Vrije meningsuiting à la carte
Nieuws, Samenleving, België, Kif Kif, Mediawatch, Tmd, Vrije meningsuiting, Willemijn Wilgenhof, Mia Doornaert -

Vrije meningsuiting à la carte

Willemijn Wilgenhof analyseert voor Kif Kif hoe Mia Doornaert de vrije meningsuiting hanteert in haar columns in De Standaard.

woensdag 24 november 2010 14:55
Spread the love

Vrijheid van meningsuiting betekent voor Mia Doornaert ook dat zij moslims (stelselmatig) mag beledigen en provoceren; als mensen zich niet kunnen vinden in deze beledigingen, ondergaan ze een ‘sluipende intellectuele capitulatie´.
 
De vrije meningsuiting is een centraal concept in vele artikels van Mia Doornaert. Op 25 oktober 2010 dook het begrip na lange afwezigheid weer op in haar column “Europees masochisme”. Daar schrijft ze: “Het is onder die mosliminvloed dat er hier nu een enorme druk ligt op de vrije meningsuiting, in de naam van ‘respect’ voor de religies – lees voor de islam, want het christendom kan niet genoeg bekritiseerd en bespot worden.” (1)

Het signaal voor Kif Kif om Kif Kif Mediawatcher Willemijn Wilgenhof aan het werk te zetten. Wilgenhof analyseerde welke invulling Mia Doornaert geeft aan het concept vrije meningsuiting in haar columns. 

Over de invulling van vrije meningsuiting door Mia Doornaert

Op 31 maart 2010 werd een lezing van de Nederlandse schrijver Benno Barnard aan de universiteit van Antwerpen verstoord door een aantal jongeren. De lezing, met als titel ‘Leve God, weg met Allah’, werd afgeblazen, omdat jongeren de lezing verstoorden met leuzen als ´Leve Allah!´. Twee meningen botsten frontaal met elkaar, elk met zijn eigen visie op God. 
 
Een week later schreef Mia Doornaert een opiniestuk in De Standaard, getiteld ´Dialoog der beschavingen? Word wakker! De sluipende intellectuele capitulatie voor de islam´. Dit stuk diende als uitgangspunt voor een debat rond ‘vrijheid van meningsuiting en godsdienst’ tijdens het Feest van de Filosofie op zaterdag 17 april 2010 in Leuven. 
 
In dit opiniestuk noemt Doornaert de lezing van Barnard een ‘grapje over godsdienst’, terwijl ze de reactie uit de zaal ‘geweld’ noemde. Vervolgens betoogt Doornaert dat er geen ´echte´ dialoog tussen culturen/beschavingen plaatsvindt, vanwege een ´sluipende intellectuele capitulatie´: er vindt volgens haar een “enorme zelfcensuur (plaats) over de islam in onze landen en de media. De lieden die in hun ivoren torens de “dialoog der culturen” voeren, moeten eindelijk eens wakker worden. De werkelijkheid speelt zich elders af, en is gevaarlijk voor onze onvermijdelijk onvolmaakte maar zo kostbare systemen van vrijheid.”(2)  
 
Mia Doornaert neemt hier een interessant standpunt in ten opzichte van vrijheid van meningsuiting en de islam. Als voormalig redactrice en columniste van De Standaard is ze een niet alleen een luide stem in het debat, maar ook een stem met veel autoriteit. Het is dan ook interessant om te kijken welke invulling Doornaert geeft aan het begrip ´vrije meningsuiting´, en welke grote gevolgen haar invulling heeft voor het debat over ‘de islam’.(3)  
 
Ik zal in dit artikel allereerst kijken naar welke uitspraken Doornaert in haar columns doet over de vrijheid van meningsuiting. Deze opvatting plaats ik naast de juridische opvatting over vrijheid van meningsuiting. Vervolgens kijk ik hoe Doornaert deze vrijheid toepast op religie. Hanteert ze voor het christendom, het jodendom en de islam dezelfde standaard? Als derde kijk ik naar het beeld dat Doornaert schetst over de islam in relatie tot vrijheid van meningsuiting. Tot slot concludeer ik welke gevolgen Doornaerts opvattingen hebben voor het debat over ‘de islam’.

Wat betekent vrijheid van meningsuiting voor Mia Doornaert?

In haar columns in De Standaard doet Mia Doornaert diverse uitspraken over wat zij ziet als vrijheid van meningsuiting. Zo noemt ze vrijheid van meningsuiting “de hoeksteun van de democratie” (3 april 2009).(4)  Op 28 november 2009 zegt ze, in een interview met Tom Naegels: “Elke constructie van de menselijke geest, elk geloof en elke ideologie kan worden bekritiseerd, bevraagd en bespot. Satire en spot maken toch deel uit van onze traditie?” (5) In een artikel over Geert Wilders en zijn film Fitna schrijft ze: “Tot de vrije meningsuiting behoort platte provocatie zoals die welke Wilders (vermoedelijk) bedrijft in zijn filmpje. Elke beperking van die vrijheid, wettelijk of onder druk, is een stap op een zeer glibberig en gevaarlijk pad.”(6) 

Even verderop schrijft ze in dit artikel: “Natuurlijk is het zo dat vrijheid met verantwoordelijkheid gepaard gaat. Maar men komt opnieuw op een zeer glibberig pad als men een boodschapper de schuld geeft voor de reacties op zijn boodschap, behalve natuurlijk in het geval van rechtstreekse oproepen tot geweld.”(7) 
 
Doornaert definieert vrije meningsuiting dus als een recht om elke constructie van de menselijke geest te bekritiseren en te bespotten. Ze suggereert hiermee dat ze voorstander is van een absolute vrijheid van meningsuiting. Voor Doornaert valt ook provocatie onder de vrijheid van meningsuiting, tot aan de grens waar opgeroepen wordt tot geweld. Bovendien schreef ze op 7 november 2008 dat ook slechte smaak en vulgariteit ruimte moeten krijgen in het debat en niet verboden moeten worden: “Dat kan niet en dat mag niet, want de vrije meningsuiting geldt ook daarvoor.”(8)  
 
Tijdens het Feest van de Filosofie op zaterdag 17 april 2010 in Leuven maakte ze dit iets concreter, door te stellen dat je alles mag bekritiseren en bespotten waar iemand zelf voor gekozen heeft. De grens ligt volgens haar dus bij zaken waar je niets aan kan doen. Zo mag je geen gehandicapte uitlachen, maar een moslim uitlachen is geen probleem. Hiermee stelt ze overigens impliciet dat ‘moslim zijn’ een keuze is. Dit in tegenspraak met andere uitspraken, waarin ze moslims ziet als een groep met eenzelfde afkomst. Op die redenatie komen we later nog terug.
 
