaten van het IMF en de Wereldbank.

Zeer ontstellend was ook de totale overgave van de Groenen aan de nucleaire industrie. De strijd voor de afschaffing van de kerncentrales was altijd het kernthema van de partij geweest, een programmapunt dat jarenlang en consistent als de belangrijkste verkiezingsbelofte naar voren werd geschoven.

Nu de Groenen in de regering beland waren, werd het leven van versleten kernreactoren echter verlengd voor tenminste 10 jaar, terwijl gevaarlijke dumpplaatsen voor nucleair afval en een schuldgarantie voor de hele industrie ingevoerd werden onder de Groene milieuminister Jürgen Trittin.

Dezelfde minister bleef ook onbewogen bij de verdere criminalisering van het antinucleaire activisme onder de regering-Schröder-Fischer. In dezelfde geest hielpen de Groenen nieuwe bewakingsregels, restricties op de burgerrechten, discriminatie tegen buitenlanders en de militarisering van de politie invoeren. Al deze maatregelen bij elkaar deden de noodwetgeving van 1968 – die toen zo veel onrust opgewekt had – verbleken.

Eenmaal in de regering voerden de Groenen, samen met de SPD, allerlei legislatieve projecten uit waartegen ze zich jarenlang met succes verzet hadden toen ze nog oppositie voerden tegen de regering-Kohl.

Dit fenomeen van de Groene volte-face werd in de Duitse media doorgaans omschreven als de laatste etappe in een traag proces richting maturiteit, in plaats van als verdorvenheid. Langharige hippies in Birkenstocks die eindelijk hun utopische fantasieën achter zich gelaten hadden om volwassen staatslieden in grijze flanellen pakken te worden en die bereidwillig hun schouders zetten onder de last van de verantwoordelijkheid.

Op die manier loofde een deel van de media op narcistische wijze de eigen ‘rijpheid’, vermits ze zelf ooit deel uitgemaakt had van deze beweging. Al de bijval voor de nieuwe stijl van de Groenen, reflecteerde de mate waarin de dissidente lagen van de Duitse post-68-maatschappij zich verzoend hadden met de heersende omstandigheden.

Realo’s

In de eerste federale parlementsverkiezingen van het eengemaakte Duitsland op 2 december 1990 haalden de Groenen in de West-Duitse staten slechts 4,8 procent van de stemmen. Dat is minder dan de kiesdrempel van 5 procent. Hun 44 Groene zetels en hun federale subsidies werden ingetrokken.

Het waren alleen de Oost-Duitse Groenen (pas opgericht in februari 1990) in een partnerschap met ‘Bündnis 90’ (een alliantie van 3 niet-communistische Oost-Duitse groepen) die 6,1 procent behaalden. Fischer reageerde op deze electorale vernedering door de schuld te leggen bij de overblijvende radicale elementen in de partij.

Tijdens het volgende partijcongres in Neumünster (1991) namen de ‘Realo’s’ (de naam die de goedkeurende media gegeven hadden aan de reformistische stroming rond Fischer, Cohn-Bendit en Hubert Kleinert in de Groene partij) de taak op zich om de partij uit te kuisen.

De principes van de participatieve democratie werden afgeschaft en het individueel leiderschap en de ‘professionalisering’ werden omarmd. Ludger Volmer werd verkozen tot partijwoordvoerder en een lijst van almaar bescheidenere politieke hervormingen werd opgesteld als basis voor de gewenste toekomstige rood-groene coalities. De conferentie in Neumünster luidde het vertrek in van de radicale ecologisten en ecosocialisten.

In 1993 leverde Fischer een ideologische blauwdruk af voor ‘links na het socialisme’ die even eclectisch was, als intellectueel kaal. Het Groene liberaal-reformisme – gekenmerkt door de ‘stedelijke liberale consument-burger’ met ‘zijn individuele levensstijl’, zijn protest tegen nucleaire energie en zijn medeleven met de armen en de marginalen – kwam nu helemaal tot zijn recht.

Met de enthousiaste steun van de media aan de hervormde Groenen, kon de inmiddels eengemaakte federale partij in 1994 opnieuw vaste voet krijgen in de Bundestag (het Duits parlement). De partij behaalde in de federale verkiezingen van dat jaar 7,3 procent van de stemmen en kreeg 49 zetels in het parlement.

De overblijvende linkervleugel van de partij zat nu definitief gevangen in de dynamiek van de Realpolitik. De ultieme overwinning van de Realo’s kwam er in 1998, toen de partij toetrad tot een rood-groene federale coalitie. Het was vooral de grote electorale verschuiving in het voordeel van de SPD, die de Groenen de regering binnenloodste als coalitiepartner van de sociaaldemocraten. Het Groene aandeel van de stemmen was in 1998 immers gezakt tot 6,7 procent.

