Foto: Salvador Melguizo

Waar zijn de lichamen van de Belgische Spanjestrijders?

In 2013 nam Rafael Hernando, de huidige woordvoerder van de conservatieve Partido Popular (PP), deel aan een politiek debat van de Spaanse privé-zender 13TV. Toen de Spanjaarden ter sprake kwamen die veertig jaar na de dood van dictator Franco, nog steeds op zoek zijn naar de massagraven van verdwenen familieleden, liet Hernando zich helemaal gaan: "Sommigen herinnerden zich hun vader pas toen er subsidies vrijkwamen om hem te vinden."

vrijdag 20 november 2015 10:52
Spread the love

Die overheidssteun werd geschrapt toen de regering van Mariano Rajoy vier jaar geleden aan de macht kwam. De Ley de Memoria Histórica (wet op de historische herinnering) was al jaren een doorn in het oog van zijn partij. De gesneuvelden in de rangen van de overwinnaars werden na het einde van de oorlog in 1939 netjes begraven en geëerd, terwijl veel van de tegenstanders van Franco – ook nadien nog – in anonieme massagraven verdwenen. Het Spaanse landschap is bezaaid met massagraven. De cijfers zijn indrukwekkend: volgens verschillende historici liggen er nog steeds meer dan 100 000 slachtoffers in massagraven.

‘Heuvel 238’

De smalende uitsprak van Hernando kwam onlangs ter sprake toen ik Jesús Cirac ontmoette. Hij komt uit het stadje Caspe in het noordoosten van Spanje, waar hij zich in het oorlogsverleden van Aragón verdiept. Tijdens een wandeling in de buurt van het stadje vond hij aan de voet van een heuvel een menselijk bot. De plaats van de vondst staat in militaire termen bekend als Cota 238 (heuvel). Nu is die heuvel een onherbergzame plek. Maar in 1938 vielen er tientallen doden, veel republikeinse soldaten die het oprukkende leger van de opstandige generaal Franco probeerden tegen te houden.

Jesús riep de hulp in van Salvador Melguizo, een archeoloog van de universiteit van Zaragoza die het bot onderzocht. Hij bracht de stoffelijke resten in verband met de hevige gevechten in Caspe in 1938. Hoogbejaarde inwoners van het dorp vertellen dat er in de streek tientallen soldaten vielen. Sommigen hebben het zelfs over honderden.

Toen de troepen van Franco Caspe bezetten, werden de burgers verplicht om her en der massagraven te delven voor de republikeinse soldaten. Met de hulp van Melguizo en enkele vrijwilligers werd gestart met een archeologische opgraving.

Dit waren geen slachtoffers van repressie, maar militaire slachtoffers. De wet op het historisch geheugen heeft nauwelijks aandacht voor die militaire slachtoffers, terwijl er vandaag nog heel wat kinderen en kleinkinderen op zoek zijn naar een spoor van hun verdwenen familieleden.

Een kleine historische vereniging, de ‘Asociación Científica ArqueoAntro’, coördineert de hele onderneming. Bij gebrek aan overheidssteun hoesten de vrijwilligers zelf het geld op, of proberen via crowdfunding en de verkoop van t-shirts geld in te verzamelen.

Afwezige overheid

In heel Spanje graven kleine verenigingen met eigen middelen lichamen op. Op die manier organiseerde de ‘Asociación Científica ArqueoAntro’ reeds opgravingen in Benifayó (Valencia) en Borriol (Castellón). Een ander initiatief in Abejuela (Teruel) werd gefinancierd met de opbrengst van een cursus archeologie en gerechtelijke antropologie.

Het is een vreemde situatie die in België ondenkbaar is. Wanneer in de Westhoek stoffelijke resten van soldaten uit de Eerste Wereldoorlog worden gevonden, is het normaal dat eerst de Federale Politie ter plaatse komt en een proces-verbaal opstelt. Maar in Spanje gaat dat anders. Wanneer er een vermoeden bestaat dat een graf uit de burgeroorlog dateert of te maken heeft met repressie van de Franco dictatuur, valt het op dat de politie en de onderzoeksrechter ver uit de buurt blijven.

Het Franco-Belgisch bataljon

Op 17 maart 1938 viel Zaragoza, de hoofdstad van het republikeinse Aragón in handen van de troepen van generaal Franco. Het front verplaatste zich verder naar het oosten en het Republikeinse leger groef zich in, langs de oevers van de Guadalope. Twee Internationale Brigades, de 12de en 14de werden ingezet om de opmars van Franco te stoppen. ‘Cota 238’ was één de heuvels waar de republikeinse soldaten zich ingroeven om weerstand te bieden.

Veel Belgische vrijwilligers maakten de gevechten in Caspe mee. Tussen 26 en 28 maart was het de taak van de Franco-Belgische bataljons om op Op Cota 238 stand te houden. Dat waren het “André Marty” (12de Internationale Brigade) en “La Marseillaise” (14de Internationale Brigade). In de meeste literatuur over de Internationale Brigades wordt er amper over het Belgische aandeel geschreven. Nochtans was dat opvallend groot. Ongeveer 2400 mannen en vrouwen uit België namen deel aan de Spaanse burgeroorlog. Terwijl er bijvoorbeeld uit Nederland 800 vrijwilligers vertrokken.