Het is interessant om de definitie van Doornaert naast de juridische definiëring van de vrijheid van meningsuiting te plaatsen. In artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens lezen we:
 
“Ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen. Dit artikel belet Staten niet radio-, omroep-, en bioscoop- of televisieondernemingen te onderwerpen aan een systeem van vergunningen.” (9)
 
Hierin wordt dus gesteld dat vrijheid van meningsuiting een recht is, ongeacht grenzen. Wel worden in het tweede lid van dit artikel voorwaarden en beperkingen genoemd:
 
“Daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, kan zij worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen.” (10)
 
De vrijheid van meningsuiting brengt dus plichten én verantwoordelijkheden met zich mee, zoals het beschermen van de goede zeden, en andermans goede naam en rechten.  Zonder deze beperkingen kan het debat vervallen tot een domein waar verbaal geweld de regel wordt. De beperkingen zijn bedoeld om mensen te beschermen, hun rechten te verzekeren, de democratie te bevorderen en daarmee meer gelijkheid te creëren.

Immers, niet iedereen heeft op dezelfde manier toegang tot bepaalde machts- en communicatiemiddelen. Door beperkingen te stellen aan de vrijheid van meningsuiting worden verschillende mensen en groepen in de samenleving beschermd en wordt een gelijke toegang tot de instellingen van de democratische rechtsstaat gegarandeerd. Althans in theorie, want ook met dit wetsartikel heeft in de praktijk niet iedereen gelijke toegang tot communicatiemiddelen. Hier kom ik later op terug.
 
Een van de beperkingen die voor ons nu relevant is, is die over racistische uitspraken. Volgens D. Voorhof, professor recht en mediaspecialist, is de Belgische antiracismewet ‘tot bestraffing van bepaalde door racisme en xenofobie ingegeven daden’ van 30 juli 1981 nadrukkelijk bedoeld om ‘in te passen in het beschermingskader van de vrijheid van expressie en informatie zoals gewaarborgd door art. 10 EVRM’. (11)  Professor Voorhof schrijft:
 
“Art. 10 EVRM is bijgevolg de fundamentele norm van waaruit de toelaatbaarheid van bij wet vastgelegde beperkingen of sancties met betrekking tot racistische vormen van meningsuiting dient te worden beoordeeld. Inderdaad staat vast dat restricties op de vrijheid van meningsuiting in functie van racismebestrijding een legitieme grondslag kunnen zijn.” (12)
 
Wettelijk gezien mag de vrijheid van meningsuiting beperkt worden als ze racistische vormen van meningsuiting betreft, of het aanzetten tot haat, of als ze in conflict komt met andere rechten. Of Doornaert het hier mee eens is, blijft de vraag. Hoewel ze zich wel zeer duidelijk uitspreekt tegen discriminatie op grond van sekse, huidskleur of “wat dan ook”(13) , schrijft ze in haar column ‘Niet raken aan vrije woord’ dat vrijheid van meningsuiting zo min mogelijk grenzen zou moeten hebben:
 
“Elke vrijheid wordt misbruikt, ook de vrije meningsuiting. De remedie bestaat er niet in haar in te perken. De gezondste waarborg tegen uitsluiting en racisme is een robuust debat waarin iedereen, liefst in democratische termen, zegt wat hem of haar op de lever ligt. Zo kun je de problemen kennen en aanpakken.” (14)
 
Verderop in het artikel vraagt ze zich af of alles gezegd mag worden (“het liefst in de grootst mogelijke mate”), en of alles gezegd moet worden (“Nee, en zeker niet in elk kader. In een maatschappelijk debat kunnen argumenten verheldering en vooruitgang brengen, scheldwoorden niet.”)(15). 

In een ander artikel, over Filip Dewinter, schrijft ze: “Zo’n debat, zonder taboes, is essentieel voor de hygiëne van een democratie, de bestrijding van racisme en uitsluiting incluis. Een proces inspannen om de vrije meningsuiting à la carte te laten toepassen is dat niet.” (16)
 
Eerst even ingaan op deze laatste uitspraak: dat wat Doornaert “een proces inspannen om de vrije meningsuiting à la carte te laten toepassen” noemt, gaat over de klacht van verschillende organisaties tegen Filip Dewinter. Hierover schrijft ze: “De man had in een interview gezegd dat hij schrik had van de islam, dat zijn partij islamofoob was. In een soort Pavlovreflex die in dit land doorgaat voor politiek debat, werd hem prompt racisme verweten.”(17) Doornaert vergeet hier te vermelden dat de klacht niet ging om een enkele uitspraak, maar om een bepaalde systematiek in zijn uitspraken. De klacht van Kif Kif en M.R.A.X. ging over het aanzetten tot haat tussen twee groepen, en niet over Dewinters uitspraak dat het Vlaams Belang een islamofobe partij is.(18)  Hierin schuilt een essentieel verschil, waar ik later op terug kom.

Daarnaast suggereert ze dat dit proces niet goed is voor de democratie. Maar hoe kan het gebruik van de wet slecht zijn voor de democratie? Het indienen van een klacht is een democratisch recht, zorgt enkel dat de wettelijke grenzen worden gerespecteerd, maar is op zichzelf geen beperking voor de vrijheid van meningsuiting. Het is aan de rechter om te bepalen of de klacht terecht is of niet.
 
Wat betekent vrijheid van meningsuiting dus voor Mia Doornaert? Kort samengevat schrijft ze dat vrijheid van meningsuiting zo min mogelijk beperkt moet worden. Een vrij debat, zonder taboes, is nodig voor een democratie. Ze zegt dat dit zelfs nodig is voor de bestrijding van racisme en uitsluiting. Tegelijkertijd gaat dit in tegen de juridische uitleg van vrijheid van meningsuiting: er zijn wel degelijk grenzen gesteld aan wat mogelijk is in het debat.

Een van die grenzen is bijvoorbeeld het aanzetten tot racisme. Doornaert hanteert zelf ook bepaalde grenzen voor wat zij als “aanvaardbare spot” ziet, aangezien ze het bespotten van een gehandicapte te ver vindt gaan. Tegelijkertijd beargumenteert Doornaert dat ze een debat wil voeren zonder taboes, waarin provocatie, belediging, slechte smaak en vulgariteit toegestaan zijn. Het is niet echt duidelijk waar Doornaert de grenzen precies legt. In haar argumentatie stelt ze het erg zwart-wit, maar we zullen in de volgende paragrafen zien dat ze een dubbele standaard hanteert als het gaat om vrijheid van meningsuiting in relatie tot moslims. 

Religie en vrije meningsuiting: twee maten en gewichten?