Uiteindelijk zou het buitenlands beleid de cruciale test vormen voor de vernieuwde Groene partij. Zoals eerder gezegd, hadden Cohn-Bendit en Fischer de weg al vrijgemaakt voor Duitslands remilitarisering, maar ze vonden wel nog altijd dat een VN-mandaat een vereiste was voor gelijk welke buitenlandse militaire operatie.

Er waren dus maar weinig waarnemers die verwacht hadden dat de nieuwe regering de oorlogstrom zou luiden ten voordele van de uitbreiding van NAVO-interventie in Joegoslavië, laat staan dat de leidende Groenen het Pentagon zouden overvleugelen wat het oproepen tot een grondoffensief betrof.

Maar de Duitse media schaarden zich unaniem achter de Schröder-Fischer-lijn en de overblijvende dissidenten binnen de Groene partij werden gemakkelijk weggestemd. Een paar idealisten houden het tot vandaag uit binnen de partij. Ze zijn vooral gegroepeerd rond het netwerk genaamd ‘Grüne Emanzipatorische Linke‘, maar hun aanhoudende aanwezigheid geeft het leiderschap eigenlijk een soort ‘linkse’ legitimiteit, zonder dat ze hun eigen ideeën en projecten ooit kunnen doordrukken.

De linksere elementen die zich in de loop der jaren teruggetrokken hadden uit de partij keerden terug naar de sociale bewegingen waaruit ze stamden of sloten zich aan bij nieuwe politieke netwerken zoals ATTAC of de socialistische PDS (de opvolger van de Oost-Duitse regeringspartij SED), die na 2007 Die Linke werd.

De oorlogspartij

Fischers rol bij het in overeenstemming brengen van niet alleen de Groenen, maar een veel grotere ‘dissidente’ laag van de post-68-maatschappij, met de behoeften van de geallieerden gedurende de oorlog in Joegoslavië, mag niet onderschat worden.

“Als we de publieke steun in Duitsland verloren hadden, zouden we die ook kwijt gespeeld zijn in de rest van de alliantie”, stelde NAVO-woordvoerder Jamie Shea. Hij omschreef Fischer als een voorbeeld van een politieke leider die “niet gewoon achter de publieke opinie aanholde, maar wist hoe hij die vorm kon geven”.

De interventie in Joegoslavië was nog maar het begin. Eenmaal ze bloed aan hun handen hadden, ontpopten de Groenen zich in de Bundestag tot enthousiaste oorlogsfanaten. Terwijl de Amerikaanse Green Party zich in 2001 resoluut keerde tegen de beslissing van de regering-Bush om Afghanistan binnen te vallen, haalde Fischer alles uit de kast om te verzekeren dat Schröder op de steun van de Groenen kon rekenen voor de ontplooiing van Duitse troepen in dat land.

In een gezamenlijke brief aan alle Bundestag-leden legden Fischer en Schröder uit waarom Duitsland moest participeren aan de oorlog in Afghanistan: “een nieuw ‘Duits unilateralisme’ – ongeacht de rechtvaardiging ervan – zou op onbegrip en wantrouwen stuiten bij onze partners en buren”.

In 2002 heerste er tijdens de aanloop naar de Amerikaanse militaire invasie van Irak een zeer brede antibeweging bij de Duitse bevolking. Deze electorale opportuniteit (de federale verkiezingen hadden plaats einde september 2002) zorgde ervoor dat SPD-boegbeeld Schröder zich tegen de inval van Irak keerde.

De houding van Schröder had een belangrijk aandeel in de herverkiezing van de rood-groene coalitie. Hij drukte zijn standpunt over Irak door, ondanks de mening van Fischer, die achteraf al verschillende keren uitgelegd heeft dat Schröder alleen en volledig verantwoordelijk was voor de regeringslijn van toen.

Meer recent keurden de Groenen de ontplooiing goed van de Duitse troepen voor de almaar verder uitbreidende ‘oorlog tegen het terrorisme’, alsook de inzet van de Duitse zeemacht aan de Afrikaanse oostkust (tegen de piraterij).

Volgens een opiniepeiling uit 2011 is er geen enkel segment van de Duitse bevolking dat een buitenlandse militaire inzet zo ondersteunt als het Groene segment. Toen de regering-Merkel-Westerwelle in 2011 besloot om zich niet aan te sluiten bij de Engels-Frans-Amerikaanse militaire interventie in Libië, leverde de Groene partij hier het meeste kritiek op.