Spanjestrijder uit Brussel

Het nieuws van de opgraving in Caspe trok onlangs de aandacht van Gérard Preszow uit Brussel. Hij is de kleinzoon van Max Preszow, een Poolse jood die zich in het begin van de jaren 30 in België vestigde. In de herfst van 1936 reisde Max, wellicht samen met andere joden uit België, naar Spanje om in de Internationale Brigades aan de zijde van de Spaanse republiek te vechten. Max sneuvelde op 8 juni 1938 in Caspe. Hij was 26 jaar en maakte deel uit van de 12de Internationale Brigade. De recente opgravingen in Caspe betekenen voor Gérard alsnog een kans om zijn grootvader terug te vinden. Naast Max stierven daar nog meer vrijwilligers uit België. Hoeveel Belgische families hebben in de loop van de jaren alle hoop opgegeven om ooit nog eens iets vernemen van hun in Spanje verdwenen familieleden?

Veel Belgische slachtoffers

Tot nu werden aan de heuvel de stoffelijke resten van drie soldaten gevonden. Wellicht stierven die als gevolg van een hevige aanval die op 26 maart 1937 startte. Spijtig genoeg leveren de eerste resultaten van het archeologisch onderzoek geen informatie op over de identiteit of nationaliteit van de gesneuvelden.

Archeoloog Salvador Melguizo denkt dat de drie tot het André Marty hoorden. Ze zijn groot van gestalte. Het zouden Belgen kunnen zijn. Volgens Melguizo telde het bataljon op 24 maart 165 buitenlandse vrijwilligers: 85 Belgen, 76 Fransen, 1 Zwitser, 1 Portugees, 1 Pool en 1 Duitser. De andere helft van het bataljon bestond uit Spanjaarden.

Na archiefonderzoek zegt Melguizo dat hij maar voor één overleden Belg, de sergeant Joseph Van Assche, een document vond waar duidelijk vermeld staat dat hij in ‘Caspe’ sneuvelde. Maar de datum ontbreekt, waardoor we niet kunnen garanderen dat hij precies tussen 26 en 28 maart verdween en aan ‘Heuvel 238’ vocht, de plaats waar de stoffelijke resten werden gevonden.

Er zijn andere Belgen of vrijwilligers uit België die misschien in de massagraven van Caspe begraven werden, maar van hen zijn de gegevens in de archieven veel minder specifiek:

Jean Blehen (soldaat) “verdwenen in Aragón tussen eind maart en begin april 1938”

Joseph Boucher (soldaat) “verdwenen in Aragón tussen eind maart en begin april 1938”

Joseph Delsenne (korporaal) “verdwenen in Aragón tussen eind maart en begin april 1938”

Jules Desobric (korporaal) “verdwenen in Aragón tussen eind maart en begin april 1938”

Armille Duframe (korporaal) “verdwenen in Aragón tussen eind maart en begin april 1938”

Jean Gallez (soldaat) “verdwenen in Aragón tussen eind maart en begin april 1938”

Lucien Gilson (soldaat) “verdwenen in Aragón tussen eind maart en begin april 1938”

Samuel Kovacs (soldaat) “verdween aan de Ebro tussen 9 maart en 10 mei 1938”

Robert Larcier (soldaat) “verdwenen in maart of begin april 1938 (Aragón)”

Victor Van Haecke (soldaat) “verdwenen in maart of begin april 1938 (Aragón)”

Jules Van Opstal (soldaat) “verdwenen in maart of begin april 1938 (Aragón)”

Adolphe Verbruggen (soldaat) “verdwenen in maart of begin april 1938 (Aragón)”

Prosper Willems (korporaal) “verdwenen in maart of begin april 1938 (Aragón)”

DNA onderzoek

Het stadsbestuur van Caspe heeft toestemming gegeven om de stoffelijke resten van de drie soldaten in het plaatselijke kerkhof een definitieve rustplaats te geven. Er moet dus opnieuw geld worden gevonden om die begrafenis te betalen. Volgens Melguizo zal de datum afhangen van het succes van de verkoop van t-shirts.

Ondanks de financiële moeilijkheden wil de ‘Asociación Científica ArqueoAntro’ veel verder gaan, met de oprichting van een databank met DNA van verdwenen soldaten en van familieleden. Ze beschikken reeds over tien stalen van familieleden. De vereniging heeft nog geen betaalbaar laboratorium gevonden. Het is werken tegen de tijd, want veel familieleden zijn hoogbejaard.

De opdracht van de kleine vereniging is gigantisch. Alleen al rond Caspe zouden er nog tientallen onaangeraakte massagraven liggen. Deze initiatieven geven veel families van verdwenen soldaten opnieuw hoop om toch nog een deel van hun familieverhaal te reconstrueren.

take down
the paywall
steun ons nu!