We zien dat in de columns van Mia Doornaert een bepaalde visie op vrijheid van meningsuiting naar voren komt. Het recht op vrijheid van meningsuiting wordt gelijkgesteld aan het recht om te mogen beledigen en provoceren. Soms lijkt het wel of vrije meningsuiting ons verplicht om te schelden en te provoceren. Maar tegelijkertijd bezit niet iedereen dit recht in dezelfde mate. Dat blijkt uit verschillende voorbeelden die Doornaert aanhaalt. Zo is het interessant om te zien hoe ze, sprekend over ‘het christendom’ dan wel over ‘de islam’, met twee maten meet.
 
Toen Maarten Boudry schreef dat Doornaert de ‘gevaren van het christendom’ verzweeg in haar column over ‘de islamisering van Europa’, reageerde Doornaert met de opmerking: “Mensen die christenen en hun kerken beschimpen, hoeven geen fatwa´s te vrezen, en uitbarstingen van geweld.”(19)  Doornaert schetst hier het beeld dat mensen die moslims ‘beschimpen’, wél moeten vrezen voor geweld.

Ze vervolgt: Belgische parlementsleden “hebben in vreedzaam debat legalisatie van abortus, euthanasie, het homohuwelijk kunnen goedkeuren. Dat de kerk daar haar bezwaren tegen uitte, is een normaal onderdeel van de vrije meningsuiting. Maar ze kon geen wetten tegenhouden waarvoor er een voldoende draagvlak bestond, en zo hoort het in een parlementaire democratie.”(20) 

Impliciet stelt Doornaert hier twee groepen tegenover elkaar:  de christenen in België handelen volgens haar zoals het hoort in een parlementaire democratie, wat dus onrechtstreeks betekent dat moslims in België dit niet doen. Maar er is in België nog nooit een wet tegengehouden door tegenstand van moslims of door moslimgeweld. Sterker nog, toen er over abortus, euthanasie en het homohuwelijk gestemd werd, was er vanuit moslimhoek weinig tot geen tegenstand te horen.

Doornaerts impliciete boodschap is echter dat zij dreigen met geweld en op die manier het debat domineren. Hiermee schetst ze een karikatuur van een groep mensen, alsof, in tegenstelling tot ‘de christenen’, ‘de moslims’ niet met vrijheid van meningsuiting om kunnen gaan.
 
De tegenstelling tussen moslims en christenen in het denken van Doornaert komt ook sterk naar voren in Doornaerts artikel ´Botsende Culturen´ van vrijdag 20 maart 2009. De titel verwijst naar het bekende werk van Samuel Huntington,The Clash of Civilisations, waarin hij stelt dat de culturele en religieuze identiteit van mensen de belangrijkste bron van conflict wordt in de periode na de Koude Oorlog. Mensen worden in het artikel van Huntington gereduceerd tot een culturele of religieuze identiteit, en die reductie heeft tot flink wat kritische reacties geleid.

Dezelfde reductie zien we in columns van Mia Doornaert. In ‘Botsende Culturen’ haalt zij verscheidene gebeurtenissen aan die zij typisch vindt voor wereldbeelden die met elkaar botsen. Ze eindigt haar column met het volgende voorbeeld:
 
“Die botsing blijkt ook al elders in de VN. Frankrijk en Nederland hebben in de Algemene Vergadering een tekst ingediend die zegt dat homoseksualiteit uit het strafrecht moet gehaald worden. Syrië heeft een alternatieve verklaring ingediend die dit afwijst. De eerste heeft nu meer dan zestig ondertekeningen, waaronder die van alle westerse landen. De Syrische tekst heeft er zestig. Botsende culturen. Dat vaststellen is geen oproep tot een godsdienstoorlog, het is een erkenning van de feiten. Je kunt de realiteit niet hervormen, niet verbeteren als je ze niet eerst onderkent.” (21)
 
Dit voorbeeld gaat over de UN Declaration on sexual orientation and gender identity, uit december 2008.(22)  Doornaert schrijft over een meningsverschil tussen verschillende landen binnen de Verenigde Naties. De ene groep wil dat homoseksualiteit uit het strafrecht gehaald wordt, de andere groep wil dit niet. Doornaert stelt dat de verklaring meer dan zestig ondertekeningen heeft, waaronder die van alle westerse landen. Dat dit niet klopt blijkt al uit haar eigen stuk, aangezien het Vaticaan de verklaring niet heeft ondertekend. Maar waarom eigenlijk niet? Doornaert vervolgt:
 
“Het is heel erg dat het Vaticaan in dit laatste geval de zijde van de moslimwereld heeft gekozen. Je zou denken dat het in de lijn van Jezus’ boodschap van liefde ligt om ertoe bij te dragen dat homoseksuelen niet meer gevangen gezet worden, gegeseld worden, opgehangen worden. Als die keuze van het Vaticaan ingegeven wordt door de ‘dialoog met de islam’ kan die dialoog wat mij betreft niet snel genoeg ophouden.” (23)
 
Ik neem aan dat Doornaert het Vaticaan wel degelijk rekent tot het Westen, dus is haar uitspraak over het ondertekenen door alle westerse landen niet correct. Bovendien vergeet Doornaert te vermelden dat ook Amerika oorspronkelijk niet wilde tekenen, en dit pas gedaan heeft nadat Obama aan de macht kwam.

Maar wat belangrijker is, is dat Doornaert er een botsing van maakt tussen Westerse landen versus De Moslimwereld. Ze creëert hier twee monolithische blokken die zogenaamd lijnrecht tegenover elkaar staan. Als ze probeert te verklaren waarom een van de landen uit ‘het Westerse blok’ de verklaring ook niet heeft ondertekend, doet ze dit door te wijzen naar ‘de zijde van de moslimwereld’.

In plaats van harde kritiek te leveren op het Vaticaan voor het niet ondertekenen van de verklaring, vraagt ze zich af of het Vaticaan is gecapituleerd door de ‘dialoog met de islam’, een tamelijk absurde suggestie. Is Doornaert spontaan vergeten hoe de katholieke kerk zich regelmatig negatief uitspreekt over homoseksualiteit? Neem  het actuele misbruikschandaal binnen de katholieke kerk. In plaats van de hand in eigen boezem te steken verklaarde Kardinaal Bertone, de tweede man van het Vaticaan, op 12 april 2010 nog, dat pedofilie het gevolg is van homoseksualiteit.(24)  Het Vaticaan heeft de islam niet nodig om homofobe uitspraken te doen. Maar door Doornaerts suggestie blijft het beeld in stand van het Vaticaan als een ‘correct’ Westers land, dat niet echt tegen gelijke behandeling van homoseksuelen is.

Doornaert meet hier duidelijk met twee maten. Een tegengesteld standpunt uit Syrië valt onder de zogenaamde botsing der culturen, een tegengesteld standpunt uit het Vaticaan zou mogelijk ingegeven kunnen zijn door de “dialoog met de islam”. De partij ´in het eigen kamp´ wordt een ruimte toegestaan die niet gegeven wordt aan een partij ´van de andere kant´.
 