Terwijl NAVO-gevechtsvliegtuigen bommen met verarmd uranium dropten op Tripoli, schreeuwde de voormalige vredespartij zijn verontwaardiging uit over de ‘onverantwoordelijke houding’ van de leiders die de Duitse luchtmacht aan de grond hielden. Het Groene parlementslid Tom Koenings argumenteerde dat Duitsland moest participeren aan de bombardementen om te compenseren dat het zoveel wapens had verkocht aan Khaddafi’s criminele dictatuur.

Verkiezingen

De rood-groene coalitieregering werd electoraal afgestraft in de federale verkiezingen van september 2005 voor de effecten van Agenda 2010, een reeks hervormingen tussen 2003 en 2005 van het socialezekerheidssysteem en de arbeidsmarkt, gericht op de creatie van economische groei en werkgelegenheid.

De sociale welvaartsstaat werd fundamenteel aangetast. De Duitse export-hausse van na 2005, vond dus plaats te midden van groeiende ongelijkheid en sociale deprivatie. De SPD verloor in 2005 4,3 procent van haar kiezers, aanzienlijk meer dan de Groenen die van 8,6 procent in 2002 naar 8,1 procent in 2005 gezakt waren.

Hoewel partijleider Joschka Fischer een federale coalitie met de christendemocratische CDU uitsloot na de verkiezingen van 2005, kwamen die toch al vlug tot stand op het niveau van enkele Duitse deelstaten. In 2008 bijvoorbeeld was er met de opkomst van Die Linke een donker rood-groene coalitie mogelijk in Hamburg, maar de Groenen dwarsboomden dit idee door een coalitie aan te gaan met de CDU.

In de notoir conservatieve deelstaat Baden-Württemberg zorgde een serie volksprotesten tegen de plannen van de regerende CDU om het bestaande station van Stuttgart af te breken en er een nieuw te bouwen, voor de verkiezingen in 2011 van de eerste Groene minister-president van een deelstaat: Winfried Kretschmann.

Eenmaal in functie begon Kretschmann terug te krabbelen wat het verzet tegen de plannen voor het station betrof. Momenteel begeleiden de Groene politici de constructiewerken aan het station van Stuttgart.

De Groenen hebben op electoraal vlak verbazend weinig moeten inleveren voor hun politieke mutatie. Ze gingen van 8,3 procent in 1987 tot 10,7 procent in 2009, maar het electoraat is ouder, rijker en conservatiever geworden, net zoals de leiders van de partij.

Een opiniepeiling van april 2013 suggereerde dat 54 procent van de groene kiezers na de verkiezingen van 22 september 2013 een federale coalitie met de CDU zou ondersteunen. Bij de CDU-kiezers zou 64 procent blij zijn met een zwart-groene federale regering.

Ook het groene politieke boegbeeld Daniel Cohn-Bendit stelde eind april in de krant ‘Bild‘ dat een coalitie tussen de CDU en de Groenen “een realistische optie” was. Er was ooit een tijd dat het vooruitzicht van zo’n coalitie Washington angst zou inboezemen, maar tegenwoordig zijn de Groenen de favoriete Duitse partij van de Amerikaanse ambassade.

De herinneringen aan een dissident verleden zijn totaal ongevaarlijk. De oppositie tegen de oorlogen van gisteren doet dienst als de morele bron voor ‘humanitaire interventie vandaag’. De NAVO wordt aangevoerd als een van de belangrijkste instrumenten voor ontwapening in de beleidsnota’s van de Groene partij.

Het Verdrag van Lissabon – het charter dat van de EU een technocratische oligarchie maakte – wordt door de Groenen omschreven als “een belangrijke stap in de richting van democratie en transparantie”. Economische heerschappij over Griekenland wordt dan weer uitgeoefend onder het mom van ‘Europese solidariteit’.

Laat de conservatieven maar oorlog voeren in naam van de nationale belangen, de Groenen zullen het leger wel ontplooien onder het vaandel van een billijke en rechtvaardige wereldregering bestaande uit Verlichte geesten. Het griezeligste is dat ze het effectief lijken te menen.

Joachim Jachnow

Joachim Jachnow is een Duits historicus en politiek wetenschapper die als onderzoeker verbonden is aan de Freien Universität Berlin. Daar houdt hij zich vooral bezig met geschiedenis van Latijns-Amerika. Zijn doctoraatsonderzoek luidt: ‘Kolumbiens Konservative zwischen Tradition und Neuentwurf (ca. 1920-1948)’.

Dit artikel verscheen reeds eerder in het september-oktober-nummer van Vrede, Tijdschrift voor Internationale Politiek, uitgegeven door Vrede vzw.

Het artikel werd ingekort en vertaald door F.d.M. De volledige oorspronkelijke versie werd gepubliceerd in New Left Review, mei-juni 2013, www.newleftreview.org

take down
the paywall
steun ons nu!