In verband met de lezing van Barnard zien we een soortgelijke tegenstelling terugkomen in Doornaerts denken. Tijdens de lezing stonden twee verschillende meningen tegenover elkaar: de een zegt ‘Leve God, weg met Allah’, de ander zegt ‘Leve Allah’. De ene partij stond op het podium, de andere partij zat in de zaal. Deze twee tegengestelde meningen beoordeelde Doornaert verschillend: de lezing van Barnard noemde ze ‘een grapje over godsdienst’, de reactie uit de zaal gaf ze het oordeel ‘geweld’ mee.

Natuurlijk, het is niet netjes om iemand die een lezing komt geven dermate te onderbreken dat hij niet meer kan spreken. Het was in mijn ogen beter geweest als beide partijen, met tegengestelde meningen, met elkaar in gesprek waren gegaan. Maar volgens Doornaert valt een dergelijke confrontatie nog steeds onder de vrijheid van meningsuiting. Immers, zij vindt dat we een debat moeten voeren zonder taboes, waarin provocatie, belediging, slechte smaak en vulgariteit toegestaan zijn. Bovendien zijn er andersom evenveel voorbeelden waar er geen echt debat is, maar enkel provocatie. En hier meet Doornaert opnieuw duidelijk met twee maten: ze stelt dat  Wilders’ film, Fitna, tot de vrije meningsuiting behoort, hoewel ze het werk beschouwt als platte provocatie.

Bij het verwijt van ‘nodeloze provocatie’ vraagt ze zelfs: “En wat is in godsnaam “nodige” provocatie, en wie zal dat bepalen?”(25)  Doornaert eist voor zichzelf, en indirect voor ‘de Westerse wereld’, een ruimte op die ze niet gunt aan andersdenkenden. Wij mogen in ons debat zo ver gaan dat we anderen provoceren en beledigen, maar als een ander dat doet, dan valt dat onder de categorie geweld. Wat het verschil is tussen het ene verbale geweld en het andere, is niet geheel duidelijk. 

De islam als uitzondering op de regel

Tot nu toe hebben we gezien dat Doornaert een bepaald stereotiep beeld creëert van de islam, omdat ze ‘de’ moslimwereld neerzet als een monolithisch blok met gewelddadige trekjes. Dit stereotiep beeld vinden we regelmatig terug in haar columns.

Zo stelt ze in het opiniestuk ´Dialoog der beschavingen?’ dat voor het Feest van de Filosofie geschreven werd: “De islam heeft nog geen enkele volledig moderne en democratische staat voortgebracht.”(26)  Even verderop stelt ze dat:
 
“Natuurlijk weet iedereen wel dat niet alle moslims fundamentalisten zijn. Maar het is wel zo dat degenen die zich in onze landen agressief keren tegen democratische verworvenheden als scheiding tussen religie en staat, of vrije meningsuiting of gelijkberechtiging van vrouwen, meestal moslims zijn.” (27)
 
In een ander artikel schreef ze bijvoorbeeld:
 
“Islam heeft inderdaad niets met ras te maken, het is een geloof. Natuurlijk kan het meer dan miljard aanhangers van die godsdienst, bruin en zwart, blank en geel, niet met terreur geassocieerd worden. Maar evenmin kun je ontkennen dat in sommige islamitische kringen in onze landen geweld en haat tegen onze waarden verkondigd wordt.” (28)
 
Op het eerste gezicht lijken dit vrij genuanceerde opmerkingen. Maar impliciet stelt Doornaert hier dat in sommige islamitische kringen geweld en haat tegen onze waarden verkondigd worden. Wij bezitten die waarden wel, en als anderen dat niet doen, komt dat omdat ze islamitisch zijn. Dit idee komt in andere uitspraken ook sterk naar voren. Even verderop, in het opiniestuk van 6 april 2010, stelt ze:
 
“Een andere dooddoener is dat er geen probleem is met de islam, wel met armoede en uitsluiting. Tja. Opeenvolgende golven migranten – uitgeschudde Armeniërs die de volkerenmoord overleefden, doodarme Italianen en Portugezen, haveloze Joden uit Centraal- en Oost-Europa – hebben in onze landen zwarte armoede gekend, en veel meer racisme en uitsluiting ondervonden dan de huidige migranten in onze zachte multiculturele maatschappijen. Ze pleegden geen geweld en eisten niet dat hun nieuwe land zich aan hen aanpaste.” (29)
 
In deze drie uitspraken schetst Doornaert hetzelfde beeld: moslims zijn fundamentalistisch, zijn tegen democratie, tegen vrije meningsuiting, tegen gelijke rechten, en daarnaast eisen ze dat het nieuwe land zich aan hen aanpast, en dat eisen ze met geweld. Natuurlijk geldt dit niet voor iedereen, maar dit zijn de uitzonderingen op de regel. Wat Doornaert hier doet, is een grote groep mensen in België reduceren tot hun identiteit als moslim, waar ze vervolgens bepaalde (negatieve) eigenschappen aan koppelt. En daar begeeft ze zich op zeer glad ijs.
 
Begrijp me goed, ik wil niet tegenspreken dat er mensen zijn die bijvoorbeeld tegen gelijkberechting van vrouwen zijn, zoals Doornaert schrijft. Die zijn er. Wellicht was een aantal van die mensen moslim, maar naast die ‘eigenschap’ kwamen ze vast ook uit een bepaalde klasse, een bepaald werkveld, waren zij man of vrouw, woonden zij in de stad of op het platteland, etc. Het probleem met Doornaerts uitspraken is dat zij hier twee eigenschappen aan elkaar koppelt in een causaal verband.

Bovendien is er een groot verschil tussen het afkeuren van wat bepaalde individuen vinden, en deze afkeuring koppelen aan een hele groep. Doornaert creëert het beeld dat geweld tegen vrijheid van meningsuiting voortkomt uit ‘de islam’ zelf. Ze doet alsof bepaalde negatieve eigenschappen horen bij de aard zelf van (de meeste) moslims.
 
Dat Doornaerts opvattingen onder de noemer islamfobie zouden kunnen vallen, wimpelt ze weg door te stellen dat de islamfobie is uitgevonden door moslimfundamentalisten zelf.(30)  Zij zouden deze “machine van intimidatie en geweld” hebben uitgevonden om “die intellectuelen, journalisten, filosofen in de moslimwereld monddood te maken die pleiten voor een moderne interpretatie van de koran en/of voor een scheiding van religie en staat.”(31)

Allereerst klopt het simpelweg niet dat islamfobie een uitvinding is van moslimfundamentalisten.(32)  Maar al zou het zo zijn, is islamfobie daarmee goedgepraat? Er wordt in het huidige debat gedaan alsof islamfobie een normale mening is, ze wordt niet gezien als een vorm van racisme of discriminatie. Het concept draagt niet dezelfde connotatie als xenofobie, antisemitisme of homofobie, stuk voor stuk racistische uitingen.(33)  Nochtans wordt bij islamfobie precies hetzelfde gedaan: aan een groep worden bepaalde negatieve eigenschappen toegekend, alsof deze eigenschappen hen in de genen zitten.
 
Ook stelt Doornaert dat er een groot verschil is tussen islamfobie en racisme. Immers, moslims vormen geen ras maar een geloof. Dit gegeven stelt ze tegenover jodendom en antisemitisme, waarbij er wél sprake is van een ras. Zo schreef ze in ‘Getoeter’ op maandag 15 februari 2010:
 
“De joden werden niet vervolgd om wat ze deden of dachten, maar louter om wie ze waren, uit ongenadig racisme. De ‘islam’, daarentegen, is om te beginnen geen ras. Kritische bevraging van de islam is net zo normaal als kritische bevraging van andere godsdiensten.”(34)
 
In het laatste punt kan ik me vinden. Het kritisch bevragen van de ene godsdienst zou net zo normaal moeten zijn als het bevragen van een andere godsdienst. Dat de islam geen ras is, daar ben ik het ook mee eens. Rassentheorieën zijn immers gebaseerd op wetenschappelijke fictie.

Maar Doornaert begaat in de vergelijking tussen antisemitisme en islamfobie twee denkfouten: allereerst werden joden niet alleen om hun zogenaamde ‘biologische’ kenmerken als minder gezien, ze werden ook vervolgd omdat ze een kosmopolitisch en Kulturfremdes element in de Duitse samenleving vormden. Zowel de biologische als culturele eigenschappen van de joden dienden als argument voor de Nazi’s om een complete bevolkingsgroep te bestempelen als minderwaardig. Het is absurd om een harde scheidslijn te willen trekken tussen racisme aan de ene kant en culturele of religieuze discriminatie aan de andere. Afkomst, religie en cultuur zijn ook in het huidige debat onlosmakelijk met elkaar verbonden. Precies die mix in één categorie plaatsen en als inferieur bestempelen, is de kern van racisme.

Daar komen we bij de tweede denkfout die Doornaert maakt: als ze schrijft dat de islam geen ras is, gaat ze voorbij aan de manier waarop islam weergegeven wordt. Zoals de islamantropologe Marjo Buitelaar schreef in het boek ‘Islam in het dagelijks leven’:
 
“Beduidend vaker dan voorheen spreken autochtone Nederlanders mensen van islamitische huize op de eerste plaats aan op hun religieuze identiteit. De aanduiding ‘moslim’ is hard op weg een etnische benaming te worden. Los van hun land van herkomst, worden Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en andere moslims in Nederland verondersteld één cultuur te delen. De religieuze component van hun culturele achtergrond wordt uitgelicht en verzelfstandigd tot “de islamitische cultuur”. Die cultuur wordt bovendien toegeschreven aan iedereen met een moslimachtergrond, onafhankelijk van de mate waarin individuele personen gelovig zijn of hun geloof praktiseren. De veronderstelde gedeelde islamitische cultuur, ten slotte, zou moslims van andere Nederlandse burgers onderscheiden.” (35)
 
Doornaert presenteert in haar columns regelmatig een soortgelijk beeld van de islam. In het eerder genoemde citaat over verschillende migranten, bijvoorbeeld, zet ze  Armeniërs, Italianen, Portugezen en Joden naast elkaar en contrasteert hen met islamitische migranten. Islam verwijst bij haar wel degelijk naar een bepaalde afkomst.

Bovendien stelt ze dat (sommige) mensen van deze groep tegen onze waarden zijn, waarbij ze doet alsof we in het Westen andere normen en waarden kennen dan moslims.(36).  Door keer op keer bepaalde negatieve eigenschappen toe te schrijven aan ‘de islam’ in zijn geheel, in plaats van aan individuen, bevindt Doornaert zich wel degelijk in een grijs gebied.

Als critici verwijzen naar mogelijke oorzaken van problemen in Frankrijk, zoals de ‘torenhoge werkloosheid en het gebrek aan geschikte opleidingen’, steekt ze de draak met die verklaringen. Weerom zegt ze dat Frankrijk generaties lang immigranten heeft opgevangen, maar: “Waarom stokt nu sinds generaties wel de integratie van een belangrijke groep migranten uit de moslimwereld? Het is in godsnaam toch geen racisme die vraag te stellen.” (37)
 
Het is interessant te zien dat Doornaert de genoemde denkfouten niet lijkt te begaan als het om Joden gaat. Zo schrijft ze in een artikel over Geert van Istendael op 12 september 2008:
 
“Hun hypocriete kreet is dan telkens weer dat ‘kritiek op Israël geen antisemitisme is’. Nee, en kritiek op een jood is evenmin jodenhaat. Maar, zoals Jean-Paul Sartre schrijft in zijn ‘Réflexions sur la question juive’, als men stelselmatig alleen maar joden bekritiseert en aanvalt, dan is er wel sprake van jodenhaat.” (38)
 
Hier wijst Doornaert zelf op het belang van stelselmatigheid. Kritiek op één jood is geen jodenhaat, maar doet men dit stelselmatig dan is er wél sprake van jodenhaat, aldus Doornaert. Dan stel ik nu de vraag: kritiek op één moslim is geen islamfobie, maar wat nu als men dit stelselmatig doet? Doornaert meet met verschillende maten als het om joden, christenen en moslims gaat. Negatieve gebeurtenissen schrijft ze bij de verschillende groepen toe aan andere oorzaken. En deze verschillen zijn niet ‘slechts’ woorden. 

De bedreiging van de vrije meningsuiting

Tot nu toe hebben we gezien dat Mia Doornaert een vrij brede definitie heeft van vrijheid van meningsuiting. Ze vindt dat het debat gevoerd moet worden zonder taboes, waarin provocatie, belediging, slechte smaak en vulgariteit toegestaan zijn. Ze neemt hierin zelf de ruimte om ‘problemen met de islam’ aan te kaarten, waarbij ze doet alsof dit godsdienstkritiek is.

Ondertussen schrijft ze impliciet bepaalde kenmerken toe aan moslims, door te stellen dat zij vaker dan wij tegen democratie, tegen vrije meningsuiting, tegen gelijke rechten etc. zijn. Bovendien zouden moslims eisen dat het nieuwe land zich aan hen aanpast en dat doen met geweld. Als mensen kritiek op haar opvattingen leveren, zegt ze dat deze ‘weldenkende mensen’ een ‘intellectuele capitulatie’ ondergaan, wat zou blijken uit de ‘enorme zelfcensuur over de islam in onze landen en media’. Ze sluit haar opiniestuk voor het Feest van de Filosofie af met de oproep dat de mensen die zogenaamd de ‘dialoog der culturen’ voeren, nu eindelijk eens wakker moeten worden: “De werkelijkheid speelt zich elders af, en is gevaarlijk voor onze onvermijdelijk onvolmaakte maar zo kostbare systemen van vrijheid.”(39)
 
Dat systeem van vrijheid, dat blijkbaar ‘van ons’ is, wordt inderdaad bedreigd, maar niet door krachten waar Doornaert aan denkt. Juist door te stellen dat vrijheid van meningsuiting zo breed mogelijk gezien moet worden, holt Doornaert in de praktijk deze vrijheid uit. Er zitten immers wel degelijk grenzen aan vrijheid van meningsuiting, en daarmee aan het debat. Naast de eerder besproken juridische grenzen, zijn er in elke gemeenschap ook bepaalde sociale grenzen.

Deze sociale grenzen hangen af van de context waarin gesproken wordt, en van de verschillende machtsposities van de sprekers binnen die context. Zo weet iedereen dat je een professor niet zomaar bij de voornaam aanspreekt, en dat deze ongeschreven regel enkel van de kant van de professor ‘opgeheven’ kan worden door een opmerking als: ‘Oh zeg maar Jan hoor!’ Bovendien begrijpt iedereen dat als men een professor uitscheldt voor ‘vuile klootzak’, men daar een sanctie op kan verwachten.
 
Daarnaast is er ook sprake van een aantal economische grenzen: niet iedereen heeft dezelfde middelen om zijn of haar mening vorm te geven binnen het debat. Deze economische grenzen hangen opnieuw samen met macht. Tegenwoordig hebben we te maken met een media-apparaat dat amper ruimte laat voor genuanceerde en complexe standpunten. Sommige stemmen maken hierdoor bij voorbaat al minder kans om gehoord te worden, zowel vanwege de vorm van hun boodschap, als door hun maatschappelijke positie.

Op een bepaalde manier bezit ook Doornaert een vorm van macht. De wat meer genuanceerde kritieken op haar columns hoeft ze niet te vermelden, of kan ze relatief gemakkelijk wegwuiven, wat ze regelmatig doet door te stellen dat ‘men geen kritiek meer mag hebben’ op de islam.(40)  Dit zou allemaal komen door onze zelfcensuur. Bovendien gebruikt ze deze ‘zelfcensuur‘ om te ontkrachten dat de islam stelselmatig wordt aangevallen:
 
“Ten tweede: het is niet waar dat de islam stelselmatig wordt aangevallen. Er is een enorme zelfcensuur, en dat weet ik omdat ik zo lang op een redactie gewerkt heb. Bepaalde berichten, bijvoorbeeld over de steniging van meisjes, publiceert men liever niet, omdat men geen te negatief beeld van de islam wil geven. Ik stel nog altijd een veel stelselmatiger antiklerikalisme vast. Het beledigen van het katholieke geloof gebeurt zo routinematig… Maar misschien valt dat minder op, omdat katholieken er niet zo vaak over klagen?”(41)
 
Allereerst zit er een interessante tegenstelling in dit citaat. In de eerste zin stelt Doornaert dat de islam niet stelselmatig wordt aangevallen, en in de derde zin dat er een veel stelselmatiger antiklerikalisme leeft. Hiermee erkent ze impliciet dat er toch wel een aanval plaatsvindt.

Maar belangrijker is dat Doornaert opnieuw de factor macht over het hoofd ziet. In tegenstelling tot de katholieken behoren de moslims inmiddels tot een gestigmatiseerde groep in onze samenleving. Om met Chams Eddine Zaougui en Patrick Loobuyck te spreken: “Hier gaat het over kritiek op een minderheid die met achterstelling te maken heeft en die het niet zo gemakkelijk heeft haar plaats te vinden in onze samenleving en in een geglobaliseerde wereld waarin de strijd tegen islamterreur hoog op de agenda prijkt. Dit is volgens ons toch een moreel relevant verschil.”(42)
 
Doornaert is dus tegen een zogenaamde ‘zelfcensuur’. Voor haar moeten er geen grenzen zitten aan de vrijheid van meningsuiting. Maar deze vrijheid eist ze vooral op voor haar eigen mening. Tegengestelde meningen, zoals die van ‘de linkse kerk’ of van ‘de moslims’, bezitten deze vrijheid niet (Doornaert noemt de lezing van Barnard ´een grapje over godsdienst´, en de tegenovergestelde mening ´geweld´). Het is meten met twee maten.

Bovendien schrijft Doornaert de tegengestelde mening toe aan een ‘radicale, intolerante wereldvisie’.(43)  Hoe kan zij dit concluderen? Waarom was deze uiting geen vrijheid van meningsuiting, maar krijgt ze meteen het label van een radicale en intolerante wereldvisie? Als dit het geval is, dan heeft iemand als Geert Wilders met zijn provocaties toch ook een radicale, intolerante wereldvisie? Meten met twee maten… Daarnaast is het niet zo dat je met een radicale en intolerante wereldvisie geen gebruik meer kan maken van je recht op vrije meningsuiting. Dit recht kan alleen bestraft worden als je over de juridische grenzen gaat.
 
Doornaert ziet wel dat het debat verschuift. Zo zegt ze: “Het is een bedenkelijke evolutie, maar iedereen wordt beledigd. Het zijn zeker niet alleen moslims die dat meemaken.”(44)  Maar omdat iedereen beledigd wordt, moet het dan maar gewoon gebeuren? Vrijheid van meningsuiting bevindt zich altijd binnen bepaalde grenzen. Wanneer het recht op vrije meningsuiting in essentie neerkomt op het recht te mogen beledigen, dient dit de maatschappij niet. Doornaert stelt dat ‘de gezondste waarborg tegen uitsluiting en racisme’ een debat is waarbij iedereen kan zeggen wat hij of zij wil.(45) 

Maar net daardoor draagt ze zelf bij aan een steeds grotere uitsluiting in onze samenleving. Juist door haar simplificaties van een complexe realiteit creëert ze een stereotiep beeld van moslims als bevolkingsgroep. Om nog eens met Chams Eddine Zaougui te spreken:
 
“Er zijn voldoende voorbeelden bekend waarbij, binnen een constitutionele democratie, onschuldige veralgemeningen en hyperbolische uitvergrotingen van negatieve kenmerken uitmonden in zuivere haat. De sinistere en extreme gevolgen van zo’n proces – dat Primo Levi beschrijft als soort langzame en onzichtbare kristallisatie – zijn overbekend.”(46)
 
Een van de redenen die Doornaert geeft voor haar hetze tegen moslims is: “Ik kan alleen zeggen dat ik veel moslims ken in mijn wijk en geen enkel probleem heb met hun geloof. Maar ik verzet me wel tegen degenen die, uit naam van dat geloof, anderen intimideren en hun vrijheid inperken.”(47)  Mensen die andere mensen intimideren en hun vrijheid inperken, verdienen dus dat men zich tegen hen verzet. Het punt dat Doornaert over het hoofd ziet, is dat haar eigen beledigingen en provocaties wel eens een vorm van intimidatie en verbaal geweld zouden kunnen zijn. 

Conclusie

Mia Doornaert houdt haar lezerspubliek voor dat alles kan en mag worden gezegd. Ze wil een debat voeren zonder taboes, waarin provocatie, belediging, slechte smaak en vulgariteit zijn toegestaan, zeker als het over de islam gaat.

Tegelijkertijd schetst ze een beeld van moslims als een gevaar voor deze vrijheid van meningsuiting. Zij zouden degenen zijn die zich in ‘onze landen’ het agressiefst keren tegen democratische vrije meningsuiting. 

Ze creëert een beeld van moslims als een monolithisch blok, dat tegenover ‘onze normen en waarden’ zou staan, als een gevaar voor de vrije meningsuiting. Dit beeld is niet alleen niet correct, het haalt bovendien stelselmatig de goede naam van moslims door het slijk (iets wat overigens  volgens de juridische definitie niet onder vrijheid van meningsuiting valt…).
 
Als we vervolgens kijken hoe Doornaert in de praktijk omgaat met meningsuitingen, zien we dat ze met twee maten meet. Uit het voorbeeld van Barnard blijkt dat ze zijn mening als een ‘grapje’ beoordeelt, terwijl ze de mening van een paar islamitische jongens als ‘gewelddadig’ bestempelt, voortkomend uit een ‘radicale, intolerante wereldvisie’.

Uit het voorbeeld van het Vaticaan blijkt dat ze een karikatuur schetst van ‘onze (‘correcte’) mening’ tegenover ‘de (‘incorrecte’) mening van de moslimwereld’. Als ze vervolgens niet kan verklaren waarom het Vaticaan een ‘afwijkende’ mening heeft, geeft ze nota bene de dialoog met de islam de schuld. Doornaert meet ook met twee maten als het om stelselmatigheid gaat. Ik vind het verbazingwekkend hoe ze het verband tussen stelselmatige aanvallen en haat wel wil toepassen op Joden maar niet op moslims.
 
Vrijheid van meningsuiting betekent voor Mia Doornaert dat zijzelf alles kan zeggen over moslims, ook als het beledigingen zijn of van slechte smaak getuigen. Vrijheid van meningsuiting betekent voor haar ook dat zij moslims (stelselmatig) mag beledigen en provoceren, en als mensen zich niet kunnen vinden in deze beledigingen, ze volgens haar een ‘sluipende intellectuele capitulatie´ ondergaan. Als dat zo is, dan onderga ik graag een intellectuele capituatie.

Voor mij is Doornaerts opvatting over vrijheid van meningsuiting namelijk een erg gevaarlijk standpunt, omdat ze de factor macht over het hoofd ziet. Niet iedereen kan zich in dit debat verweren, niet iedereen wordt gehoord. Het is niet voor niets dat John Stuart Mill in zijn beroemde werk On Liberty (1860) ervoor pleitte om mensen te beschermen ‘die naar verhouding weerloos zijn’. Volgens Mill is er bescherming nodig tegen ‘de druk van de gangbare meningen en opvattingen’. Natuurlijk, zegt Mill, kun je schelden en kwetsen niet bij wet verbieden, maar je zou die aanvallen moreel moeten veroordelen.(48)  Ik sluit me graag aan bij Mill, door de opvattingen die Mia Doornaert heeft over moslims bij deze moreel te veroordelen.
 
Bronnen
(1)  Mia Doornaert, ‘Europees masochisme’, De Standaard, 25 oktober 2010. 
(2)  Mia Doornaert, ‘Dialoog der beschavingen? Word wakker! De sluipende intellectuele capitulatie voor de islam’, De Standaard, 6 april 2010.
(3)  De analyse van het begrip ´vrije meningsuiting´ bij Mia Doornaert is gebaseerd op een aantal opiniestukken geschreven door Doornaert in De  Standaard, en een interview dat Tom Naegels met haar hield, gepubliceerd op 28 november 2009. 
(4)  Mia Doornaert, ‘Liever Turks’, De Standaard, 3 april 2009.
(5)  Tom Naegels, ‘Waarom ben ik nu opeens een afschuwelijk rechts mens? Mia Doornaert: een vrolijk melancho-lisch meisje’, De Standaard, 28 november 2009.
(6)  Mia Doornaert, ‘Provocatie’, De Standaard, 7 maart 2008.
(7)  Mia Doornaert, ‘Provocatie’, De Standaard, 7 maart 2008.
(8)  De hele uitspraak is: ‘Het gaat er nu niet om dat er een verbod zou moeten komen op slechte smaak en vulgariteit. Dat kan niet en dat mag niet, want de vrije meningsuiting geldt ook daarvoor. En overigens, dan zou een groot deel van de zogenaamde humor in onze media voor de bijl gaan, want aan het poep-en-kak-gehalte ervan te zien, lijdt een behoorlijk deel van de Vlaamse mediamannen aan infantiele regressie.’ Mia Doornaert, ‘Sylvie’, De Standaard, 7 november 2008.
(9)  European Court of Human Rights, Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens, juni 2010.
(10) Idem.
(11) D. Voorhof, ‘Racismebestrijding en vrijheid van meningsuiting in België: wetgeving en jurisprudentie’, in: G.A.I. Schuijt en D. Voorhof, Vrijheid van meningsuiting, racisme en revisionisme (Gent 1995) 160.
(12) D. Voorhof, ‘Racismebestrijding en vrijheid van meningsuiting in België: wetgeving en jurisprudentie’, in: G.A.I. Schuijt en D. Voorhof, Vrijheid van meningsuiting, racisme en revisionisme (Gent 1995) 161.
(13)  Doornaert vertelt: ‘Laat het duidelijk zijn: ik ben voor immigratie, en ik vind het totaal onaanvaardbaar om mensen te discrimineren vanwege hun sekse, huidskleur of wat dan ook. Maar uit een vals soort tolerantie is men veel te lang vergeten de nadruk te leggen op een aantal waarden.’ In: Tom Naegels, ‘Waarom ben ik nu opeens een afschuwelijk rechts mens? Mia Doornaert: een vrolijk melancholisch meisje’, De Standaard, 28 november 2009.
(14)  Mia Doornaert, ‘Doorgeprikt staat netjes. Niet raken aan vrije woord’, De Standaard, 19 november 2004.
(15)  Mia Doornaert, ‘Doorgeprikt staat netjes. Niet raken aan vrije woord’, De Standaard, 19 november 2004.
(16)  Mia Doornaert, ‘Doorgeprikt staat netjes. Vrij en redelijk onderzoek’, De Standaard, 9 december 2005.
(17) Mia Doornaert, ‘Doorgeprikt staat netjes. Vrij en redelijk onderzoek’, De Standaard, 9 december 2005.
(18) Ico Maly, De straffeloosheid van racisme, 14  februari 2006. 
(19) Mia Doornaert, ‘Doorgeprikt staat netjes. Islamisering van Europa, De Standaard, 7 augustus 2009.
(20) Mia Doornaert, ‘Doorgeprikt staat netjes. Islamisering van Europa, De Standaard, 7 augustus 2009.
(21) Mia Doornaert, ´Botsende Culturen´, De Standaard, 20 maart 2009.
(22) Zie bijvoorbeeld UN declaration on sexual orientation and gender identity 
(23) Mia Doornaert, ´Botsende Culturen´, De Standaard, 20 maart 2009.
(24) Zie bijvoorbeeld de video op  ‘Homo’s schuld aan misbruikschandaal kerk’, De Telegraaf, zonder datum . Twee dagen later nam het Vaticaan afstand van de uitspraken met als argument: ‘Volgens de verklaring behoort het niet tot de taken van de autoriteiten binnen de kerk om algemene stellingen in te nemen over psychologische en medische zaken.’ Hiermee spreekt de kerk zich dus niet uit over het verwijt dat pedofilie aan homoseksualiteit zou liggen. Zie ‘Vaticaan neemt afstand van uitspraken Bertone’, nu.nl, 14 april 2010, 
(25)  Mia Doornaert, ‘Provocatie’, De Standaard, 7 maart 2008.
(26)  Mia Doornaert, ‘Dialoog der beschavingen? Word wakker! De sluipende intellectuele capitulatie voor de islam’, De Standaard, 6 april 2010.
(27)  Mia Doornaert, ‘Dialoog der beschavingen? Word wakker! De sluipende intellectuele capitulatie voor de islam’, De Standaard, 6 april 2010.
(28)  Mia Doornaert, ‘Doorgeprikt staat netjes. Vrij en redelijk onderzoek’, De Standaard, 9 december 2005.
(29) Mia Doornaert, ‘Dialoog der beschavingen? Word wakker! De sluipende intellectuele capitulatie voor de islam’, De Standaard, 6 april 2010. De typefout ‘dat’ in plaats van ‘dan’ zit overigens in het origineel.
(30)  Zie bijvoorbeeld Mia Doornaert, ‘Aanval op de vrijheid. Waarom er geen goede reden is om naar Durban II te gaan’, De Standaard, 20 april 2009. Hierin schrijft ze: “Islamofobie’ is een uitvinding van moslimfundamentalistische regimes en imams om hervormingsgezinde moslims te vervolgen en de mond te snoeren. Aan wiens kant staan we: obscurantisten of hervormers?”
(31)  Mia Doornaert, ‘Doorgeprikt staat netjes. Islamisering van Europa, De Standaard, 7 augustus 2009.
(32)  Zie bijvoorbeeld de wikipediapagina over ‘islamofobie’. Zie ook Eveline Vercauteren, ‘Islamofobie: een nieuw racisme? Een theoretische inleiding’, scriptie bij promotor Dr. Prof. Sami Zemni, faculteit politieke en sociale wetenschappen. Ze schrijft: “De term islamofobie ‘werd voor het eerst gebruikt in 1991 en werd in 1997 voor het eerst gedefinieerd in het rapport van de Runnymede Trust, “Islamopobia: a challenge for us all”, als ongegronde haat en angst tegenover de islam en de moslims. Islamofobie als woord is dus van recente makelij, maar het fenomeen dat het woord wil omvatten is veel ouder. Een fobie en vijandigheid tegenover de islam en moslims bestaat in de Europese samenleving sinds de achtste eeuw.” Voor het rapport zie: Young European Muslim, ‘Islamophobia and the West’, issue 5 (januari 2002) Shawwai 1422. 
(33)  Ico Maly, De straffeloosheid van racisme, 14  februari 2006.  
(34)  Mia Doornaert, ‘Getoeter’, De Standaard, 15 februari 2010.
(35) Marjo Buitelaar, Islam in het dagelijks leven, Atlas 2006, 11.
(36) Dit wordt bovendien tegengesproken door meerdere onderzoeken. Een van de belangrijkste onderzoeken op dit gebied is uitgevoerd door het onderzoeksbureau Gallup. Zij hebben meer dan zes jaar peilingen gehouden onder een deel van de bevolking dat representatief is voor meer dan 90% van ‘s werelds 1,3 miljard moslims. Zie bijvoorbeeld John L. Esposito and Dalia Mogahed , ‘Muslim true/false. What you think you know about them is likely wrong — and that’s dangerous’, Los Angeles Times, 2 april 2008. 
(37)  Mia Doornaert, ‘Getoeter’, De Standaard, 15 februari 2010.
(38)  Mia Doornaert, ‘Geert’, De Standaard, 12 september 2008.
(39)  Mia Doornaert, ‘Dialoog der beschavingen? Word wakker! De sluipende intellectuele capitulatie voor de islam’, De Standaard, 6 april 2010.
(40)  Zie bijvoorbeeld Mia Doornaert, ‘Geert’, De Standaard, 12 september 2008.
(41) Tom Naegels, ‘Waarom ben ik nu opeens een afschuwelijk rechts mens? Mia Doornaert: een vrolijk melancholisch meisje’, De Standaard, 28 november 2009.
(42)  Chams Eddine Zaougui en Patrick Loobuyck, ‘Moet de kritiek op de islam vrij spel gegeven worden?’, De Standaard, 18 september 2008.
(43)  Mia Doornaert, ‘Dialoog der beschavingen? Word wakker! De sluipende intellectuele capitulatie voor de islam’, De Standaard, 6 april 2010.
(44)  Tom Naegels, ‘Waarom ben ik nu opeens een afschuwelijk rechts mens? Mia Doornaert: een vrolijk melancholisch meisje’, De Standaard, 28 november 2009.
(45)  Mia Doornaert, ‘Doorgeprikt staat netjes. Niet raken aan vrije woord’, De Standaard, 19 november 2004.
(46)  Chams Eddine Zaougui, ‘Hitler is geen hit in de moslimwereld’, De Standaard, 24 januari 2009.
(47)  Tom Naegels, ‘Waarom ben ik nu opeens een afschuwelijk rechts mens? Mia Doornaert: een vrolijk melancholisch meisje’, De Standaard, 28 november 2009.
(48) Dit standpunt heb ik overgenomen van Bas van Stokkom, werkzaam aan het Centrum voor Ethiek van de Radboud Universiteit Nijmegen. Hij verwoordde dit standpunt in het opiniestuk ‘Mark Rutte maakt de haatzaaier respectabel’, NRC Handelsblad, 10 februari 2009.

take down
the paywall
steun ons nu!